e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
opspijlen opspijlen:   opspilǝ (Venray, ... ), opspīlǝ (Maaseik, ... ), opšpilǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), opšpiǝlǝ (Heerlen), opšpīlǝ (Herkenbosch), ōpspilǝ (Horst) II-6
opsplijten de huid doorsnijden:   opšplitǝ (Gulpen) II-1
opsplitsen de huid doorsnijden:   opšpletsǝn (Kerkrade) II-1
opsplitten afhuiden:   ǫpspletǝ (Horst), de huid doorsnijden:   opspletǝ (Venlo), ǫpšpletǝ (Rothem), opspijlen:   opšpletǝ (Noorbeek, ... ) II-1, II-6
opspoelen afwassen:   opspylə (Blitterswijck, ... ), de was spoelen:   opsjpeule (Nunhem, ... ), opsjpeulen (Guttecoven), opspoelen (Stein), opspuulə (Arcen), ŏpspŭŭle (Meerlo) III-2-1
opspraak praatje:   opspraok (Oirlo) III-3-1
opspringen bronstig op andere koeien springen:   ǫpspreŋǝ (Gelieren Bret, ... ), knappen:   o.pšpr‧eͅŋə (me.t ˂‧eͅŋə šlā.x) (Eys), spatten:   opsjpringe (Heek) I-11, III-4-4
opspringer blusser:   ǫpspreŋǝr (Montfort) II-9
opspuiten iemand uitschelden:   opspieətə (Opitter), spuiten:   öt spöt òp (Stevensweert) III-1-4, III-4-4
opstaan in beweging komen:   opstao (Meijel), opstaon (Kelpen) III-1-2