19233 |
zorgen voor |
opzicht houden:
opzich hauwte (Q020p Sittard)
|
toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20826 |
zout |
zout:
zaut (Q020p Sittard),
Dao kénste ?ne zak zaut mit vraete, dan kénste ?m noch neit: dat is er een die je nooit leert kennen Hae haet noch gèt in ?t zaut liGGe: hij heeft nog wat achter de hand; hij heeft nog een appeltje voor de dorst
zaut (Q020p Sittard)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19528 |
zoutvat |
zouttromp:
gedraaide nap, waarin het zout in de keuken bewaard wordt
zauttromp (Q020p Sittard),
zoutvat:
?t Zautvaat ómsjtoote:zout morsen (voorteken van ruzie)
zautvaat (Q020p Sittard)
|
zouten bak || zoutvat
III-2-1
|
19222 |
zuchten |
kuimen:
kuume (Q020p Sittard),
zuchten:
zuchte (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
zughte (Q020p Sittard)
|
steunen, zuchten || zuchten || zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
zuigen:
zoege (Q020p Sittard),
zuiken:
zoeke (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20286 |
zuigfles |
lots:
cf. RhWb (V), kol. 562, s.v. "lotschen II"= saugen, lutschen
lótsj (Q020p Sittard),
pulle (du.):
cf. VD D.-N. s.v. "Pulle
poela (Q020p Sittard)
|
zuigfles (kindert.) || zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
21324 |
zuinig |
nauw:
näij (Q020p Sittard),
zuinig:
zuinig zeen (Q020p Sittard),
zuunig (Q020p Sittard)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] || zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
20845 |
zult, preskop |
preskop:
preskop (Q020p Sittard)
|
zult (hoofdkaas) [SGV (1914)]
III-2-3
|
20518 |
zure haring |
rolmops:
rolmops (Q020p Sittard),
zure haring:
zoere heering (Q020p Sittard),
zōērə heering (Q020p Sittard)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
maagzuur:
maagzoer (Q020p Sittard),
zooi:
Uitdr. "Ich hub t zoobrenne
zoo (Q020p Sittard),
zuur:
ig höb t zoer (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
t is mic zoer opgekòmme (Q020p Sittard),
t zoer (Q020p Sittard),
zuurbranden, het -:
zoerbrenne (Q020p Sittard)
|
Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|