e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aanaardhak aanaarder: ānɛrdǝr (Ell  [(vroeger)]  , ... ), ǫǝnē̜rdǝr (Neerpelt), aanhoger: ānhø̜̄gǝr (Herkenbosch, ... ), ǭǝnhuǝgǝr (Halen), aanhooghak: ānhȳǝghak (Haelen), ānhø̄ghak (Neer, ... ), ǭnhȳghak (Sint Pieter), aardappelaanhoger: ē̜rpǝlānhyǝgǝr (Kinrooi), aardappelenhaak: ē̜.rǝpǝlǝnhǭk (As, ... ), ē̜rpǝlǝǭk (Lanklaar, ... ), īrpǝlǝǭk (Rotem), ɛrpǝlǝhǫk (Geistingen, ... ), aardappelenhak: ɛrplǝhak (Milsbeek, ... ), aardappelenhark: ē̜rpǝlǝnhark (Bocholt), aardappelenhoger: ērpǝlǝhø̄gǝr (Grathem), ɛ̄rpǝlǝhø̄i̯gǝr (Neeritter, ... ), aardappelenhoog: ɛ̄rpǝlǝhø̄x (Swalmen), aardappelhaak: jadapǝlhǭk (Wintershoven), jāpǝlhǭk (Borgloon), ęrǝpǝlhǫk (Achel), ęrǝpǝlhǫǝk (Hamont), ɛrpǝlhǭk (Oirsbeek, ... ), aardappelhak: aardappelhak (Lommel), ɛrpǝlhak (Holtum, ... ), aardappelhakje: ɛrpǝlhɛkskǝ (Zutendaal), aardappelhoger: ē̜rpǝlhø̄gǝr (Buchten), ɛrpǝlhyǝgǝr (Schimmert), ɛ̄rdapǝlhūǝgǝr (Ulestraten), aardappelshaak: ɛ̄rpǝlshǭk (Mechelen), aardappelshoger: ējǝpǝlshyi̯ǝgǝr (Eygelshoven), ɛ̄rpǝlshø̄gǝr (Sittard), aardhak: ɛ̄rdak (Hunsel), crompîren-hoger: krompii̯ǝrǝhyi̯ǝgǝr (Teuven), haak: hōk (Kleine-Brogel, ... ), hǭk (Eksel, ... ), hak: ak (Hasselt, ... ), hak (As, ... ), hakje: hakskǝ (Berverlo), hɛkskǝ (Koersel), hakker: hakǝr (Berverlo, ... ), heizeissie: hei̯zɛ̄.si (Overpelt), hoger: hȳǝgǝr (Bleijerheide, ... ), hø̄gǝr (Val-Meer, ... ), hø̄ǝgǝr (Obbicht), hø̜i̯gǝr (Gelinden, ... ), hoog: hȳǝx (Heerlen), hooghaak: hȳghǭk (Bocholtz), hooghak: hu̯ø̜ghak (Houthem, ... ), hu̯ɛghak (Bunde), hygak (Maaseik), hȳghak (Bocholtz, ... ), hȳǝghak (Guttecoven, ... ), hø̄ghak (Buchten, ... ), hø̄xhak (Oirsbeek), hø̄ǝghak (Berg, ... ), hø̜ghak (Neerbeek), hø̜i̯ghak (Einighausen, ... ), ȳgak (Lanklaar), īgak (Hasselt), kapper: kapǝr (Heusden), kapschup: kapschup (Lummen), krabbel: krɛbǝl (Boekhout, ... ), krabber: krabǝr (Beringen, ... ), krɛbǝr ('S-Herenelderen, ... ), lapzeisse: lap˲zē.sǝ (Zonhoven), ophooghak: ǫbygak (Stokkem), patattenhaak: pǝtatǝhu̯ōk (Boekt Heikant), pǝtatǝnhāk (Lommel), pǝtɛtǝnhǭk (Stevensvennen), patattenhak: pǝtatǝhak (Kiewit), pǝtɛtǝ hak (Paal), patattenhoger: pǝtɛtǝnhygǝr (Zelem), pǝtɛtǝnhȳgǝr (Halen), pǝtɛtǝnhīgǝr (Kiewit), patattenwroeter: pǝtatǝvryi̯tǝr (Lommel), riek voor op te hogen: rēk vør ǫptǝu̯ø̜gǝ (Maasmechelen), schulp: šø̜̄lǝp (Tongeren), trekker: trękǝr (Panningen), vlagzeisse: flagzē.sǝ (Houthalen), voorhak: vōrhak (Sittard), vorentrekker: vōrǝtrękǝr (Puth, ... ), wroeter: vrytǝr (Beringen) Het handgereedschap dat bij het aanaarden wordt gebruikt. Meer dan één zegsman geeft aan dat het aanaarden met de hak met mankracht zwaar werk was. Zie ook de opmerking over de opgaven bij het lemma Vorentrekker. Er werd aangeaard met de schup (zie het lemma Schop in aflevering I.1, blz. 121) in: L 324, 355, 363, 414, P 47, 49, 55, 56 (vroeger), 57, 58, 118a, 119 (idem), 120, Q 2a, 3, 71 (idem), 72, 182, 189 en 198b. Met de mesthaak (zie het lemma Mesthaak in aflevering I.1, blz. 12) in: L 289b, P 176 (vroeger) en Q 9. [N 12, 26; N 18, 42; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 12, 24; N 18, 58] I-5
aanaardhandploeg aanaarder: ānɛ̄rdǝr (Ell), aanaardmachine: ānɛ̄rmǝšin (Hechtel), aanbouwploeg: ęnbǫu̯plux (Gennep, ... ), aanhoger: ānhigǝr (Bree), ānhygǝr (Beringen, ... ), ānhø̄gǝr (Herten, ... ), ānhø̄ǝgǝr (Haelen), ānhīgǝr (As, ... ), ānhūǝgǝr (Ulestraten), ęnhygǝr (Halen), ęnhø̄gǝr (Linkhout), ǭnhęi̯gǝr (Munsterbilzen), ǭǝnhȳǝgǝr (Hamont), aanhogersploeg: ǭ.nhȳ.gǝrsplox (Houthalen), aanhoogploeg: ānhȳxplōx (Elen), aardappelenhak: ɛrpǝlǝhak (Heel  [(door twee man te bedienen)]  ), aardappelenhoger: ɛrpǝlǝhȳgǝr (Welten), aardappelenploeg: ē̜.rpǝlǝplōx (Niel-bij-As, ... ), īrpǝlǝplōx (Maaseik), ɛrpǝlǝplux (Zutendaal), ɛrǝpǝlǝplux (Gennep, ... ), aardappelenploegje: ē̜.rpǝlǝplē.xskǝ (Opglabbeek), ɛrǝpǝlǝplyxskǝ (Merselo), aardappelploeg: aardappelploeg (Nederweert), japǝlplux (Hoepertingen, ... ), ērapǝlplux (Gelieren Bret), ē̜rpǝlplōx (Bocholt, ... ), aardappelploegje: ɛrpǝlplø̄xskǝ (Leuken), aardappelsploeg: ɛrpǝlsplōx (Neerbeek), binette: bǝnęt (Halen, ... ), cultivator: kølfatǝr (Achel), grubbentrekker: grøbǝtrękǝr (Venlo), handaandraaier: hantāndrɛ̄i̯ǝr (Paal), handaanhoger: hantjā.nhø̄gǝr (Boukoul, ... ), hantānhūgǝr (Kiewit), hantānȳgǝr (Lummen, ... ), hantǭnhygǝr (Oud-Caberg), handhoger: handhoger (Vlijtingen), handhø̄gǝr (Zichen-Zussen-Bolder), hanthugǝr (Paal), hanthygǝr (Meldert), hanthyǝgǝr (Klimmen), handhoog: hantjhø̄x (Swalmen), handhoogploeg: hantjhø̄xplǫu̯x (Herkenbosch), handophoger: handǫbygǝr (Maaseik), handploeg: ãntplux (Grazen), handploeg (Mechelen, ... ), hantjplōx (Tungelroy), hantplox (Genk), hāntplux (Aijen, ... ), hāntplōx (Horst), handploegje: handploegje (Helchteren, ... ), hantjplø̄xskǝ (Heythuysen), hantpløxskǝ (Rotem, ... ), hantplø̄xskǝ (Weert), haŋkplø̄xskǝ (Tegelen), hāntplyxskǝ (Opheers), handwroeter: hantvrø̜i̯tǝr (Meldert), hoger: hoger (Diets-Heur, ... ), hȳgǝr (Leut, ... ), hø̄gǝr ('S-Herenelderen, ... ), hø̜i̯gǝr (Gelinden, ... ), hēgǝr (Grote-Spouwen), hęi̯gǝr (Heesveld-Eik), ȳgǝr (Brustem), hoog: hȳx (Kanne, ... ), hooghaak: hīxhǭk (Neeroeteren), hooghak: ø̄xhak (Q020p  [Sittard]  ), hoogloper: hø̄ǝxlø̜i̯pǝr (Maasmechelen), hoogmachientje: hø̜ǝgmǝšinkǝ (Obbicht), hoogmachine: hu̯ǫxmǝšin (Rothem), hyǝxmašiŋ (Sint-Martens-Voeren), u̯ø̜xmǝšin (Maasmechelen), hoogploeg: hixplux (Hasselt), hoogploeg (Nieuwerkerken, ... ), hu̯ø̜xplōx (Neerbeek), hyǝxplōx (Houthem), hȳxplōx (Cadier, ... ), hȳǝxplōx (Simpelveld), hø̄xplux (Hoeselt, ... ), hø̄xplōx (Opgrimbie, ... ), hø̜i̯xplux (Henis, ... ), hø̜xplux (Rosmeer, ... ), hø̜xplōx (Holtum), hēxplux (Hees), hęi̯xplux (Beverst, ... ), hīxplux (Bingelrade), hīxplōx (Veldwezelt), īxplux (Waltwilder), hoogploegje: hȳxplø̄xskǝ (Oost-Maarland, ... ), hȳǝgpløxsksǝ (Mechelen), hø̄xplø̄xskǝ (Urmond), hoogselploeg: hø̜i̯xsǝlplux (Boorsem), lopentrekker: lȳpǝtrękǝr (Maasniel, ... ), lø̄pǝtrękǝr (Blerick), lø̜i̯pǝtrękǝr (Baarlo, ... ), ophoger: ǫphȳgǝr (Kinrooi), ophoogmachientje: ǫphø̄xmǝšinkǝ (Herten), ophoogploeg: ophoogploeg (Opoeteren), ǫbjøxplox (Maasmechelen  [(ploeg met één blad die met de hand wordt vastgehouden)]  ), optrekker: ǫptrękǝr (Bree, ... ), opvaarmachientje: op˱vārmǝšink (Ell), patattenhoger: pǝtɛtǝhygǝr (Rummen, ... ), patattenploeg: pǝtatǝplux (Achel, ... ), pǝtatǝplōx (Sevenum, ... ), patattenploegje: pǝtatǝploxskǝ (Boekt Heikant), pǝtatǝplø̄xskǝ (Tegelen), pǝtɛʔǝpluxskǝ (Kwaadmechelen), patattenwroeter: pǝtatǝvryi̯tǝr (Lommel), ploeg voor aan te hogen: plox vyr ǭn tǝ hȳgǝ (Zonhoven), ploegje: plyxskǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden), plø̄xskǝ (Helchteren), pl˙ēxskǝ (As), schalm: sxalǝm (Hamont), schoffelploegje: sxufǝlplyxskǝ (Merselo), stroopmachine: štrø̄pmašiŋ (Margraten), trekhaak: trękhǭk (Bree, ... ), trekhak: trekhak (Maasniel), trekhoger: trekhoger (Vlijtingen), trekker: trękǝr (Linkhout), tweemanshoog: twēmanshø̄x (Swalmen), vlagzeis: flax˲zei̯ǝs (Beringen), vorentrekker: vōrǝtrękǝr (Melick, ... ) De aanhoger die door mankracht wordt voortbewogen, hetzij door één man getrokken; in dat geval werd de steel van de aanhoger doorgaans met een staaf ijzer verzwaard; hetzij door twee: door de ene man getrokken en door een ander geduwd. In dat geval werd een zijkruk aan de steel bevestigd voor de duwer. Het blad is vrijwel gelijk aan dat van de door paardekracht voortbewogen aanaarder: driehoekig en zodanig dat de grond naar twee kanten werd opgestuwd. Zie ook de toelichting van het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 78; N 18, 46; N J, 8b; JG 1a, 1c, 2c; monogr.; add. uit N 12, 25; N 18, 42] I-5
aanaardploeg aanaarder: anārdǝr (Oirlo), anē̜rdǝr (Beringen), ǭnē̜rǝr (Berverlo), ǭǝnē̜rdǝr (Neerpelt), aanaardingsploeg: ǭǝnē̜rdeŋsplux (Neerpelt), aanaardploeg: ǫǝnē̜rtplux (Achel, ... ), aanhoger: ānhugǝr (Bocholt), ānhyǝgǝr (Baexem, ... ), ānhø̄gǝr (Maasniel), ānhø̄i̯gǝr (Neeritter), ānhø̜̄gǝr (Horn), ē̜nhygǝr (Linkhout), ǫnhygǝr (Lummen, ... ), ǭnhø̄gǝr (Opheers), ǭnjhigǝr (Genk), aanhoogploeg: ānhyǝxplōx (Baexem, ... ), ānhø̄xplōx (Boukoul, ... ), ānhø̜i̯xplux (Heel), aanhoogploegje: ānhø̄xplø̄xskǝ (Boukoul, ... ), aardappelaanbouwer: ɛrpǝlanbǫu̯ǝr (Merselo), aardappelenploeg: ē̜rpø̜lǝplōx (Neeritter), ē̜rpǝlǝplōx (Baexem, ... ), īrpǝlǝplōx (Maaseik), ɛrpǝlǝplux (Gennep, ... ), aardappelenploegje: ērapǝlǝplø̄xskǝ (Rothem), aardappelhoger: jętapǝlhø̄gǝr (Tongeren), jɛrpǝlhø̄gǝr (Val-Meer), ērapǝlhygǝr (Margraten), īǝrpǝlhȳǝgǝr (Puth), aardappelploeg: jāpǝlplux (Borgloon), ē̜rpǝlplōx (Bree, ... ), ɛrpǝlplux (Blitterswijck), aardappelploegje: ē̜rpǝlplø̄xskǝ (Tungelroy), aardappelsploeg: ęrpǝlsplōx (Klimmen), aftrekker: āftrękǝr (Maaseik), grippentrekker: grepǝntrękǝr (Kronenberg  [(grip "greppel")]  ), hakploeg: hakplux (Blitterswijck, ... ), hoger: hygǝr (Herk-de-Stad), hyǝgǝr (Halen, ... ), hȳgǝr (Bocholtz, ... ), hȳǝjǝr (Bleijerheide), høi̯gǝr (Hoepertingen, ... ), høi̯ǝgǝr (Mechelen), hø̄gǝr (Ketsingen, ... ), hø̜gǝr (Hoensbroek, ... ), hø̜i̯gǝr (Borgloon), hēgǝr (Grote-Spouwen), uǝgǝr (Velm), ȳgǝr (Brustem), hoog: hyǝx (Valkenburg), hø̄x (Swalmen), hoogploeg: heǝxplux (Beverst), hixplux (Hasselt, ... ), huxplōx (Bocholtz, ... ), hu̯ø̜xplōx (Grevenbicht / Papenhoven), hyǝxplōx (Margraten, ... ), hȳxplux (Diepenbeek), hȳxplōx (Bleijerheide, ... ), hȳǝxplux (Rummen), hȳǝxplōx (Bleijerheide, ... ), hø̄xplux (Hoeselt), hø̄xplōx (Buchten, ... ), hø̄xplǫu̯x (Einighausen, ... ), hø̄ǝxplōx (Berg, ... ), hø̄ǝÙxplux (Riksingen), hø̜̄i̯xplōx (Schimmert, ... ), hø̜i̯xplux (Romershoven, ... ), hø̜xplux (Val-Meer), hø̜xplōx (Neerbeek), hīxplōx (Kiewit, ... ), u̯ø̜xplōx (Boorsem), ȳxplux (Gingelom, ... ), ȳǝxplōx (Meeswijk), ūǝxplux (Sint-Truiden), hoogploegje: hø̄xplø̄xskǝ (Munstergeleen, ... ), kolenkop: kulǝkǫp (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), omganger: ømgɛŋǝr (Mook  [(voor het maken van pootvoren en voor het aanaarden)]  ), opbouwploeg: ǫp˱bǫu̯plōx (Lottum  [(met 2 tegen elkaar liggende riesters)]  ), ophoger: ophyǝgǝr (Kinrooi), ǫphygǝr (Maaseik), ǫphø̄gǝr (Ittervoort), ophoogploeg: ǫbȳxplō.x (Lanklaar, ... ), ǫphȳxplōu̯x (Sint Pieter), ophoogploegje: ǫpyxpløxskǝ (Rotem), optrekker: ǫptrękǝr (Bree, ... ), opvaarploeg: op˲vōrplōx (Geistingen), ǫp˱vārplux (Meijel), patattenploeg: pǝtatǝplux (Gingelom), pǝtatǝplōx (Baarlo, ... ), pǝtɛtǝplux (Grazen, ... ), pǝtɛʔǝplux (Kwaadmechelen), patattenploegje: pǝtatǝplyxskǝ (Achel), ploeg: plux (Berverlo, ... ), plōx (Baarlo, ... ), plǫu̯x (Sittard), ploeg voor aan te hogen: plux ver an tǝ hīgǝ (Hasselt), ploeg zonder riester: plōx zǫŋǝ rēǝstǝr (Weert), ploegje: pluxskǝ (Beringen, ... ), plyxskǝ (Neerpelt), pløxskǝ (Kessenich), rijentrekker: rīi̯ǝtrękǝr (Nunhem  [(om te poten en om aan te aarden)]  ), rijploeg: rīplōx (Valkenburg), schalmploeg: sxalmplux (Hamont), vleugelploeg: vlø̄gǝlplōx (Horst  [(met één grote vleugelschaar)]  ), voordentrekker: vōrdǝntrękǝr (Weert), voormachine: vǭrmǝsxin (Blerick), voortrekker: vu̯ǫrtrękǝr (Tongeren), vorentrekker: vorǝntrękǝr (Meijel), vurǝtrękǝr (Jabeek, ... ), vōrǝntrękǝr (Baexem, ... ), vōǝrǝntrękǝr (Oirlo), vūǝrǝntrękǝr (Aijen), vǭrǝntrękǝr (Mechelen, ... ), wroeler: vrø̜i̯lǝr (Lummen), wroeter: vrutǝr (Bos, ... ), vry.tǝr (Overpelt), vryi̯tǝr (Beringen, ... ), vrytǝr (Achel, ... ), vrȳtǝr (Kwaadmechelen  [(thans)]  ), vrø̜i̯tǝr (Koersel, ... ), vrētǝr (Bree) Een lichte soort ploeg door paardekracht getrokken, die open voren trekt, met een schaar "in de vorm van een varkenssnuit" (zegsman van L 328) of met twee scharen ruggelings tegen elkaar geplaatst, die de grond naar beide zijden wegschuift, tegen de rij aardappelplantjes aan. Met hetzelfde stuk gereedschap kunnen ook de voren worden getrokken waarin gepoot kan worden. Soms geeft de zegsman dat ook uitdrukkelijk aan. Er kan evenwel ook met een normale, d.w.z. éénscharige, ploeg worden gepoot; zie de algemene toelichting bij de paragraaf over het poten. Ook wanneer door de zegsman in het midden is gelaten of de aanaardploeg met paardekracht of door mankracht (zie het lemma Aanaardhandploeg) wordt voortgetrokken, is de opgave hier ondergebracht. In enkele plaatsen in het zuidwesten is wel opgegeven dat er met de ploeg werd aangeaard, zonder dat evenwel het woord voor die ploeg werd opgegeven, dat zijn P 113, 115, 119, 173, 176, 176a, 177, 177a, 180, 187, Q 76 en 79a. [N 12, 25; N J, 8b; JG 1c; monogr.; add uit N 11, 30, 31; N 12, 24] I-5
aanbidder amateur: ama’tø̄r (s-Gravenvoeren, ... ), liefhebber: lēfhøͅbər (Sint-Martens-Voeren, ... ), lēəfhɛbər (s-Gravenvoeren) jongen die van een meisje houdt, maar er nog niet mee vrijt III-2-2
aanbidding van het allerheiligste aanbidden (ww.): aanbaeje (Venlo), aanbidden van het allerheiligste: `t aanbeaje van `t allerheiligste (Lutterade), t aābééëne van t allerhilligste (Nieuwenhagen), t abèè van t allehelligste (Gulpen), aanbidding: aanbaejing (Baarlo, ... ), aanbeejing (Opglabbeek), aanbidding (Achel, ... ), aanbíddíng (Schimmert, ... ), aonbidding (Maastricht, ... ), ānbēͅjeŋ (Ophoven), daen daag is aanbidding (Heel), de aanbidding (Nieuwenhagen), oanbiddieng (Sint-Truiden, ... ), oanbidding (Sint-Truiden), ènbidding (Loksbergen, ... ), niet: aonbeijing  aanbidding (Maastricht), aanbidding van het allerheiligste: aanbaejing van t allerheiligste (Thorn), aanbeijing van ut allerheiligste (Roggel), aanbidding van `t Allerhèlligste (Klimmen), aanbidding van et allerheiligste (Peer), aanbidding van het allerheiligste (Baarlo, ... ), aanbidding van t allerhilligste (Nieuwenhagen), anbidding van et allerhelligste (Venray), anbidding van het allerhelligste (Merselo), aonbidding vaan `t allerheiligste (Wijk), aonbidding vaan ut allerheiligste (Maastricht), de aanbidding van het allerheiligste (Eigenbilzen), de aonbidding vaan `t allerheiligste (Maastricht), də ābɛ̄noŋ van ət alərheləchste (Montzen), ɛnbedeŋ van ət alərheͅlexstə (Meijel), aandacht: aandagt (Kerkrade), beden: baeje (Reuver), bedens: beens (Eksel), persoonlijke bezinning: persoonluk bezinning (Meijel), uitstelling: oetsjtelling (Baarlo, ... ), uitstelling met aanbidding: oeëtsjtelling mit aanbidding (Hoensbroek), uitstelling van het allerheiligste: oetsjtèlling van `t allerheiligste (Schinnen), oetstèling vaan ət àlərheiligstə (Maastricht), oëtsjtelling van het allerheiligste (Koningsbosch), uurbidden: uurbidden  oerbidden (Jeuk) Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)] || De aanbidding van het Allerheiligste. [N 96B (1989)] || Een aanbiddingsuur of bidstonde, aan elk van de wijken of groeperingen van de parochie toegewezen gedurende deze aanbiddingsdagen [bidstond, bèèjstónd, be------nsjtónd?]. [N 96B (1989)] || Een dag van aanbidding van het Allerheiligste in de loop van het jaar, per parochie verschillend [biddag, bèèjdaag?]. [N 96B (1989)] || Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)] || Het veertigurengebed: de drie dagen = veertig uur durende aanbidding van het uitgestelde Allerheiligste, gehouden b.v. tijdens de carnavalsdagen. [N 96B (1989)] || Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)] III-3-3
aanbinder aanbinder: an˱beŋǝr (Meijel), ābeŋǝr (Kerkrade, ... ), ābęŋǝr (Kerkrade), ān˱be ̞njǝr (Susteren), ān˱benjǝr (Ell, ... ), ān˱beŋǝr (Klimmen  [(meervoud: ān˱beŋǝš)]  , ... ), aanbrenger: ānbreŋǝr (Beek  [(meervoud: ānbreŋǝrš)]  , ... ), brug: brex (Meeuwen), den: dęn (Rijckholt, ... ), drager: drē̜gǝr (Waubach), dwarsden: dwērš˱dęn (Houthem, ... ), dwarspaal: dwarspǭl (Maasbree), langspaal: laŋspǭl (Venlo), ligger: legǝr (Lozen), nevenbinder: nēvǝn˱bindǝr (Leunen), nē̜vǝbeŋǝr (Helden, ... ), nē̜vǝbindǝr (Ottersum, ... ), nē̜vǝn˱bendǝr (Venlo), nevenling: nē̜vǝleŋ (Montfort), paal: pǭl (Haler, ... ), querhout: kwērhōts (Bleijerheide  [(meervoud: kwērhōtsǝr)]  ), schachelrute: šaxǝlrow (Heerlen), schachtroede: šaxrow (Heerlen), schachtroede voor aan te binden: šaxrǫw vȳr ā tsǝ beŋǝ (Kerkrade), steigerden: štęjgǝrdęn (Schimmert), štęjgǝrdɛn (Beek), steigerhout: štēgǝrhōt (Heerlen), steigerpaal: štī.gǝrpǭl (Waubach), steigerstang: štīgǝrštaŋ (Eys), stellingden: stęleŋdɛn (Geulle), štęleŋdɛn (Beek), stellingpaal: stø̜leŋpoǝl (Bree), stellingshout: štęleŋshōt (Jabeek  [(meervoud: štęleŋshōtǝr)]  ), tegenbinder: ti.gǝn˱benǝr (Meeuwen), tēgǝn˱bɛ̄ndǝr (Lommel), tegenpaal: tēgǝpǭl (Oud-Caberg), verbindingspaal: vǝrbendeŋspǭl (Tessenderlo), verbindstuk: vǝrbęjŋstø̜k (Sint-Truiden), windhout: wentjhǫwt (Herten  [(meervoud: wentjhǫwtǝr)]  ) Houten paal die horizontaal aan de staanders wordt gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de zgn. 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Wanneer bij het bevestigen van de aanligger aan de staander gebruik wordt gemaakt van touwen, wordt onder de aanbinder op de staander een steigerklos aangebracht. Zie ook afb. 17. Zie voor het woordtype 'schachelrute' ook RhWb vii, kol. 831, s.v. 'Schachelrute'. [N 32, 2b; monogr.] II-9
aanboren aanboren: ānbōrǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Bij het boren een nieuw koollaag bereiken. [Vwo 1] II-5
aanbouw van gaas afrastering: afrastering (Meijel), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  de aofrastering (Bilzen), afspanning: afpanning (Tongeren), bovenkant van de spoetnik: bōvəkant van də sputnek (Meijel), draad: draod (Vlodrop), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  den droëd (Bilzen), dreng: dreng (Herten (bij Roermond)), kijker: kieker (Venray), klep: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  klep (Grathem, ... ), ren: ren (Buchten, ... ), spijker: spi-jkər (As), spoetnik: ene sjpoetnik (Doenrade), sjpoednik (Beesel), sjpoetnik (Guttecoven, ... ), spatnik (Weert), spoednik (Geleen), spoet-nik (Sevenum), spoetnik (Eisden, ... ), (m.).  špu.tni.k (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  spoetnik (Wanssum), Opm. v.d. invuller: is iets van de laatste 10-15 jaar. Vroeger had je gewoon "un renke op dr sjlaag of t daak likke".  sjpoetnik (Doenrade), vangkooi: ’n vangkow (Klimmen) Hoe heet de aanbouw van gaas, geknoopt gaas of traliewerk? (zie tekening 4) [N 93 (1983)] III-3-2
aanbranden aanbranden: oobranne (Beverlo, ... ), van bijvoorbeeld vlees  ánbrânde (Castenray, ... ), aanbrannen: ôonbjènnë (Hoeselt), aanbrennen: aanbrenne (Sittard), aanschroeien: ɛnsxrø͂ͅi̯ə (Gennep, ... ), verkrappen: verkreepen (Weert) aanbranden || aanzetten (licht aanbranden) || verbranden van een spekbraai of krep III-2-3
aanbrengen van gaatjes in het deegbrood aanpunten: aanpunten (Koningsbosch), brood stoppen: brut stopǝ (Genk), kotjes steken: køtjǝs stē̜kǝ (Mal), kotter douwen: kutǝr dǭwǝ (Zepperen), locht maken: lox māxǝ (Kaalheide), met de forket inprikken: met dǝ foršɛt enprekǝ (Beek), pikken: pekǝ (Heythuysen, ... ), pitsen: petsǝ (Helden), prikkelen: prekǝlǝ (Gronsveld), prikken: pre?ǝ (Kwaadmechelen), pre?ǝn (Lommel), prekǝ (Bilzen, ... ), prikken (Ottersum), prikken met forket: prekǝ mɛt fǫrkē̜t (Leuken), steken: stikǝ (Maaseik), stē̜kǝ (Bocholt, ... ), stīǝkǝ (Hasselt), stɛ̄kǝ (Neerpelt), štē̜kǝ (Herten, ... ), stempelen: stɛmpǝlǝ (Munsterbilzen), stevelen: štīfǝlǝn (Nuth), stippelen: stepǝlǝ (Koningsbosch, ... ), stippelen (Heugem), støpǝlǝ (Geulle, ... ), štepǝlǝ (Amstenrade, ... ), štipǝlǝ (Brunssum, ... ), štøpǝlǝ (Brunssum, ... ), stippen: stepǝ (Melveren), stippen (Bevingen, ... ), strepen: štrēpǝ (Kerkrade), tekenbrood: tęjkǝnbruǝt (Hout-Blerick), tippelen: tipǝlǝ (Kerkrade) Met behulp van een vork, een plank met spijkers of ijzeren tanden, een houtje, een spijker of simpelweg een vinger worden gaatjes in het deegbrood aangebracht. [N 29, 42; N 29, 30b; monogr.] II-1