e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aankweken aankweken: aankweken (Arcen) De hoeveelheid gist tot in de praktijk bruikbare hoeveelheden vergroten. [monogr.] II-2
aanladen aanladen: ǭǝnlǭǝ (Wellen), aanplakken: ǭǝnplakǝ (Broekom), aanplekken: ǭǝnplɛkǝ (Hoeselt), in deeg malen: en dīǝx mǭlǝ (Lummen), koeken: kukǝ (Berlingen), opmalen: ǫpmǭlǝ (Sint-Truiden), ǫp˱mǭ.lǝ (Maastricht), pieringen hebben: pireŋǝ hø̜bǝ (Sint-Lambrechts-Herk), plakken: plakǝ (Alken, ... ), plekken: plękǝ (Wintershoven), plɛkǝ (Bilzen, ... ), slecht lopen: slę̄x lő̜wpǝ (Gutschoven), stoppen: stǫpǝ (Rutten), toelopen: tulǫwpǝ (Sittard), toemalen: tumālǝ (Neeritter, ... ), tǫwmā.lǝ (Maastricht), tǫwmālǝ (Weert), tǫwmǭ.lǝ (Lanaken), toesmeren: tusmę̄rǝ (Leunen), vastmalen: vásmǭ.lǝ (Lanaken), vastvaren: va.s˲vǭǝrǝ (Ordingen), vastzitten: va.s˲zętǝ (Gutschoven), zich aanzetten: zex˱ ānzɛtǝ (Rothem) Het toegeplakt raken van het scherpsel van de molenstenen als gevolg van deegachtig meel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛaangeladen, toegemalenɛ.' [N O, 34n; Vds 181; Coe 147; Grof 173] II-3
aanlaven bijpompen: bī.p ̇ompǝ (Opitter), bijsteken: bistɛ̄kǝ (Horn), bijvullen: bivø̜lǝ (Horn, ... ), bęjvølǝ (Kerkom, ... ), opkruizen: opkrø̜jzǝ (Schinnen) De gistvaten en de legervaten bijvullen tijdens de gisting. Volgens de invuller uit P 180 gebeurt dit bijvullen opdat de gist kan weglopen. [N 35, 81] II-2
aanlengen aanlengen: Lèngt (d)e kaa.fie mér wat ao.ën, hië ès mich wá te sté.rrek: leng de koffie maar een beetje aan, hij is me iets te sterk  ao.ë(n)lènge (Zonhoven) aanlengen III-2-3
aanliggen aanliggen: ā.nlegǝ (Opoeteren), ā.nleqǝ (Maastricht), ǭ.nliqǝ (Mal), in de rij liggen: en ǝ ri legǝ (As, ... ), in de rij liggen (Alt-Hoeselt, ... ), platliggen: platlegǝ (Rutten, ... ) Wanneer de rij over de volle lengte van de molensteen draagt, dan zegt men dat de steen vlak is en dat de rij aanligt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛvlakɛ.' [Vds 224; Jan 197; Coe 170] II-3
aanloop aanloop: aaleuf (Kerkrade), aaleup (Heerlen), aaluip (Sittard), aanluip (Tegelen), aonluep (Gronsveld), Ge mo"t ne gùjen oo(n)loe"p pakke, vur te springe.  oo(n)loe"p (Beverlo), Heer naom nen - en spróng klabaats de Maos in.  aanluip, aanloup (Maastricht), Hij piek (= pakte) zijn aanloop veel te kort.  änlop (Lommel), Mit ne flinken aanluip sjpróng-der euver de hèk.  aanluip (Roermond), ne aanluip numme.  aanluip (Posterholt), Veur t springe eine - neme, voor t springen een aanloop nemen!  aanluip (Venlo), vgl. pag. 17: ao.(n)loepe I: aanlopen (zijn aanloop nemen; even binnenwippen hië lupt hiel véér ao.n bè t kee.gele.  ao.loep (Zolder), Zijn aanloop nemen.  a.nløyp (Meeuwen) Aanloop. || Aanloop: 1. inleidende loop. || Aanloop: a) korte, snelle, inleidende loop. || Korte, snelle, inleidende loop, bij sprong bijv. III-3-2
aanlopen aanloop (zn.): aanloewep (Neerpelt), aanlôp (Neeroeteren), oanloeep (Wilderen), onloap (Val-Meer), ze`n aonlaup (Engelmanshoven), aanloop halen: aanlijp halen (Neeroeteren), aanloop hebben: aanluip hemme (Meeuwen), āōnlūīp höbbe (Maastricht), aanloop nemen: aanluup nemen (Sint-Huibrechts-Lille), āōnlūīp nūmme (Maastricht), oinloup neime (Jesseren), aanloop pakken: aanloeëp pakke (Hechtel), hé pakt aanloeëp (Hechtel), aanloopje pakken: aanleüpke pakken (Maaseik), aanlopen: a:nloupə (Eigenbilzen), aaloei(wə)pə (Paal), aaloepe (Heusden), aaloèpen (Beringen), aanloe:pe (Kaulille), aanloepe (Kuringen), aanloepen (Hechtel, ... ), aanloeëpen (Kaulille), aanloopen (Genk), aanloupen (Molenbeersel), aanlōōpen (Vlijtingen), anloepen (Linkhout), anluǝpǝ (Meijel), anlōpǝ (Leunen), aoloepe (Zolder), aonlaoepe (Kortessem), aonlaopen (Millen), aonloepen (Schulen), aonloope (Bilzen, ... ), aonloopen (Melveren), aonlôpən (Eigenbilzen), aowenlaope (Zepperen), aunleupen (Meeuwen), aunloopen (Rijkhoven), ānlōͅpə (Eigenbilzen), āōnloopen (Genk), a͂ənlupə (Houthalen), enloope (Tongeren), oanlaïpe (Zutendaal), oanloeëpe (Paal), oanloopen (Diepenbeek), onloepen (Broekom), ōanlōpən (Diepenbeek), âônloopen (Grote-Spouwen), ääloepe (Zolder), önlaupa (Tongeren), ānlǫwpǝ (Herten, ... ), aanzetten: aanzetten (Voort), anzètten (Lommel), beginnen te lopen: beginnen te loepen (Linkhout), beginnen te lopen om ver te springen: beginnen te loepen om ver te springen (Kaulille), belopen: bēͅlōpĕn (Diepenbeek), een aanloop doen: n aanloep doen (Stokrooie), een aanloop hebben: einen aanleup ebbe (Lanklaar), een aanloop maken: ene aaloop make (Lontzen), een aanloop nemen: `nnen aa-leup neme (Mheer), eene eunloep nemen (Herstappe), ein aanluip nume (Maaseik), ene aanlop njemme (Moelingen), n aanloop nemen (Hamont), n enloep nemen (Beverlo), n ânloep néme (Hasselt), ne enloop nimmen (Lommel), nen aanloeip nemen (Paal), nə anlu:p nemən (Overpelt), nən anloep nemə (Sint-Truiden), nən aənloup nɛ(i)mə (Gutshoven), nən ā(wə)lup nījəmə (Zonhoven), nən oənloup nejəmə (Heers), ən aanloop nemən (Oostham), ənən a.nløyp nømə (Stokkem), ənən ōͅĕnlūəp nījmən (Hamont), een aanloop pakken: dé jong pikt eene aanluip (Ellikom), eine aanlaop pakken (Rekem), eine aanloup pakke (Maaseik), eine aanloup pakken (Reppel), einen aanloup pakke (Maaseik), einen aanloup pakken (Neeroeteren), einen aanloëp pakke (Gruitrode), einen aanluip pakken (Rotem), n aonloeëp pakken (Oostham), ne aanleup pakken (Neerharen), nen aanloup pakke (Kerkhoven), nen aonloeep pakken (Achel), nen aonloep pakken (Neerpelt), nen oanloap pakke (Eigenbilzen), nen oanloewep pakken (Achel), ənə oanlooəp pakken (Hamont), een loop nemen: en luip neeme (Tongeren), een sprong nemen: eene spreunk nēmə (Zussen), een uitloop pakken: einen oetleip pakken (Neeroeteren), feller lopen: felder loupen (Wellen), inlopen: enlōpǝ (Gennep), kunnen lopen: konne loepe (Hasselt), konə l"pə (Neerglabbeek), loop: Sub loop.  zene luip holen (Uikhoven), loop nemen: luip nømə (Eigenbilzen), lopen: laupen (Sint-Lambrechts-Herk), loepen (Hechtel), loope (Borlo), lōpə (Stokkem), op zijn benen staan: op zen beene staan (Kortessem), te loop halen: [sic???]  tə luip hoalən (Leut), uitloop pakken: oetluip pakken (Bocholt, ... ), utleip pakken (Opoeteren), ôêtluip pakken (Bocholt), uitlopen: utluipe (Opoeteren), van verres lopen: van vares laopen (Millen), zijn aanloop hebben: zənnən onlaup hebbə (Zutendaal), zijn aanloop nemen: hie nemt zenne aa-enloop (Sint-Lambrechts-Herk), hè neemp zennen aonleujp (Tongeren), hè neemp zennen aonlo-oup (Tongeren), z`n aanluip neumen (Eigenbilzen), z`n eanloep neeme (Jeuk), zen aanloep niemen (Zolder), zene aonloep némə (Montenaken), zenen aonloep néme (Jeuk), zenen aənloop neme (Alken), zennen aenloup nemen (Horpmaal), zennen aoënloep neeme (Stevoort), zenən o.nloͅoͅp nēīmə (Borgloon), zeͅnən ōanlōp nīmən (Diepenbeek), zijne aùnloop nemen (Koersel), zunne aoloep niemen (Zonhoven), zénnen aanloewep neeme (Tessenderlo), zənen anloep neeme (Hasselt), zənə ōͅnlup nēͅmə (Sint-Truiden), zijn aanloop pakken: hè pakt zene aanloep (Peer), z`n oanloop pakke (Beverst), z`nen aanleip pakke (Opitter), zennen aanloeëp pakke (Beverlo), ziene oanloojp pakken (Hamont), zienen aanluip pakke (Bree), zienen oaanloeëp pakken (Kaulille), zijnen aenloep pakken (Peer), zijn loop aannemen: zənə lūp ōͅn nēmə (Herk-de-Stad), zijn loop halen: zenen luip hoolen (Mechelen-aan-de-Maas), zienə luip aolə (Eisden), zine loup holen (Vucht), zijn loop nemen: zenə loeëp neme (Montenaken), zĕnne lŏŭp neme (Wellen), zənə lūp nemə (Sint-Truiden), zijn loop pakken: zenne leup pake (Zichen-Zussen-Bolder), zeͅnne luəp pakkə (Beverlo) Aanloop nemen. || Het, na stilstand, weer gaan draaien van de molen nadat de vang gelicht is. [N O, 13c] || Om ver te kunnen springen, begint een jongen eerst te lopen; hoe zegt men in uw dialect: "De jongen moet ..."? [ZND 37 (1941)] II-3, III-3-2
aanmalen aan de gang malen: ān ǝ gaŋ mā.lǝ (Opoeteren), aan de gang zetten: ān ǝ gaŋ zętǝ (Ophoven), aanmalen: aanmalen (Gennep, ... ), anmālǝ (Leunen, ... ), ā.nmā.lǝ (Maastricht), ā.nmālǝ (Ittervoort, ... ), ā.nmǭ.lǝ (Lanaken), ānmālǝ (Altweert, ... ), ǭ.nmǭ.lǝ (Kanne, ... ), ǭnmǭlǝ (Lummen), ǭn˱mǭlǝ (Tessenderlo), ǭǝnmǭǝlǝ (Diepenbeek), aanzetten: ǭǝnzętǝ (Alt-Hoeselt), de molen voeren: dǝ mīǝ.lǝ vō.rǝ (Opitter), inmalen: emālǝ (Einighausen, ... ), inmālǝ (Leunen), proberen: prǫbē.rǝ (Lauw, ... ), prǫbērǝ (Lauw), proefdraaien: prō.f˱drɛ̄jǝ (Lanaken) Met een nieuwe of pas gescherpte molensteen beginnen te malen. In P 51 bracht men daarbij een hoeveelheid zemelen als eerste ø̄maalgoedø̄ tussen de stenen. Men noemde dit: een beetje zemelen tussenbrengen (ǝ betskǝ zēmǝlǝ tøsǝbreŋǝ). Zie ook het lemma ɛin het gemaal brengenɛ.' [N O, 36h; Vds 163; Jan 263; Coe 203; N O, 34q; monogr.] II-3
aanmelken (de) eerste keer melken: dǝn estǝ kęr mølkǝ (Linkhout), īǝrstǝ kīr męlǝkǝ (Rekem), aanmelken: anmɛlkǝ (Bocholt, ... ), anmɛlǝkǝ (Kaulille, ... ), ãnmęlǝkǝ (Borgloon, ... ), ānmølǝkǝ (Beringen), ānmø̄lkǝ (Bree), ānmē̜lǝkǝ (Hasselt), ānmɛlkǝ (Boshoven, ... ), ānmɛlǝkǝ (Panningen), āǝmølkǝ (Zepperen), ęnmęlǝkǝ (Donk, ... ), ǫǝnmęlkǝ (Romershoven), ǫǝnmɛlǝkǝ (Spalbeek), ǭnmølǝkǝ (Lummen), ǭnmęlǝkǝ (Diepenbeek), ǭǝnmęlǝkǝ (Wellen), ǭǝnmęlǝkǝn (Hamont), aanspannen: ānspanǝ (Maasbracht, ... ), aanstropen: ǫi̯nstrø̄u̯pǝ (Tongeren), aantrekken: aantrekken (Sittard), antrękǝ (Boorsem), antrɛkǝ (Leunen), antrɛ̄kǝ (Hasselt), aǝntręǝkǝ (Vliermaal), ãntrøkǝ (Lummen), ãntrękǝ (Kermt), ontrękǝ (Herk-de-Stad), āntrekǝ (Brunssum), āntrękǝ (Stokkem), āntrɛkǝ (Baarlo, ... ), ātrē̜kǝ (Welten), ātrɛkǝ (Bocholtz, ... ), ęntrękǝ (Halen), ōntrē̜kǝ (Beverst), ǫi̯trekǝ (Tongeren), ǫu̯trekǝ (Riksingen), ǫǝntrekǝ (Hoepertingen), ǫǝntrɛkǝn (Achel), ǭntrekǝ (Oost-Maarland), ǭntrękǝ (Wellen), ǭntrɛkǝ (Gronsveld, ... ), ǭǝntrękǝ (Sint-Truiden), ǭǝntrɛkǝ (Rummen), aftrekken: aftrɛkǝ (Tessenderlo), melken: męlǝkǝ (Beringen, ... ), mɛlkǝ (Smeermaas), stropen: struǝpǝ (Leopoldsburg), strøi̯pǝ (Venlo), strøpǝ (Hoeselt), strø̄i̯pǝ (Tungelroy), strø̄pǝ (Hoeselt, ... ), strø̄u̯pǝ (Lanklaar, ... ), strø̜̄u̯pǝ (Ophoven), strēpǝ (Genk), strē̜i̯pǝ (Waterloos), strępǝ (Rosmeer), štrøi̯pǝ (Maasniel), štrø̄pǝ (Epen, ... ), štrø̜̄u̯pǝ (Maasmechelen), trekken: trękǝ (Halen), trɛkǝ (Einighausen, ... ), voormelken: vȳrmęlǝkǝ (Maaseik), vȳǝrmɛlǝkǝ (Klimmen), vørmelkǝ (Mal), vørmølǝkǝ (Boekt Heikant), vørmęlǝkǝ (Paal), vørmęlǝʔǝ (Lommel), vørmɛlkǝ (Herk-de-Stad), vø̄i̯rmɛlǝkǝ (Opheers), vø̄rmølkǝ (Zolder), vø̄rmēlkǝ (Meldert), vø̄rmęlkǝ (Lanklaar, ... ), vø̄rmęlǝkǝ (Val-Meer), vø̄rmɛlkǝ (Blerick, ... ), vø̄rmɛ̄lǝkǝ (Neerpelt), vø̜rmɛlkǝn (Roosteren), vø̜u̯rmęlǝkǝ (Borlo), vīrmęlkǝ (Opglabbeek), vǭrmɛlkǝ (Horn), ˲fērmɛlǝkǝ (Hasselt), voortrekken: vø̄rtrɛkǝ (Haelen) Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61] I-11
aanmeten (de) maat nemen: dǝ moas nęmǝ (Bleijerheide), dǝ mwǫjt nēmǝ (Tongeren), dǝ mūwt najmǝ (Hoepertingen), dǝ mǭt nimǝn (Diepenbeek), dǝ mǭt nømǝ (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), dǝ mǭt nēmǝ (Borsbeek, ... ), dǝ mǭt nęjmǝ (Loksbergen), moas nē̜ǝmǝ (Bleijerheide), mōt nimǝn (Diepenbeek), mōǝt nęǝmǝ (Schulen), mǫwt nęjmǝ (Jeuk), mǫǝt nēmǝ (Hopmaal), mǭt nømǝ (Echt, ... ), mǭt nø̄mǝ (Born, ... ), mǭt nø̜mǝ (Valkenburg), mǭt nējmǝ (Noorbeek), mǭt nēmǝ (As, ... ), mǭt nēmǝn (Zolder), mǭt nē̜ǝmǝ (Eijsden), mǭt nęjmǝ (Wellen), (de) maat pakken: (de) maat pakken (Neerpelt, ... ), dǝ muǝt pakǝ (Bilzen), dǝ muǫt pakǝ (Zolder), dǝ mōǝt pakǝ (Herderen, ... ), dǝ mǭt pakǝ (Boorsem, ... ), mot pakǝ (Genk), mǭt pakǝ (As, ... ), aanmeten: amiętǝ (Sint-Martens-Voeren), amē̜tǝ (Horst), ānmētǝ (Maasmechelen), ānmē̜tǝ (Weert), de maat krijgen: dǝ mǭt kręjǝ (Montzen), maat opnemen: mǭt opnemǝ (Tegelen), meten: meten (Houthalen), miǝ.tǝ (Zolder), mē̜tǝ (Doenrade, ... ), mē̜tǝn (Achel), mɛjtǝ (Schinnen), mɛ̄tǝ (Meeuwen, ... ) Het nemen van de voor een kledingstuk vereiste maten. Bij de heren neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte van het kledingstuk, (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, bovenwijdte, taillewijdte, zitwijdte, armsgatdiepte, verhoudingsmaat, schouderhoogte, korte schouderhoogte, avancement, buikvoorsprong, lendebreedte; opening, lengte en zijlengte van het vest; knielengte, zijlengte, tussenbeenlengste, bandwijdte, zitwijdte, kniewijdte en voetwijdte van de broek (Papenhuyzen II, pag. 5 e.v.). Bij de dames neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, eerste bovenwijdte, tweede bovenwijdte, taillewijdte, heupwijdte, armsgatdiepte, bustehoogte, verhoudingsmaat, voorlengte tot de rughoogtelijn, voorlengte tot de taillelijn, schouderhoogte, avancement, achterlengte, zijlengte, voorlengte, taillewijdte, heupwijdte en onderwijdte van de rok (Papenhuyzen I, pag. 6 e.v.). Zie voor het aanmeten o.a. afb. 23. [N 59, 43; N 62, 2a] II-7