e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aanslaan aanklatsen: anklatsǝ (Stramproy), aanslaan: ānšlǭn (Doenrade), aanslaan met de lade: onslǭn męt dǝ lāj (Stramproy), afplatten: afplatǝ (Milsbeek) Enkele overgebleven vormelingen bij een reeds volle haag voegen. [monogr.] || Licht aannaaien met de aanslagsteek bij pasband en kanten. De steek wordt losjes in de stof gestoken en de draad mag nooit te sterk worden aangetrokken. Zie afb. 34. [N 59, 61] || Met de rietkam van de weeflade de ingeschoten inslagdraad tegen het weefsel slaan, zodat alles behoorlijk aansluit. [N 39, 112a] II-7, II-8
aanslag aanslag: anslax (Milsbeek), ānšlāx (Posterholt), āšlāx (Bleijerheide), ǭnslǭx (Bilzen, ... ), ɛnslax (Meijel, ... ), aanslagstijl: ǭnslaxstē̜l (Tessenderlo), gelengstuk: gǝleŋstø̜k (Maasbree), gǝlɛŋstøk (Meijel, ... ), jǝlɛŋštøk (Bleijerheide), lengstuk: lengstuk (Dilsen, ... ), lɛŋstęk (Bilzen), lɛŋštø̜k (Schinnen), onderste stuk: onǝrstǝ štøk (Roggel), partijstuk: partistø̜k (Maasbree) Een verlengstuk van de zool dat onder de hak komt te zitten en dat voordeligheidshalve door de schoenmaker gebruikt wordt. "Als men, door een fout in het uitsnijden van de leerstukken, een te korte binnenzool had, hoefde men dat stuk leer niet perse als verloren te beschouwen. Met een eigenlijk ongeoorloofd handigheidje werkte men er een ander stukje leer aan. Dit stukje heette de "aanslag"." (Liedmeier, pag. 1). [N 60, 165] || Het gedeelte van de stijl en van de dorpel waartegen een deur of draaiend venster aanslaat en waarbij, meestal onder een rechte hoek, de sponning aansluit. Zie ook het lemma 'Sponning'. De aanslag kan aan stijl en dorpel geschaafd worden of door middel van een latje gevormd worden. [N 55, 73a] II-10, II-9
aanslag [wld ii.10, p. 35-36] (brug): N60,165 onbestaand. Wel wordt een stuk zeer hard leer of metaal in de hak ingewerkt. Dat stuk gaat tot aan de bal en dient om de schoen zijn stevigheid te geven. Het is: de brök.  [brøk} (Montzen), aanslag: aonslaog (Bilzen), ɛnslax (Meijel), Afgeschuimd begin voor een halve zool.  ánslach (Milsbeek), gelengstuk (<du.): gelingstök (Maasbree), gəlɛŋstøk (Meijel), jelengsjtuk (Bleijerheide), Het hol.  gəléngstuk (Milsbeek), lengstuk: laeŋṣtøk (Schinnen), lengsjtuk (Bleijerheide), lengstuk (Dilsen, ... ), lêngstèk (Bilzen), onderste stuk: (onnərstə stuk) (Roggel), partijstuk: partiestök (Maasbree) Een verlengstuk aan de zool dat onder de hak komt te zitten en voordeligheidshalve door de schoenmaker gebruikt wordt (aanslag, lengstuk, lengsel?) [N 60 (1973)] III-1-3
aanslaglat aanslaglat: ānšlāxlat (Posterholt), ɛnslaxlat (Ottersum), aanslaglatje: āšlāxlɛtšǝ (Bleijerheide), ǭnslaxlatǝkǝ (Tessenderlo), makelaar: mākǝlār (Ottersum), mǭkǝlɛr (Bilzen), slaglijst: slaxlīst (Ottersum), sluitlatje: slǭwtlɛtšǝ (Bilzen) Tegen de kozijnstijlen en -dorpels gespijkerd latje dat de aanslag vormt voor een deur of draaiend venster. [N 55, 73b-c] II-9
aanspanningspunt, kam van de eg beugel: bø̄gǝl (Mook), eegkram(p): ē̜xkrã.mp (Cadier), eerste egstand: ø̜rstǝn ęxsta.nt (Lottum), īǝrstǝn ęxsta.ŋt (Sevenum), egehaak: ē̜gǝnhǭk (Aijen), egekop: ē̜gǝkǫp (Margraten), egekram(p): ē̜gǝkra.mp (Simpelveld), kam: ka.mp (Beverst, ... ), kam (Ottersum), kamp (Boekhout, ... ), kã.mp (Heers, ... ), kãmp (Brustem), ká.mp (Hopmaal, ... ), kám (Horst), kámp (Buvingen), kā.mp (Gutschoven, ... ), kennef: kɛ.nǝf (Meeuwen  [(aan de driehoekige onkruideg)]  ), klink: kle.ŋk (Bocholt  [(aan de onkruideg)]  , ... ), klę.ŋk (As, ... ), kop: kǫp (Margraten), kram(p): kra.mp (Beek, ... ), krã.mp (Cadier), krā.mp (Gronsveld, ... ), oog: ūx (Brustem, ... ), ring: re.ŋk (Beverst, ... ), ring (Binderveld, ... ), rę.ŋk (As, ... ), trekbalk: tręk˱ba.lǝk (Simpelveld), tręk˱bā.lǝk (Rijckholt), trekhaak: trękhǭk (Gennep, ... ), verschevelbalk: vǝrsxē̜vǝlbalǝk (Aijen), verscheveling: vǝrsxē̜vǝleŋ (Merselo), wirrelbalkje(?): wirǝlbɛlǝkskǝ (Lottum) Het vooreinde, de kam of een ander onderdeel van de eg, waaraan de egketting of de trekhaak daarvan bevestigd wordt. Zie de afb. 57 en 58. [JG 1a + 1b add.; N 11A, 156a + b; monogr.] I-2
aanstaan aangegeven: āgǝgē̜vǝ (Klimmen), ājǝjęǝvǝ (Bleijerheide), aangenaam zijn: an jeneem (Vaals), aangezet: āngǝzatǝ (Bree), aanstaan: a-sjtoa (Kerkrade), aa-sjtao (Schaesberg), aa:nstôôn (Meeswijk), aanschtoon (Amby), aansjtaon (Beesel, ... ), aansjtooën (Schinnen), aanstaan (Jeuk, ... ), aanstao (Eys, ... ), aanstaon (Altweert, ... ), aanstoan (Born, ... ), aanstōēn (As), aaschtao (Brunssum), aasjtoa (Heerlen, ... ), anstao (Meijel), aonstoon (Maastricht, ... ), aonstwə (Vlijtingen), astaon (Wijlre), ā.štoͅ.a (Eys), āāstaoë (Nieuwenhagen), ānsty(3)̄n (Meeuwen), a͂nstø͂ͅn (Mettekoven), Da sal hem aanstaan (Peer), da sal əm ḁ̄wəstuoͅn (Zonhoven), da stöt əm a͂n (Beverlo), Da zal (h)em aənstoeën (Stevoort), da zal em aanstaon (Tessenderlo), da zal em aansteən (Zepperen), da zal em anstoën (Hasselt), Da zal em aonstuin (Heers), da zal em aönstaön (Hasselt), da zal h aansten (Paal), da zal hem aanstaa (Heppen), Da zal hem aanstaan (Gorsem), da zal hem aanstaon (Muizen), Da zal hem aanstoan (Linkhout), Da zal hem wel aənstoən (Hoepertingen), Da zal hem zel aanstaan (Kuringen), da zal hjm ōͅnstōͅn (Herk-de-Stad), da zal hum aanstan (Sint-Truiden), da zal hum aanstoan (Sint-Lambrechts-Herk), Da zal hum aonstun (Heusden), da zal hëm â-nstoan (Wellen), da zal hûm oanstòn (Ulbeek), da zal həm aonstən (Schulen), da zal həm onstən (Groot-Loon), Da zal h⁄m eanstooen (Jeuk), Da zal əm aoənstuiən (Gutshoven), da zal əm oanston (Ulbeek), da zal əm oənstöin (Heers), da zal əm ōnstøͅn (Borgloon), da zal ⁄m wel oanston (Montenaken), Dat zal em aanstoon (Mechelen-aan-de-Maas), Dat zal hem aanstaan (Hoepertingen), dat zal hem aanstaan (Lanklaar), dat zal heum eunsteun (Riksingen), dat zal heum ounstwo (Zichen-Zussen-Bolder), dat zal heum oïnsteun (Tongeren), dat zal həm ānstōn (Lanaken), dat zal həm ənstən (Bilzen), dat zal ⁄m ōͅnsteͅn (Martenslinde), dat zal ⁄m âonstwojn (Veldwezelt), De zal hem aonstaon (Neerpelt), des zal hem aainstaon (Hechtel), det steit um waal aan (Venlo), Det steit ⁄m aan (Bocholt), Det steit-tem aan (Bocholt), Det stit em an (Lommel), Det zal em aanstaan (Neeroeteren), Det zal em aanstoeon (Rotem), det zal em aanstuun (Bree), Det zal hem aanstaan (Opoeteren), det zal hem aanstoen (Maaseik), Det zal hèm aanstaan (Opoeteren), Dēt zal hēm aanstaan (Neeroeteren), dä salĕm ōĕm ōĕnstōĕn (Hamont), dè zal heum aanstaan (Achel), dè zal hum an-stowɛn (Lommel), dèt steit hem aan (Thorn), Dèt zallem aanstôen (Bocholt), Het stut hem aan (Overpelt), oan steun (Hoeselt), oanstoon (Maastricht), oostön (Beverlo), stjeit um aan (Neer), t Zal hem aanstaon (Rekem), ànstaon (Venray), àànsjtaon (Susteren), ààsjtaon (Amstenrade), ánstâôn (Tienray), áá sjtôê (Epen), áánstaon (Venlo), áásjtao (Heerlen), èn stən (Loksbergen), āštoǝ (Zie mijnen  [(Domaniale / Laura / Willem-Sophia / Oranje-Nassau II / Oranje-Nassau III / Emma / Maurits)]  [Maurits]), āštǫa (Kerkrade), ǭnstǫn (Bilzen), aa = dof  da zallem aanston (Paal), aanste-en : den lidw.  Da zalem aanste-en (Peer), aantrekkelijk zijn: èntrékkələk zén (Loksbergen), behagen: behaage (Maastricht), behāge (As), bekken: bèkkə (Kapel-in-t-Zand), boven de eerste e een punt  bekke (Sittard), bepaald: bǝpǭlt (Tessenderlo, ... ), bevallen: beva:lle (Roermond), bevalle (Amby, ... ), bevallen (Sittard), bevallə (Beesel, ... ), bevallən (Urmond), beval’le (Tegelen), bevilt mich (Noorbeek, ... ), bevàlle (As, ... ), bəvallə (Maastricht), bəvàllə (Heerlen, ... ), dat bevilt em (Mechelen-aan-de-Maas), (huidige benaming).  bevalle (Caberg), bekomen  bevàlle (Sint-Truiden), ww  bevalle (Heerlen), gaarne hebben: da zal hem gĕre hemme (Beringen), gaden: Da gaot hēm (Stokrooie), da geet⁄m (Rijkhoven), Da mae hem zel goan (Kuringen), Da sal em goin (Paal), da sal um gâ(w)ən (Diepenbeek), da sal əm gḁ̄jə (Zonhoven), da sal əm gōən (Diepenbeek), Da zal (h)em goeën (Stevoort), Da zal em gaien (Peer), da zal gaai-en (Hasselt), Da zal hem gaaien (Duras), da zal hem gaaien (Houthalen), da zal hem gaan (Borlo), Da zal hem gaan (Meldert), Da zal hem gao (Sint-Lambrechts-Herk), Da zal hem gaoien (Heusden), da zal hem gaon (Sint-Truiden), Da zal hem gaoren (Kuringen), da zal hem goan (Montenaken, ... ), da zal hem gon (Meldert), da zal heum goaien (Zonhoven), Da zal hum gaon (Kuringen), Da zal hém gon (Spalbeek), da zal həm goan (Ulbeek), Da zal həm goewən (Heers), da zal h⁄m gōͅien (Diepenbeek), da zal h⁄m gōͅon (Sint-Truiden), da zal əm ga͂jə (Houthalen), da zal əm go.n (Borgloon), da zal əm guən (Heers), Da zal ⁄m goje (Beverlo), da zol həm goewən (Gelinden), dat gaaijt ⁄m (Opitter), Dat zal em gaaien (Mechelen-aan-de-Maas), dat zal hem gaan (Alken), dat zal hem gaon (Bilzen), dat zal hem goaien (Zutendaal), Dat zal hem goan (Mal), dat zal hem goen (Maaseik), dat zal heͅm gojə (Genk), Dat zal hɛm gojen (Lanaken), dat zal h⁄m gon (Bilzen), dat zal əm gājə (Lanaken), dat zal ⁄m gaojə (Eisden), de zal em gaaien (Grote-Brogel), det gaait hem (Reppel), det gaait um waal (Venlo), det gaait ⁄m (Ospel), det gaaitj hem (Montfort), Det gaaitj h⁄m (Bocholt), Det gaaitsj hèm (Bocholt), det gaatj um (Neer), det zal em gaaie (Bree), Det zal em gaaien (Neeroeteren), Det zal hem gaaien (Gruitrode), det zal hem gaaien (Maaseik), Det zal hem gaaien (Neeroeteren, ... ), Det zal hem guun (Meeuwen), Det zal hèm gaaien (Opoeteren), det zal h⁄m gaaien (Ellikom), det zal m gaaien (Maaseik), Det zoləm gaaiən (Opoeteren), detsaləm gājə (Bree), de͂ zal hum gaaien (Hechtel), Deͅ zal hem gāiən (Peer), deͅt saləm gājə (Opglabbeek), dä salĕm gōĭjən (Hamont), dè zal hem goəjen (Hamont), Dè zal hm gaaien (Kaulille), Dèt zallem gaaien (Bocholt), gaadje (Ophoven), gaaie (As, ... ), gaaien (Helchteren, ... ), gaaije (Sevenum, ... ), gaait (Vlodrop), gaaiə (Lanaken, ... ), gaaiən (Urmond), gaaje (Altweert, ... ), gaajen (Haler), gaajə (Kelpen, ... ), gaarə (Montfort), gaaïe (Susteren), gaje (Bree, ... ), gajə (Meeuwen), gaoje (Gronsveld, ... ), gaoëje (Zonhoven), gāāiə (Reuver), gāājə (Beesel), gājə (Opgrimbie), ga’je (Tegelen), gegaadj (Ophoven), go⁄jen (Eksel), gáájə (Heel, ... ), Het zal hum gaaien (Rotem), zich gaaje (Tungelroy), ⁄t gaait mich (Hoensbroek), ⁄t zal hun gaaien (Hechtel), ⁄t zallem gâje (Hasselt), (oude benaming).  gaoje (Caberg), dat gaotj miech: dat bevalt mij, dat heb ik gaarne begaoje= begaden  gaoje (Maastricht), dat stond me wel aan: da goojde mich wèl; cf. VD s.v. "gaden, gaaien"2. (gew.) iem. (datief) gaden (gewoonlijk tot gaan samengetrokken), overeenstemmen met iemands lust of neiging, hem bevallen, lijken  gooje (Beverlo), Det speelke gaadje ¯m neet en dao-om deej d¯r neet mit Ertesòp, diej gaatj ¯m, kiek ¯m èns aete  gaje (Echt/Gebroek), gen : e van lidwoord den  da zal em gen (Koersel), gâoen : e toonloos  Da zal h⁄m gâoen (Voort), hem : dof  da zal (h)em gaje (Hasselt), klinkt als boy  dat zol ⁄m gőiən (Eigenbilzen), oud  Dat zal ⁄m goaie (Martenslinde), vroeger gebruikt  dat goē-ə hem (Wellen), gelood: gǝlōjt (Ottersum), gemaakt: gǝmǫkt (Sint-Truiden), gesteld: gǝštęlt (Helden, ... ), gevallen: gevalle (Gulpen, ... ), geval’le (Tegelen), gəvállə (Nieuwenhagen), gəv‧alə (Eys), gezet: gǝzatǝ (Ell), goed aanstaan: gōt˱ ānštǭ (Klimmen), goed doen: Det zal em good doon (Neeroeteren), handen: dat stond me wel aan: da hande mich wèl; cf. VD s.v. "handen"1. ..... (gew.) het handt hem niet , hij heeft er geen zin in, hij doet het met tegenzin....  hanne (Beverlo), hoeks zijn: huks ˲zęn (Genk), in de smaak vallen: in de smaak valle (Maastricht), meevallen: métvàlle (As), opgezet: ǫp˲gǝzat (Geulle), plezier doen: Dè zal hem ⁄n plezier doan (Kaulille), uitgelegd: ut˲gǝláxt (Lozen), uitgemeten: øt˲gǝmēʔǝ (Tessenderlo), ūt˲gǝmētǝ (Montfort), uitgepaald: ū.t˲gǝpø̜̄lt (Panningen), ūt˲gǝpǭltj (Neeritter), uitgetekend: ø̜jt˲gǝtēʔǝnt (Lommel), uitgezet: ut˲gǝzat (Rothem), uǝt˲gǝzat (Eys), yt˲gǝzɛt (Leunen), ȳt˲gǝzatǝ (Meeuwen, ... ), øtj˲gǝzet (Meijel), ōt˲gǝzatǝ (Mopertingen), ū.t˲gǝzat (Hoensbroek, ... ), ūt˲gǝzat (Gronsveld, ... ), ūt˲gǝzatǝ (Leuken, ... ), ǫwt˲gǝzatǝ (Bilzen), uitstaan: ūtstǭn (Maastricht), vaardig zijn: vē̜rdex ˲zēn (Herten), van het zijne zijn: d⁄es van ⁄t zien (Opoeteren), van zijn gading zijn: van zien chaajing zeen (Kapel-in-t-Zand), vastgelegd: vast˲gǝlēt (Venray), vastgezet: vas˲gǝzatj (Neeritter), vas˲gǝzatǝ (Tegelen), vaststaan: vasstōn (Oud-Caberg), vasštǭn (Susteren), volgens zijn gading zijn: Dat is volgens zijn gaaiing (Bree), waterpas staan: wātǝrpas štǭ (Waubach), zuiver aanstaan: zȳvǝr ānštǭ (Klimmen) aanstaan || aanstaan, bevallen || aanstaan, naar de zin zijn || behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)] || bevallen || bevallen, aangenaam zijn || bevallen, aanstaan || bevallen, behagen || bevallen, naar de zin zijn || bevallen; aanstaan || Dat zal hem gaden (bevallen, aanstaan). [ZND 35 (1941)] || gaden || Gezegd van boorgaten die gereed zijn om gevuld te worden. [monogr.] || Gezegd van de hoeken van een bouwwerk, wanneer deze na het uitmeten definitief vastgesteld zijn. In Q 83 werd de term 'aanstaan' in een iets andere betekenis gebruikt. Zodra de muren van een huis in aanbouw een eerste maal gemetseld waren en het grondplan zodoende vastlag, werden de uitzetplanken verwijderd. Men zei dan dat het huis 'aanstond'. [N 31, 10a; monogr.] || naar zijn gading zijn, bevallen II-5, II-9, III-1-4
aanstampen van het baggerslijk aanstampen van de baggerd: ɛnstampǝ van dǝ bagǝrt (Meijel), aantreden: āntrē̜jǝ (Ospel), pletsen: plɛtsǝ (Venray) Het aanstampen van het slijk met een stamper of iets dergelijks moet men beschouwen als dezelfde handeling als het trappen. [I, 104d] II-4
aansteekgat aansteekgat: ānstēkgāt (Valkenburg) Bodemgat in een transportvat waarin een aansteekkraan kan worden gestoken. Met behulp van deze kraan kan het bier uit het fust worden getapt. [N 35, 93 add.] II-2
aansteker aanklitser: āklitšǝr (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]), aansteker: aansteker (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zwartberg, Waterschei]), ānstę̄kǝr (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Eisden]), ketser: kɛtšǝr (Geleen  [(Maurits)]   [Laura, Julia]), klitser: kli.tšǝr (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]), klitšǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]  [Domaniale]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), ontsteker: onstę̄kǝr (Thorn  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), ontsteker (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Emma, Maurits]  [Julia]  [Wilhelmina]), ontstē̜kǝr (Meijel  [(Emma / Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]), ontštę̄ǝkǝr (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Maurits]), øntštę̄kǝr (Buchten  [(Maurits)]   [Maurits]), ontsteking: ontstę̄keŋ (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), ontštę̄keŋ (Lutterade  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), pitser: petšǝr (Stein  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), zünder: tsyndǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]  [Domaniale]), zyndǝr (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]) Inrichting voor het ontsteken van een veiligheidslamp. Al naar gelang het fabrikaat van de lamp, worden verschillende soorten aanstekers toegepast. Bij de veiligheidslamp van Wolf bijvoorbeeld wordt een systeem gebruikt waarbij van fosfor voorziene stroken tot ontbranding worden gebracht. Andere lampen werken met vuursteentjes die door middel van een aan de onderzijde van de lamp aangebrachte draaiknop vonken voortbrengen (Heise/Herbst pag. 122-123). [N 95, 246; monogr.] II-5
aansteller aansteller: aa-steller (Kerkrade), aansteller (Blerick, ... ), aesjtiller (Vijlen), ennen ensteller (Gennep), ūnne aansjteller (Koningsbosch), flauwe zeveraar: ne flaa zievereer dieje wit nie wat ’m zeet (Peer), gaande, een ~: dat is eine gaandj (Heel), grootskop: grótskòp (Castenray), halve gare: unne halve gare (Koningsbosch), iemand die zich aanstelt: iemand die zich aanstelt (Genk), ingebeelde, een ~: eine ingebieldje (Ospel), komediant: (eine) komediant (Maasbracht), muiljan: slecht leesbaar  moeljam (Klimmen), perjan: ne perjan (Achel), schijtmaker: schietmeeker (Maastricht), stuitbroer: ene stuutbroor (Nuth/Aalbeek) bekakt praten [N 102 (1998)] || zich aanstellen [N 102 (1998)] III-3-1