e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
reenpaal grenssteen, grenspaal:   rēnpǭl (Kuringen), ręi̯npǭl (Meeswijk, ... ), ręi̯npǭǝl (Lanklaar), (mv)  ręi̯npøǝlǝ (Hasselt), ręi̯npø̜̄l (Dilsen) I-8
reensteen grenssteen, grenspaal:   rei̯nstī.n (Hasselt), renstēn (Overrepen), rimstīn (Waasmont, ... ), rinsti.ǝn (Muizen), rinstin (Attenhoven, ... ), rinstiǝn (Montenaken), rinstēn (Gorsem), rinstīǝn (Sint-Truiden), rię.nstiǝ.n (Lauw), riǝnstiǝn (Aalst, ... ), riǝnstēn (Goetsenhoven), rāi̯nstāi̯n (Sint-Genesius-Rode), rē.nstei̯n (Piringen, ... ), rē.nstē.n (Diets-Heur, ... ), rē.nstēn (Vliermaal), rē.nstēǝn (Martenslinde), rē.nstęi̯.n (Tongeren), rē.nštē. (Simpelveld), rē.stē.n (Grote-Spouwen, ... ), rē.stēn (Waltwilder), rē.stēǝ (Vlijtingen), rē.stɛi̯n (Veldwezelt), rē.stɛ̄n (Hees), rē.ŋstęi̯.n (Tongeren), rēi̯nstin (Stokrooie), rēnstin (Kermt, ... ), rēnstē (Schaesberg), rēnstē.n (Zichen-Zussen-Bolder), rēnstēn (Diepenbeek, ... ), rēnstēǝn (Sint-Lambrechts-Herk), rēnstē̜n (Kanne), rēnstī.n (Hasselt), rēnstīn (Berbroek, ... ), rēnštē (Heerlen, ... ), rēnštēn (Margraten), rēnštęi̯n (Oost-Maarland), rēstē (Veldwezelt), rēstēn (Martenslinde, ... ), rēstēǝn (Gellik), rēǝštēǝ (Reijmerstok), rē̜nstē̜n (Membruggen, ... ), rē̜nštē̜n (Banholt, ... ), ręi̯.nstęi̯.n (Koninksem, ... ), ręi̯nstin (Kuringen, ... ), ręi̯nstē.n (Millen), ręi̯nstēn (Heugem, ... ), ręi̯nstęi̯n (Alken, ... ), ręi̯nštęi̯.n (Klimmen), ręi̯nštęi̯n (Gronsveld, ... ), ręi̯ǝnstęi̯n (Gutschoven), ręnstiǝn (Bokrijk), ręǝnstęǝn (Mechelen-Bovelingen, ... ), rīnstīn (Halen, ... ), rīǝnstiǝn (Gingelom, ... ), rīǝnstīǝn (Borlo, ... ), (mv)  ręi̯nštęŋ (Noorbeek, ... ) I-8
reenstek vredewis:   rīnstɛk (Dilsen) I-8
reentje grensstrook langs een akker:   ręi̯.njkǝ (Tongerlo), ręi̯nkǝ (Beek, ... ) I-8
reenvoor akkergrens, grensvoor:   re.n[voor] (Grote-Spouwen, ... ), rei̯.n[voor] (Beverst), rei̯n[voor] (Godschei), ri[voor] (Linkhout), rin[voor] (Linkhout, ... ), riǝn[voor] (Rummen, ... ), rē.[voor] (Grote-Spouwen, ... ), rē[voor] (Gellik), rēn[voor] (Bokrijk, ... ), rēǝ.n[voor] (Diepenbeek, ... ), rēǝ[voor] (Reijmerstok), rē̜i̯n[voor] (Bommershoven, ... ), rē̜n[voor] (Mechelen), rę ̝n[voor] (Cadier), ręi̯.n[voor] (Lanaken), ręi̯[voor] (Kleine-Spouwen), rīn[voor] (Gingelom), rīǝn[voor] (Halen, ... ), beginvoor aan de zijkant:   rēn[voor] (Simpelveld), ręi̯n[voor] (Gulpen), rę̄ ̝n[voor] (Cadier, ... ), beginvoor bij het spitten:   rīnvōr (Gulpen), eindvoor aan de zijkant:   rēnvūr (Bocholtz), rę̄ ̝nvǭr (Rijckholt), niet afgegraven hoogveen:   rɛjǝnvoǝr (Beverst) I-1, I-8, II-4
reenvoren eindvoor aan de zijkant:   rēnvū ̞ǝrǝ (Simpelveld), rēnvūrǝ (Waubach), ręi̯nvūǝrǝ (Ransdaal), rę̄ ̝nvǭrǝ (Rijckholt) I-1
reep achternaafband:   riǝp (Kaulille, ... ), rēp (Hoeselt, ... ), rē̜p (Rosmeer), ręjp (Baarlo, ... ), ręjǝp (Lommel), rę̄jp (Bocholt, ... ), akkersleep, weidesleep:   rip (Godschei), riǝp (Duras, ... ), rē.p (Mopertingen, ... ), ręi̯.p (Meeuwen, ... ), ręi̯p (Hopmaal, ... ), rī.p (Munsterbilzen), rīp (Hasselt), band:   rejǝp (Lommel), riǝp (Venray), rē.p (Voerendaal), rēf (Bleijerheide, ... ), rēp (Amstenrade, ... ), rē̜p (Gulpen), ręj.p (Horn, ... ), ręjp (Amby, ... ), bies:   rę̄p (Maasbree), bies [wld ii.10, p. 25]:   reepe (Maasbree), boeren- en visserstouw:   ręjp (Beringe), cirkel, kring:   reip (Weert), (= ring om karrewiel).  rèjp (As), definitieve band:   rip (Helchteren, ... ), riǝp (Duras, ... ), rājp (Gutschoven, ... ), rē(ǝ)p (Ulbeek), rējp (Diepenbeek, ... ), rēp (Alken, ... ), rēǝp (Lommel, ... ), rē̜jp (Bree), rē̜p (Martenslinde), rē̜ǝp (Berverlo), ręj.p (Echt, ... ), ręjp (Beek, ... ), rīp (Attenhoven, ... ), rīǝp (Achel, ... ), gaffelreep:   reep (Eksel, ... ), rejǝp (Hamont, ... ), riǝp (Meijel), rēǝp (Keent), rę̄ǝp (Ell), hekel:   rē̜p (Altweert, ... ), hekwerk van stalpalen:   rii̯ǝp (Velm), rip (Stevoort), riǝp (Berverlo, ... ), rē̜ ̞i̯p (Opglabbeek), rɛi̯p (Dilsen, ... ), hoepel:   ein reèp (Bocholt), en reip (Mechelen-aan-de-Maas), en rēf (Vaals), enə reĭp (Molenbeersel), ne rijep (Hamont), nə rījəp (Beverlo), nə rīəp (Beringen, ... ), raep (Aubel, ... ), ree[i̯}p (Swalmen), reef (Simpelveld, ... ), reejep (Lommel, ... ), reejp (Hoepertingen), reep (Amstenrade, ... ), reib (Panningen), reip (Amby, ... ), reip mit ene stek (Ubachsberg), reĭp (Sint-Lambrechts-Herk), rei̯p (Hout-Blerick, ... ), rei̯əp (Putbroek), rejp (Boorsem, ... ), reèp (Henri-Chapelle), reəp (Hoepertingen), rē`p (Mechelen-aan-de-Maas), rēēf (Terwinselen), rēīp (Eijsden, ... ), rēp (Bilzen, ... ), rēͅp (Maastricht), reͅip (Bree, ... ), rieep (Overpelt, ... ), riejep (Beringen, ... ), riep (Gingelom, ... ), rieëp (Beringen, ... ), rieəp (Oostham, ... ), riēp (Hasselt), riiep (Melveren), rijeep (Duras), rijep (Heppen, ... ), rijp (Blerick, ... ), rijpe (Venlo), rip (Zonhoven), riëp (Oostham), riəp (Niel-bij-St.-Truiden), rīp (Herk-de-Stad), rīêp (Leopoldsburg), rèip (Gronsveld), rèjp (Pey), rèp (Banholt), rèèp (Gulpen), réip (Tegelen), rêep (Genk), rêp (Bilzen, ... ), rêêp (Horn), rêëp (Baelen, ... ), rɛ.ip (Meeuwen), rɛip (Rekem), rɛ̄jp (Maaseik), rɛ̄p (Eijsden), ən r(tm)jp (Lozen), ən reͅjp (Lanklaar), ənə rīp (Hasselt), #NAME?  reip (Venlo), (onleesbaar)  reeep (Bevingen), (v.).  reip (Heel), /  de rèep, (-e) (Kanne), ein reip (Spaubeek), reep (Genk, ... ), reif (Genk), reip (Echt/Gebroek, ... ), rieëp (Sint-Truiden), rijep (Sint-Truiden), réíp (Elsloo), ɛn reip, reipen (Opitter), ?  riiiep (Sint-Truiden), Afl. reipe (ww.).  reip (Maastricht), als "rèep"werd vaak de velg (zonder spaken) van een fietswiel gebruikt; een stok in de gleuf om te doen rollen  de rèep (Kanne), De jonge sjpieële mit de refe.  reef (Kerkrade), ee open  reep (Brunssum, ... ), een hoepel is n reip in het dialect, maar reipe heb ik nooit gehoord. Wel: hae leep mit n reip. Maar zelf heb ik er nooit mee gespeeld en anderen in mijn jeugd (60er jaren) ook niet.  reip (Schinnen), Eig. ijzeren band om ton of wiel; vaak ook fietsvelg.  reip (Posterholt), fietswiel zonder spaken  reep (Meeuwen), Het reg. ww. is reipe.  reip (Bree), i zeer kort en e zeer lang  rieep (Lommel), ie langgerekt  reip (Hasselt), riep (Hasselt), Iezere en houtere reipe. [Met afbeelding].  reip (Roermond), Kelt. reibus; goth. raips.  reip (Valkenburg), Met de reep spelen (spelen met een oude velg).  rīəp (Hamont), Met de reip spule is reipe.  reip (Maaseik), Met een reep spelen.  reiəp (Lommel), ne reep = een velg zonder spaken  / (Lommel), Nhd. Reif, Reifen; A. Weynen: Taalkaart. De hoepel. Onze taaltuin IX (1940), pag. 275-280.  rèi.p (Meeswijk), Nl. reep, Kil. reep, circulus ligneus (houten hoepel), S. en R. reep, Keuls Reif 1, b, Rijnl. Reif V, 1, g.  rīēp (Hasselt), of reëp?  riëp (Kaulille), of rieep??  riee[p} (Sint-Truiden), Ook ijzeren band om karrewiel; reep, strook stof.  reip (Tungelroy), Opm. bijv. zôô sjmaal es ein reip.  reip (Beegden), ps. de e staat subscript geschreven en is omgespeld in: ë.  rieëp (Sevenum), puntje onder de e  rejp (Bree), raakt buiten gebruik  rēͅp (Maastricht), rèipsrok: hoepelrok  rèip (Maastricht), slepende e  rejp (Rekem), Strieëp, strieëp ònder uire-n rieëp (lied).  rieëp (Sint-Truiden), Sub bandel: ook rieëp [*pag. 238: rieëp lang touw met dwarstouwtjes met angel om te vissen].  rieëp (Meerlo, ... ), Sub hoepel: Bè den hoepel euver de stroùt loupe: Met de hoepel op de straat lopen (met n stok voortdrijven). Men zegt ook: bè de reip loupe: met de reep lopen.  reip (Kortessem), Sub reep.  reip (Uikhoven), Sub réipe.  réip (Baarlo), V  reep (Schinveld, ... ), van een fietsrad gemaakt  rijp (Meijel), Vergelijk Du. Reifen.  reîp (Weert), vgl. pag. 276: velg: zjant, rie"p.  rie"p (Beverlo), Vgl. pag. I.216: hoepel, zie reep, ring.  rip (Zonhoven), Vroeger speelden de kinderen bij enen reep.  riəp (Niel-bij-St.-Truiden), Vrugger lúpe de keinger bè reipe dör t dörp: Vroeger liepen de kinderen met repen door het dorp.  reip (Kortessem), werkwoord is reipe  reip (Venlo), Z. ook o. hoepel.  riep (Zonhoven), Ze spilde me de rie"p.  rie"p (Beverlo), hoepelrok:   reep (Vliermaal), ijzerreep:   rēp (Thorn), kippenrek, hoenderrek:   ręi̯p (Wimmertingen), kuipband:   ręjp (Herten), latwerk:   riǝp (Halen), rīp (Rummen), luireep, luiketting:   reep (Arcen, ... ), riǝp (Molenbeersel, ... ), ręjp (Susteren), ręǝp (Leunen), luiwerk, zakkentrekker:   reep (Nederweert), muilband:   riǝp (Meijel), ręj.p (Stokkem), ręjp (Blerick, ... ), paarderuif:   rei̯ǝp (Lommel), rep (Gennep, ... ), rii̯p (Hamont, ... ), rip (Berbroek, ... ), riǝp (Jeuk, ... ), rāi̯p (Groot-Gelmen, ... ), rēi̯p (Diepenbeek, ... ), rēp (Alken, ... ), rē̜ ̞i̯p (Lanaken, ... ), rīǝp (Neerpelt), rɛi̯p (Bocholt, ... ), rɛp (Rijkel), rɛ̄i̯p (Borgloon), reep:   ’n ree.ëp sjeklaoët (Zonhoven), n reep sjekload  reep (Genk), restant vissen:   reep (Gennep, ... ), riaep (stoott.) (Echt/Gebroek), riəp (Meeswijk), rèèp (Tungelroy), rokkussentje: [Opg. riep of ziep, rk.]  rip (Herk-de-Stad), ronde:   ręjp (Stramproy), ruif voor de koeien:   rei̯p (Bree), rep (Opheers), rip (Herk-de-Stad, ... ), riǝp (Paal, ... ), rēi̯p (Zutendaal), rēp (Leopoldsburg, ... ), rēǝp (Zepperen), rē̜ ̞p (Rosmeer, ... ), rīp (Lummen), rīǝp (Sint-Truiden), rɛi̯p (Rotem, ... ), rɛp (Vliermaal), (mv)  repǝ (Beverst), rē̜ ̞i̯pǝ (Opglabbeek), schaapsruif:   rip (Beringen, ... ), rēi̯p (Ophoven), rēp (Leopoldsburg, ... ), rēǝp (Borgloon), rē̜ ̞p (Beverst, ... ), ręi̯p (Egchel, ... ), rīp (Hasselt, ... ), rīǝp (Hamont, ... ), rɛ.p (Mal), rɛi̯p (Opheers), rɛǝp (Oud-Caberg), (mv ?)  ręi̯pǝ (Haelen), sluisrooster:   rē.p (Ittervoort, ... ), steenband:   ręjp (As, ... ), rīp (Lummen), (mv)  rīpǝ (Weert), rīǝpǝ (Ordingen), steenreep:   rīǝp (Thorn), strenghaken:   reep (Neeritter), velg:   ręjp (Berlingen), velling:   ręjp (Herten), vissnoer:   reap (Blerick), reep (Thorn), rieep (Ell, ... ), riejp (Meijel), rèèp (Tungelroy), NB réipe: spelen met een réip, meestal een oud fietswiel.  riëpe (Baarlo), vlasrepel:   rø̜̄ǝp (Eupen), rēǝp (Grathem), rē̜p (Altweert, ... ), rɛ̄p (Merkelbeek), vlechthoepel:   reep (Diepenbeek), ręjp (Helden, ... ), rīǝp (Sint-Truiden), wielband:   r ̇ejp (Guigoven), r ̇iǝp (Achel, ... ), reep (Gelieren Bret, ... ), re̜.jp (As, ... ), re̜jp (Baarlo, ... ), re̜ǝp (Ulestraten), rie̜p (Neerpelt), rip (Berbroek, ... ), riǝp (Binderveld, ... ), rē.p (Bilzen, ... ), rē.ǝp (Mechelen-Bovelingen), rēf (Bocholtz, ... ), rēj.ǝp (Rukkelingen-Loon), rēp (Amstenrade, ... ), rēǝp (Eupen, ... ), rē̜jp (Baexem, ... ), rī.ǝp (Genk), rīp (Beringen, ... ), rīǝp (Aalst, ... ), rɛ.jp (Zutendaal), rɛjp (Heers), zwadkeerder, beugel:   riǝp (Wijchmaal), rē.p (Gellik, ... ), rēǝ.p (Hees, ... ), rē̜.p (s-Gravenvoeren, ... ), ręi̯.p (Boorsem, ... ) I-10, I-13, I-2, I-3, I-5, I-6, II-10, II-11, II-12, II-3, II-6, II-7, III-1-3, III-2-3, III-3-2, III-4-2, III-4-4
reep om de naaf middennaafbanden:   ręjp˱ om da nāf (Stokkem) II-11
reep stof zwachtel:   rieëp stof (Eksel) III-1-2