e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aanhitsenoostindische kers kapper: kapper (Tongeren) Oostindische kers (tropaeolum majus nana). De bladeren zijn roodachtig met 5 zeer stompe hoeken, ze zijn iets grijsgroen. De kelk is geel. De kroonbladeren zijn oranje tot lichtgeel, aan hun voet met franje. De onrijpe vruchten worden in azijn ingemaakt, III-2-1
aanhoudend bepoetelen aanhoudend in de handen nemen: aanhouwend get in de heng nöme (Valkenburg), aanhouwent ingen häng noême (Rimburg), aonhaawend in zen han kriege (Oost-Maarland), anhaltend (du.) aanpakken: aanhaldend aanpakke (Venlo), aanhaldend aanpakken (Boekend), armvollen: [sic]  hèrvele (Stevensweert), beduimelen: bedoemele (Guttecoven), bedōēmele (Baexem), bedumele (Hees), bədaimələ (Tongeren), bədūmələ (Kinrooi), befommelen: befoemele (Ulestraten), beknoemelen: beknoemelen (Geistingen), beknuffelen: beknoevelen (Maastricht), beknōēvele (Mheer), beduimelen  beknoevele (Klimmen), betasten: betaasten (Oost-Maarland), bətastə (Smeermaas), busselen: i.e. eig. onhandig vastpakken.  bössele (Leveroy), chipoteren (<fr.): šipoͅt`erə (Val-Meer), de ganse tijd wat in de handen hebben: de ganse tied wat in de hènj höbbe (Berg-aan-de-Maas), duwen: duuje (Posterholt), een handje geven: [ingegeven door vraagstelling?]  ein héndje gèève (Neer), een handvol: [ingegeven door vraagstelling?]  en handvool (Gemmenich), een handvol krijgen: [ingegeven door vraagstelling?]  en haffel krie (Gemmenich), er niet van kunnen blijven: neet der va konne blieve (Voerendaal), fiemelen: fiemele (Klimmen), fommelen: foemele (Elsloo, ... ), fōēmele (Puth), betekent meestal knuffelen  foemele (Klimmen), van jeng vee  foemele (Heerlerheide), Van katjes.  foemele (Neerbeek), fotten: foͅtən (Lommel), friemelen: friemele (Heerlen, ... ), frommelen: froemele (Echt/Gebroek, ... ), frommele (Grevenbicht/Papenhoven), haffen: haffe (Wanssum), handsvollen: hamsələ (Opheers), handvollen: ampələ (Hasselt), de hiele tied urgens mei zitten te hampelen (Blerick), ha.mpele (Gors-Opleeuw), haampele (Veldwezelt), haffele (Afferden, ... ), hafəlṇ (Kwaadmechelen), hafələ (Lommel), hafələn (Lommel, ... ), hamf`le (Kaulille), hamfele (Hechtel, ... ), hamfelen (Eksel, ... ), hamfələ (Achel, ... ), hamfələn (Hamont, ... ), hampele (Baexem, ... ), hampelen (Ospel), hampfele (Mechelen, ... ), hampələ (Bocholt, ... ), hanfele (Susteren), hanfələn (Achel), haufele (Tegelen), haufələ (Beverlo, ... ), hāfələ (Tessenderlo), hāmfələ (Kanne), hāmfələn (Hamont), hāmpele (Tungelroy), hefulle (Buchten), hoffelen (Mechelen), hâmpele (Tungelroy), häffele (Kerkrade), (haffelen)  āəfələ (Gingelom), (handvollen)  hamfələ (Halen), B.v. iets lang vasthaan is met iets hamphlen.  hamphlen (Peer), i.e. eig. onhandig vastpakken.  hampele (Leveroy), in betekenis van hamsteren.  hamfelen (Jeuk), n hampfelke: n beetje (meestal etenswaar)  hampfele (Valkenburg), NB: hampel = handvol.  hampelle (Thorn), NB: verhampele = door handgrepen verleggen.  hampele (Panningen), Ook hamfele en hampfele.  hampele (Kortessem), haspelen: haspele (Maastricht), immer in de duimen pakken: ummer in zn doeme pakke (Houthem), immer in de handen hebben: ummer in de henj höbbe (Roosteren), immer in de handen houden: ummer in gen häng houwe (Schaesberg), in de handen houden: in de hank haajen (Tegelen), in de handen pakken: in de häng pakke (Schimmert), in de knoken blijven houden: hae blif t in zien knäök haute (Sittard), keuren: kēūre (Echt/Gebroek), kö:re (Beegden), knoemelen: Van kinderen.  knoemele (Neerbeek), knuffelen: knoefele (Ottersum), knoefelen (Hamont), knoeffele (Hechtel), knoevele (Bunde, ... ), knoevele blieven (Hoensbroek), knoevele(n) (Sint-Truiden), knoevelen (Alken, ... ), knōēvele (Hoensbroek, ... ), knōēvelen (Rekem), knufele (Zutendaal), knuv.ələ (Moresnet), knuvelen (Zonhoven), betekent meestal knuffelen  knoevele (Klimmen), met handvollen vol: [ingegeven door vraagstelling?]  mit haffele vol (Kerkrade), pampelen: pampelen (Ophoven), pondelen: pongele (Holtum), póngele (Boukoul), rafen: raafe (Bocholtz), tettelen: deddele (Venlo), vasthouden: vashaaje ? (Reuver), vashaojen (Tegelen), vasthaoje (Baarlo), verfromselen: verfrumsele (Echt/Gebroek), verhandsvollen: vərhandsələn (Houthalen), verhandvollen: verampələ (Hasselt), verhaffele (Kerensheide), verhamfellen (Eksel), verhampele (Swalmen), verhampelen (Meeuwen), vərhafələn (Lommel, ... ), vərhamfələ (Paal), vərhaufələ (Leopoldsburg), verpondelen: get verpóngele (Boukoul), vertettelen: vertettelen (Eigenbilzen) Aanhoudend in de handen nemen (haffelen, hampelen, knoevelen). [N 109 (2001)] || aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)] || dragen... || knuffelen, veel in de handen nemen || met de handen bezig zijn || veel in de handen nemen, sollen III-1-2
aanhoudend klagen blijven zaniken: blieve zanikke (Oirlo), de stenen uit de grond klagen: mar.: is er onderscheid tussen enkel- en meervoud van "steen"?  də steiən ötə grónt klàgən (Lommel), grauwelen: grauwele (Schimmert), grawwele (Herten (bij Roermond)), grouwələ (Brunssum), grauwen: graue (Nunhem), grijnen: grijne (Maastricht), grijnijzer: grīēnīēzer (Oirsbeek), grijnijzeren: grīēniezərə (Heel), grijnzen: grijze (Thorn), grommelen: gromlə (Lanklaar), gròmmele (Bree), grommen: gromme (Eys, ... ), groome (Meijel), immer jammeren: ‧øͅmər j‧oͅamərə (Eys), immertoe klagen: amər tu wiə klagən (Neerpelt), immertoe murmereren: amertu məməre͂ͅrə (Lozen), immertoe zaniken: amertu zānəkə (Lozen), jammeren: jiemere (Maastricht, ... ), jieëmere (Voerendaal), jiëmere (Merkelbeek), jīəmərə (Kinrooi), joammere (Vijlen), jōͅmmərə (Lozen), joͅmərə (Vaals), ¯t is waal joamer, mè de köns neet bli-jve joamere  joamere (As, ... ), janken: janke (Vijlen), jeremiren: keͅrəmenijərə (Veulen), junkeren: jĕŋkərə (Bree), klaagmuur: klāāgmoer (Schimmert), klagen: klaage (Vlodrop), klagen (Born, ... ), klaoge (Caberg, ... ), klāāgə (Reuver), knaaien: knaoie (Venray), knaojə (Gennep), knoteren: knoatere (Noorbeek, ... ), knotere (Maastricht, ... ), knoteren (Montfort), knottere (Gulpen, ... ), knoëtere (Gronsveld), knŏĕə⁄tərə (Brunssum), kroezen: krusə (Beverlo), krūzə (Beringen), kuimen: kuijmə (Maastricht), kuume (Schaesberg), kuëme (Waubach), kūūmə (Heerlen), kûme (Gulpen), lamenteren: lamenteren (Stein), lameteere (Beverlo), laməntērə (Rekem), lamərterən (Overpelt), lamərtiərə (Kortessem), lamərtjɛrə (Tongeren), lamətērə (Beringen, ... ), lemətērən (Mechelen-aan-de-Maas), Vgl. Latijn lamentari (bejammeren) este zuu bli-jfs lamme(n)tère aan mi-jne kop, wèèr ich er oppen door nog raadgek van  lammetère (As, ... ), mekkeren: mēkkərə (Nieuwenhagen), mieren: miere (Herten (bij Roermond), ... ), mopperen: moppere (Maastricht, ... ), mòppere (Ittervoort), môoppərə (Kelpen), mopperklaas: mopperklaos (Maastricht), mopperzak: mopperzak (Meijel), morren: morre (Amby), murmelen: murmelen (Kesseleik), murmureren: meͅrmərerən (Overpelt), mɛrmərērən (Eksel), fr. "murmurer  märməreiərən (Lommel), neringen: nēringe (wi-j ⁄n ków) (As), netekruid: netekroet (Roermond), neulen: nēūlen (Heythuysen), cf. VD  nèle (Maaseik), neurien: neurīējə (Venlo), nurken: nərəkə (Loksbergen), permenteren: permentere (Tungelroy), rauwelen: rauwele (Kerkrade), rouwele (Vaals), stabiel jammeren: štəb‧il j‧oͅamərə (Eys), steen en been klagen: mar.: is er onderscheid tussen enkel- en meervoud van "steen"?  steiən äm beiən klàgən (Lommel), steunen: Waarschijnlijk horen deze gegevens bij P 176 maar dit is niet zeker, er staat geen plaatscode op de lijst zelf.  stēnə (Sint-Truiden), zagen: zagen (Eksel, ... ), zeͅgən (Mechelen-aan-de-Maas), zaniken: sanikke (Sevenum, ... ), sanikə (Montfort), zaanikke (Neer), zaneke (Maastricht), zanikke (Schinnen), zanikkə (Doenrade), záánnikke (Swalmen), zanken (du.): senken (Stein), zeiken: zēēkə (Nieuwenhagen), zeuren: zeure (Posterholt), zeuren (Meeuwen), zeurə (Maastricht), zòrə (Jeuk, ... ), zøərə (Heers), zeveren: zeevərə (Epen), zeivere (Geleen, ... ), zeivərə (Maastricht, ... ), zeivərən (Urmond) aanhoudend klagen [ZND B2 (1940sq)] || aanhoudend morren en klagen [neuriën] [N 85 (1981)] || de stenen uit de grond klagen || klagen || lammenteren, klagen || steedsover hetzelfde klagen of vragen of zagen || steen en been klagen || weeklagen III-1-4
aanhoudend regenen aan de gang blijven: ’t blieft ane gang (Maasbracht), Nb. Geen werkwoord, wel het bovenvermelde.  ’t blief aan de géng (Tegelen), aan een stuk regenen: aan ein stūk raegene (Hout-Blerick), het règensj aan èè stèk (Bree), regen(en) aan een stuk (Maaseik), ut rèngelt aon ee stök (Wolder/Oud-Vroenhoven), aan het knoeien blijven: aan ’t knoaje (Thorn), ’t blieft aan ’t knoeie (Bergen), aan het regenen blijven: ’t blief aan ’t raegene (Reuver), aan het zouwen blijven: ’t blieft aan ’t zôwe (Bergen), aaneenaan regenen: a͂nīna͂n régələ (Lummen), aaneenhoudend, voortdurend, immer (regenen)  anēͅna reͅnə (Teuven), aanhoudachtig regenen: oanhagelig rengere  oͅnhāxətəx reͅŋərə (Diepenbeek), aanhouden: aanhaoete (Obbicht), oͅwən hàgə (Kermt), aanhoudend knoeien: aanhatendj knòòje (Posterholt), aanhoudend motregenen: aanhauwe motraengene (Oirsbeek), aanhoudend regenen: aanhaajend réégene (Roermond), aanhauwend raegene (Houthem), aanhauwend règenen (Overpelt), aanhohend règene (Jabeek), aonhauwend regenen (Maastricht), aonhouwend (Maastricht), oͅanhàwənd reͅgənən (Hamont), ànhàwənt reͅgənə (Kaulille), ɛt regent aanhoudend. (Zolder), aanhawent règenen  onhāwənt rēͅxənən (Neerpelt), Nb. : = lang; rekken v.d klinker - tweeklank.  aanhaojend rè:gene (Beegden), aanhoudende regen: aanhaajende rèènger (Boukoul, ... ), aanhaldende régen (Velden), Nb. De "e"van rengel = franse père.  aanhoajende rengel (Leuken), aanhouder: ⁄t is einen aanhauter (Obbicht), aanindeweg regenen: aaneneweg regenen  anīnəwēex rēgələ (Lummen), altijd regenen: altēͅt reͅŋələ (Riksingen), altijdaan regenen: altedoan reigelen  àlteͅton reͅigələ (Herk-de-Stad), avondregen: aovendjrengel (Weert), avondregen zonder eind: avond regen zonger eind (Holtum), avondsregen: aovendsraegen (Sevenum), den ennen "aovesraenge (Tegelen), (zal waarschijnlijk de hele nacht duren).  ’nen oavesrèènger (Boukoul, ... ), Als t zich tot s avonds er aan houdt.  ’t is ennen aovesraegen (Venlo), dit zegt men als hij begint.  ’t wordt ene aovesrège (Roermond), blijven doorregenen: ’t blieft ma durraegene! (Oirlo), blijven knoeien: (h)ad bleif knûjə (Maaseik), ’t blieftj aan ’t knoaje (Horn), ⁄t bliet aan ⁄t knaoje (Urmond), ⁄t blif knooie (Sittard), ⁄t blif knōōien (Schimmert), blijven regenen: blieve raengener (Oirsbeek), hət blift rēͅngələn (Lanklaar), əd blɛif rēͅgənə (Maastricht), ’t blief rééngere (Herkenbosch), ’t blieft raegene (Neer, ... ), ’t blif rèngere (Grevenbicht/Papenhoven), ⁄t bleͅft rēͅgələ (Halen), ⁄t bliet räene (Bleijerheide), ⁄t bliet réne (Mechelen), blijven zeveren: ⁄t blieft zeevere (Margraten), blijven zouwelen: het blief zauwelen (Stein), het blieft sauwelen (Brunssum), blokjes regenen: bloskes regenen.  bloͅskəs règənə (Leopoldsburg), bratselen: bradselen (Eksel), bràtsələ (Opglabbeek), bratsele  bràtsələ (Peer), de ganse dag op regenen: gansen daag opraen’gerd (Vlodrop), doorregenen: doorréégene (Blerick), durch rēēëgene (Hoensbroek), doorregelen  doͅurēͅgələ (Niel-bij-St.-Truiden), dretsen: dràtsə (Beringen), gedurigaan regenen: (het regent) gedurig aan  ət rēgəlt gədyrəx àuən (Velm), gieten: gitə (Beringen), giete  gītə (Hoeselt), het doet niet anders als regenen: het doet niets anders dan regenen  tøͅy neͅ ānəs às rēgələ (Borlo), het houdt zich door: ⁄t hält zich dru (Schaesberg), het houdt zich het regenen: correct overgenomen.  ⁄t hult zich ⁄t rèène (Waubach), het is voor de hele dag: teͅs vør dən helə dàx (Paal), het regent dat het zeikt: ’t reingelt detj zeikjt (Ospel), ⁄t raegent dat ⁄t zaekt (Welten), het regent de ganse tijd: ⁄t rene der ganse tied (Schaesberg), het regent maar een keer: t regent me eine kier  trēͅgətmeͅ eͅinəkīr (Smeermaas), het regent vandaag maar een keer: #NAME?  ⁄t regent vandaag maar ene keer (Romershoven), het weer is frank: tweər es fràŋk (Wellen), hondweer zijn: hondsweer zijn (Kwaadmechelen), indedaags regenen: #NAME?  dat wēēët inne daags rēēëge (Hoensbroek), knoeien: knaaje (Dieteren), knoaje (Guttecoven), knoajen (Roosteren), knoeie (Gronsveld, ... ), knoeje (Eijsden, ... ), knoeäje (Echt/Gebroek), knoije (Ulestraten), knojen (Stevensweert), knojje (Gronsveld), knojə (Boorsem, ... ), knooie (Sittard, ... ), knooien (Urmond), knooje (Maasniel, ... ), knoojen (Roermond), knouje (Grathem), knōēje (Mheer, ... ), knōiə (Rosmeer), knōō-je (Schimmert), knōōje (Weert), knŏŏje (Nunhem), knuje (Bree), knujə (Venray, ... ), knūjə (Bree), knūəjə (Rekem), knwoaje (Spaubeek), knyjə (Bree), knòjje (Meijel), knôêje (Buchten, ... ), knôôjen (Lutterade), ’t helje zich aan ’t knoje (Herten (bij Roermond)), ’t knoeeitj (Ell), ’t knooitj (Montfort), ⁄t knooit (Sittard), knoeie  knujə (Neerharen), knūjə (Lanklaar), knoeien  knijjə (Opglabbeek), knwoͅjə (Mechelen-aan-de-Maas), knoeien.  knouə (Kinrooi), knoeje  knujə (Stokkem), knooie  knōjə (Peer), knowje  knoͅujə (Mechelen-aan-de-Maas), knôêje  knujə (Ophoven), Nb. de a is lang.  knāwje (Susteren), Nb. voor de regen vluchten, een droge plaats opzoeken = sjoele.  knôôje (Klimmen), knoeierig weer: knoeierig weer (Maastricht), knoeiweer: knooijwèr (Stevensweert), knooj wair (Maasniel), knoetsen: knoetsje (Hoensbroek), knóétsje (Nieuwenhagen), kwakelen: kwaakele (Panningen), kwakelen (Heythuysen), mist: mis (Nuth/Aalbeek), niffelen: nuffələ (Sint-Truiden), oude wijven regenen: oude wijven regenen.  əu wivə rɛgəndn (Achel), pijpenstelen regenen: ut raegent piepestele (Blerick), pratsen: pratsje (Hoensbroek), rauwen: rauwe (Middelaar), regenen: renchen (Nieuwenhagen), reëne (Kerkrade, ... ), réégenen (Milsbeek, ... ), ⁄t rènt (Kerkrade, ... ), regenweer: reagenwaer (Blerick), rotweer: rotweer (Kwaadmechelen), sauzen: sauze (Puth), smiezelen: sjmiezele (Vrusschemig), smodderen: smodərə (Borgloon), smoͅdərə (Hasselt, ... ), smodderen  smoͅdərə (Borgloon, ... ), smukkelweer: smukkelweer.  smykəlwēr (Beringen), stendige regen: Nb. hard regenen = t reeënt dat t zikt.  sjtendige reeën (Eygelshoven), veiten: correct overgenomen.  veͅjtə (Hasselt), voets regenen: correct overgenomen.  vuts rēgənə (Linkhout), vuil nuttig weer: een vuil nuttig weer.  ən vøͅl nøtex wēr (Beverlo), weet niet van ophouden: wet neet van ophûûre (Klimmen), wolkbreuk: eine wolkbreuk (Tegelen), zeiken: zeike (Echt/Gebroek, ... ), ’t zeikt (Meijel), zijken.  zɛikən (Achel), zeveren: zeivere (Melick, ... ), zevere (Vrusschemig), zeͅivərə (Wellen), zivəeə (Spalbeek), zich aan de gang houden: ’t hèlt zich aanne gang (Boukoul, ... ), ⁄t hilt zich aan de gang (Klimmen), ⁄t hält zich aan de geng (Valkenburg), zich aan houden: ’t hält zig aan ’t zauwele (Tegelen), zich eraan houden: ’t hilt zich draan (Venlo), ⁄t hilt zich draa (Bleijerheide), ⁄t hiltj zich draan (Limbricht), zouwelen: šuwlə (Rotem), zawwele (Ulestraten), zouwen: saawe (Milsbeek, ... ) voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)] III-4-4
aanhoudend vragen aanhouden: aanhaajə (Montfort), aanhaawe (Amby, ... ), aanhaoje (Maasbree), aanhauwte (Susteren), aanhauwten (Born), aanhawwe (Geulle), aanhouje (Thorn), aanhouwe (Merkelbeek), aonhawwe (Maastricht, ... ), aonhawwə (Maastricht), áánhàldə (Venlo), aanhouden met vragen: aahotte met vraoge (Gulpen, ... ), afdingen: Zo noemt men het ook.  afdingen (Nunhem), bannen: vgl. Tungelroy Wb. (pag. 235): banne, bedelen, schooien, zeuren om iets te krijgen.  banne (Tungelroy), bedelen: baedele (Beek, ... ), baedĕlĕ (Echt/Gebroek), beddele (Gulpen, ... ), bedele (Itteren, ... ), bedelen (Haler), beedele (Caberg), beedələ (Maastricht), bettele (Meijel, ... ), beëdele (Kerkrade), beëdələ (Wijnandsrade, ... ), bĕddele (Gulpen), bĕdele (Merkelbeek), blieve bedele (Itteren), bèddələ (Epen, ... ), bèdele (Ittervoort, ... ), bèdelen (Heythuysen), bèdelle (Geulle), bèèdələ (Heel), bèədələ (Reuver), béédele (As), béédelə (Oirsbeek), béédələ (Hulsberg, ... ), bêdele (Stein), bêjelen (Heerlerbaan/Kaumer), b‧eͅadələ (Eys), bekende wegen vragen: bekende wegen vràgen (Stein), benderen: vgl. Tungelroy Wb. (pag. 235): bêndere, bedelen, schooien, zeuren om iets te krijgen.  bendere (Tungelroy, ... ), bidden: vgl. Maastricht Wb. (pag. 33): bidden, beie a) een gebed doen tot God; - b) dringend verzoeken: nao lang beije en smeike.  beie (Maastricht), bidden en smeken: bidden en smeken (Meeuwen, ... ), dik vragen: dök vraogə (Beesel), doordrammen: doordramme (Horst), doordraven: doordrave (Susteren), doorzagen: doorzaege (Beek, ... ), doorzaniken: doeerzanikke (Weert), door zanikke (Kesseleik), doorzeuren: doeerzeure (Weert), doorzeveren: doorzeiveren (Maastricht), drammen: dramme (Posterholt), dràmmə (Nieuwenhagen), drenzen: Van Dale: drenzen, 1. (van kinderen) onophoudelijk op een huilende toon (om iets) zeuren; -2. zich op zeurige wijze voordoen, laten horen enz.  drenze (Maastricht), durchvragen: dŭrchvrāōgə (Nieuwenhagen), durchzeveren: dörchzeevərə (Heerlen), granden: grandtje (Swalmen), grantje (Maasniel, ... ), grantjə (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), vgl. Roermond Wb. (pag. 94): grantje, bedelen (ook alleen met de ogen) om iets te krijgen (ook wel gezegd van hond of kat).  grantje (Herten (bij Roermond), ... ), jengelen: jengele (Itteren, ... ), jengelə (Ubachsberg), kutten: [beïnvloeding door suggestie bij vraagstelling?, rk]  kuttə (Heerlen), kwengelen: kwengele (Vaals, ... ), lam maken: laam maakə (Kapel-in-t-Zand), laammake (Lutterade, ... ), lamenteren (<fr.): lammenteere (Gulpen), lammentere (Voerendaal), lammetere (Tungelroy), lammənteerə (Maastricht), lemmetere (Haelen), lèrməteerə (Heerlen), lammaker (zn.): lāāmmĕker (Schimmert), leuren: leure (Thorn), maren: mare (Eys, ... ), miere (Mheer), méerə (Schinnen), melken: melleke (Gulpen, ... ), mennen: mène (Gronsveld, ... ), mietsen: miëtsje (Voerendaal), neulen: näöle (Venray, ... ), nèùle (Sevenum), Van Dale: neulen, (gew.) 1. binnensmonds brommen; -2. zaniken, zeuren.  nuile (Maastricht), vgl. Venlo Wb. (pag. 199): näöle, 1. zaniken; -2. dagdromen.  möle (Sevenum), ouwekutten: aw kutte (Maastricht), pijpen: pijpe (Jeuk), pijpen (Jeuk), ploegen: ploegen (Meeuwen), prengelen: Van Dale: prengelen, (gew.) 1. zaniken, dwingen; -2. pingelen.  prengele (Nunhem), saanjelen: saanjələ (Sweikhuizen), schmeicheln (du.): smeigele (Nieuwstadt), schooien: sjòjə (Meijel), smeken: smééke (As), snoteren: snotere (Thorn), tempteren: Van Dale: tempteren, in verzoeking brengen, kwellen.  tàmteerə (Susteren), treifelen: WNT: trijfelen (II), Dit brab. woord, met uitzondering van door de la porte, met ei gespeld, is blijkbaar verschillende van het hiervoor behandelde [trijfelen (I)], en had dus onder treifelen besproken moeten worden.  trèèfələ (Loksbergen), tutten: Van Dale: tutten, tutterig doen, beuzelen, zeuren.  tutte (Melick), viltsen: vgl. Roermond Wb. (pag. 307): vilse, op niet aflatende wijze zeuren om iets te krijgen, inz. gezegd van kinderen.  vilse (Herten (bij Roermond)), vraagneus (zn.): vraogneus (Meijel), vragen: blīēvə vrāōgə (Venlo), zagen: zaege (Posterholt), zaegĕ (Echt/Gebroek), zagen (Eksel, ... ), zège (Bree, ... ), zéége (As), zêge (Hoeselt, ... ), zaniken: blieve zanikke (Schimmert), saanikkə (Beesel, ... ), sanike (Maasbree, ... ), sanikke (Sevenum, ... ), sànneke (Venray, ... ), sánikkə (Reuver), zaanikke (Neer), zaanikkə (Gennep, ... ), zaneke (Maastricht, ... ), zaneken (Heythuysen), zaniekke (Kerkrade), zanike (Caberg, ... ), zanike (vur) (Blerick), zaniken (Maastricht), zanikke (Haelen, ... ), zanikken (Stein, ... ), zanikkə (Doenrade, ... ), zanikkən (Urmond), zannike (Oirlo), zannikke (Stein, ... ), zannikkə (Meijel, ... ), zāānikkə (Guttecoven, ... ), zāānəkə (Maastricht), zānikke (As), zàànikkə (Amstenrade, ... ), zàànikə (Oirsbeek), zanikerd (zn.): zannikert (Meijel), zauwelen: zoͅ.u̯ələ (Eys), zeiken: zeikə (Schinnen), zeke (Waubach, ... ), zeuren: sèùrə (Gennep), z".ərə (Eys), zeure (Ell, ... ), zeuren (Eksel), zeurə (Amstenrade, ... ), zuren (Meeuwen), zuurre (Vlodrop), zeuteren: WNT: zudderen - sudderen, sutteren. [...] Het woord is verwant met seuteren, zeuren (III) en zuielen (I). 3. (Ned.-Limb.) Zeuren. // Zuuëtere ... OnbeNULLig en langdurig praten, Dorren [1918]).  zuètere (Noorbeek, ... ), zeveren: blieve zeivere (Schimmert), blievə zeivərə (Maastricht), blijven sieveren (Zonhoven), zeevərə (Heerlen), zeivere (Geleen, ... ), zeiveren (Schinnen), zeiverə (Guttecoven), zeivərə (Roermond), zijvere (Horst), zich aan het vragen houden: ze.x ˂a.nət˃ vr‧oͅagə hoͅ.tə (Eys), ze.x ˂a.nət˃ vr‧oͅagə hoͅ.u̯ə (Eys), zokken: vgl. Maastricht Wb. (pag. 519): zokke*, zeuren, zaniken.  zòkkə (Maastricht), zumpen: zûmpe (Schimmert) aanhoudend vragen om iets te krijgen [kutten] [N 87 (1981)] || alsmaardoor blijven vragen [maren] [N 87 (1981)] III-3-1
aankloppen aanhouwen: ānhǫwǝ (Neeritter, ... ), ǭnǫwǝ (Sint-Truiden), ɛnhǫwǝ (Meijel), aankloppen: aankloppen (Dilsen, ... ), āklopǝ (Bleijerheide, ... ), ānklǫpǝ (Neeritter, ... ), āŋklǫpǝ (Helden), āǝnklǫpǝ (Diepenbeek), ǭnklǫpǝ (Sint-Truiden), ɛnklopǝ (Meijel, ... ), aanslagen: ǭnslǭgǝn (Tessenderlo), ɛnslōwǝ (Loksbergen), aantrekken: āntrękǝ (Roggel), haren: hārǝ (Maasbree), inkloppen: enklǫpǝ (Weert), inslaan: enslǭn (Stokkem), kloppen: kloppen (Lommel), klǫpǝ (Milsbeek, ... ), vasthouwen: vashǫwǝ (Uikhoven), vastkloppen: vastklǫpǝ (Uikhoven) Het met een hamer bewerken van de onderstukken om een stevig geheel te krijgen. [N 60, 129a] || Het vlechtwerk met een slagijzer aanslaan, waardoor het een mooi aaneensluitend geheel wordt. In Stokkem (L 423) noemde men dit soort vlechtwerk geklopt werk (gǝklǫpt węrǝk). [N 40, 58; N 40, 118] II-10, II-12
aankondigingskastje aanplakbord: aanplakbord (Gulpen, ... ), aanplekbord (Echt/Gebroek, ... ), anplekbaord (Oirlo), aonplakbord (Maastricht, ... ), āānplekbort (Thorn), ànplakbord (Maastricht), ááplekbord (Schaesberg), ènplèkbòrt (Meijel), aanplakkast: aanplekkas (Schimmert), aanplekkast (Thorn), bord: bord (Tienray, ... ), bort (Grathem, ... ), bòrt (Epen), brievenkast: brevekas (Montfort), gebooi: gebooi (Schimmert, ... ), gemeentebord: gemingdebord (Gulpen), gemèèntebord (Tienray), gemeentekastje: gemeentukesku (Brunssum), gemeintekäske (Schinnen), gemejntekèske (As), kast: de kast (Venray), kas (Stein), kastje: e keske (Maastricht), in ’t kesje (Blerick), in ’t kesje hange (Maasbree), kaesjkə (Doenrade), kaske (Jeuk, ... ), kesje (Sevenum), keske (Eksel, ... ), keskə (Oirsbeek), kestje (Ospel), kèsje (Blerick, ... ), kèsjkə (Susteren), kèsjə (Venlo), kèske (As, ... ), kèskə (Guttecoven, ... ), kèstje beej ’t raodhōēs (Sevenum), késje (Venlo), késke (Doenrade), ’t kesjke (Nieuwstadt), ’t keske (Doenrade, ... ), ’t kestje (Ell), ’t kèsjə (Reuver), ’t kèèskə (Gennep), (= kistje).  kèèske (Mheer), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  ’t kèsje (Meerlo), ps. is niet duidelijk op te maken of invuller dit als één of twee aparte antwoorden bedoelt?!  ət késkə, də hings oet! (Maastricht), ps. letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft (dus tussen aanhalingstekens!).  kèsjke (Sittard), opplakbord: opplakbord (Eys), publicatiekastje: publəkaasje-kèstje (Montfort), uithangbord: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller noteert bij spellingssysteem: WBD-WLD, behalve je = dj.  ūūthángbórt (Opglabbeek), uithangkastje: oethangkeste (Noorbeek), oethangkéske (Klimmen), voordeur: voordeur (Zonhoven) de plaats waar gemeentelijke aankondigingen etc. opgehangen worden [gebooi] [N 90 (1982)] III-3-1
aankoppelen aaneenhangen: anēhaŋǝ (Kelmis), aaneenkoppelen: anēkopǝlǝ (Kelmis), aanhaken: ānhākǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Winterslag, Waterschei]), aanhangen: āhaŋǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Domaniale]  [Domaniale]), ānhaŋǝ (Eisden  [(Eisden)]  , ... [Maurits]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Maurits]  [Eisden] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), aankoppelen: aankoppelen (Lanklaar  [(Eisden)]   [Maurits]), ā.ko.pǝlǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), ākopǝlǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Willem-Sophia]  [Laura, Julia]  [Domaniale]  [Domaniale]), ākǫpǝlǝ (Kerkrade  [(Wilhelmina)]  , ... [Maurits]  [Wilhelmina]), ānkǫpǝlǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Emma]  [Maurits]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Julia]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), aankrokken: aankrokken (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]  , ... [Zwartberg, Eisden]  [Zolder]), ã.krǫkǝ (Zolder  [(Zolder)]  ), ākrōkǝ (Zonhoven [Zwartberg, Waterschei]), ānkrǫkǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden] [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), vastmaken: vastmaken (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]), vastmākǝ (Hamont  [(Eisden)]   [Winterslag, Waterschei]) De kipwagens konden door middel van een ring aan elkaar gekoppeld worden. [monogr.] || Met behulp van een koppeling mijnwagens aan elkaar vastmaken. [N 95, 679; monogr.; Vwo 7; Vwo 8; Vwo 10; Vwo 11] II-4, II-5
aankoppelhaak haak: hǭk (Kelmis) Haak, bevestigd aan de achterkant van de kipwagen, waaraan een andere wagen kon worden vastgekoppeld. [monogr.] II-4
aankrijten aankrijten: āknītǝ (Kelmis) Schoren, die soms moeilijk te zien waren, werden wit gemaakt. [monogr.] II-4