e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
mesure borrel: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  mesur (Mheer) III-2-3
mesvijl mesvijl:   mɛs˲vājl (Bilzen), mɛs˲vīl (Heijen, ... ), mɛts˲v ̇īl (Herten), mɛts˲vil (Simpelveld), mɛts˲vīl (Neeritter, ... ) II-11
mesvijltje mesvijl:   mɛts˲vilkǝ (Neeritter) II-11
met doordeweekse muts:   meͅt (Opheers), cf. N25,031a / 032h / 033a / 034 / 035 / 039b  mɛt (Lummen), gehakt:   met (Castenray, ... ), mɛt (Blitterswijck, ... ), Syst. WBD  met (Sevenum, ... ), geit:   męt (Echt, ... ), mɛt (Amstenrade, ... ), ijsmuts: [sic]  meͅt (Spalbeek), jonge geit:   męt (Grathem), mɛt (Mheer), metworst:   met (Venray), muts: algemeen:   met (Kermt), Ouderwets vrouwenkapsel.  maet (Hasselt), Slaapmuts.  mɛt (Lummen), nevelslinnen mutsje met plooienrand en kinbanden:   meͅt (Boekt/Heikant, ... ), cf. N25,031a / 032h / 033a / 034 / 035 / 039b  mɛt (Lummen), ondermuts:   mɛ̄t (Opheers), puntmuts:   meͅt (Hasselt), roep- en lokwoorden voor het lam:   męt (Kermt), roep- en lokwoorden voor het schaap:   męt (Boekt Heikant), roepwoord voor de geit:   męt (Boekt Heikant, ... ), mɛt (Altweert, ... ), roepwoord voor de jonge geit:   mɛt (Heerlen, ... ), slaapmuts:   meͅt (Beringen, ... ), mɛt (Paal), vrouwelijk jong van de geit:   męt (Zichen-Zussen-Bolder), mɛt (Maasniel, ... ), vrouwelijk ree:   met (Houthalen), vrouwelijke geit:   mɛt (Haelen), witte muts met een strik onder de kin: cf. N25,031a / 032h / 033a / 034 / 035 / 039b  mɛt (Lummen), cfr. 035  meͅt (Boekt/Heikant), witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje:   meͅt (Beringen, ... ), cf. N25,031a / 032h / 033a / 034 / 035 / 039b  meͅt (Lummen), mɛt (Lummen), witte muts met linten:   meͅt (Diepenbeek), cf. N25,031a / 032h / 033a / 034 / 035 / 039b  mɛt (Lummen), wollen muts (kinderen):   met (Hasselt), meͅt (Spalbeek), zwarte gevederde muts met kinbanden: cf. N25,031a / 032h / 033a / 034 / 035 / 039b  meͅt (Lummen), zwarte muts?:   meͅt (Zelem) I-11, II-1, III-1-4, III-1-2, III-2-3, III-3-3, I-12, III-1-3, III-2-3
met (het) machien halen het kalf afdraaien:   met ǝt mǝsxīn hē̜lǝn (Holtum), mɛt mǝšin hālǝ (Opitter), mɛt ǝt mǝšīn hōlǝ (Kinrooi)
met (het) mes nagaan nascheren:   męt mɛs nǭgǭn (Gruitrode), mɛt ǝt mɛts nǭgǭn (Hoensbroek)
met - opgevoed bedorven (persoon): mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.  met begaaf opgevoed (Hoensbroek)
met ??n been trekken manken:   den trekt mit zien biën (Oirlo), mit ein bein trêkke (Stein), mit è bein trèkke (Beek), mit ə bee trikkə (Brunssum), mit ə bè trekkə (Wijnandsrade), mèt `t bèèn trèkke (Boorsem), trèkke met è bein (Maastricht), trèkken (met ze bieën) (Eksel)
met aanhang water afkoken:   met áánhang wááter (Tegelen)
met al bediend geworden ten volle bediend zijn:   mit aal bedeend weëde (Nieuwenhagen) III-4-2