e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afgevallen fruit afgevallen, het -: aafgevalle (Dilsen), val: vaal (Lanaken), val (Noorbeek), valappels: valappel (Herten (bij Roermond)), valappels (Baarlo, ... ), valfruit: valfruit (Herten (bij Roermond)), valfröjt (Nederweert), valgoed: valgood (Schimmert) Hoe noemt u: afgevallen fruit (val, valappel, afval, rapeling, raopappel?) [N 72 (1975)] III-2-3
afgeven aangeven: āngē̜vǝ (Nunhem), afgeven: af˲gē̜vǝ (Milsbeek), britsen: bretšǝ (Nunhem) De stenen van de ɛsteenrijderɛ, de arbeider die de stenen van het tasveld op het gangboord kruide, overnemen en aan de stouwer doorgeven.' [monogr.] II-8
afgezaagd kantstuk afval: af˲val (Ottersum), āf˲val(ǝ) (Herten), ǭf˲val (Bilzen), kantstuk: kantstø̜k (Venlo), lat: lat (Bilzen), plankenrest: plaŋkǝrɛs (Herten), rafel: ręjfǝl (Dilsen), schaal: šāl (Mechelen), snijkant: snē̜kãnt (Tessenderlo), spatschaal: spatšāl (Geulle), spekhout: spɛkhāt (Leopoldsburg), zoom: zōm (Bleijerheide) Het in de lengterichting afgezaagde, aan één zijde nog met schors bedekte zijdeel van een plank. Zie ook de lemmata ɛschaaldeelɛ en ɛwankantɛ.' [N 53, 29c; monogr.] II-12
afgieten afgieten: aafgete (Heerlen), afschudden: aafsjudde (Heerlen), aaf’sjödde (Tegelen), uitschudden: oetsjudde (Heerlen) afgieten || het afgieten van gekookte aardappelen of groenten III-2-3
afglanzen afblinken: āfbleŋkǝ (Lutterade), ǭfblęŋkǝ (Bilzen), afdonzen: āfdonsǝ (Herten), afglanzen: afglanzǝ (Horst, ... ), āfglanzǝ (Doenrade, ... ), āfglanzǝn (Stein), āfglānsǝ (s-Gravenvoeren), āfglęnzǝ (Meerssen), āfglęnzǝn (Born), āfjlanzǝ (Bleijerheide), ǭfglanzǝ (Hopmaal, ... ), aflusteren: afløstǝrǝn (Genk), ãǝflīstǝrǝ (Schulen), āflestǝrǝ (Lanaken), āflistǝrǝ (As), āfløstǝrǝ (Eisden), afnemen: āfnømǝ (Geleen), afpersen: ǭfpē̜ǝsǝ (Eijsden), de blink afpakken: dǝ bleŋk āfpakǝ (Meeuwen), de blink vortdoen: dǝ bleŋk vurttūn (Bilzen), dǝ blęŋk vurttūn (Bilzen), glans afnemen: glāns āfnējmǝ (Noorbeek), glanzen: glanzǝ (Tegelen), glɛ̄nsǝ (Voerendaal), met natte doek strijken: met natte doek strijken (Opglabbeek), slisteren: slistǝrǝn (Zolder), smetten: smɛtǝ (Zolder) Het wegnemen van de valse glans. Afglanzen is het verwijderen van glans op die plaatsen, welke te droog geperst zijn. Deze glans verwijdert men door het inbrengen van damp door middel van vochtige doeken en hete ijzers. [N 59, 80a; N 59, 81a] II-7
afgunst afgunst: aafgeunst (Terlinden, ... ), aafguns (Baarlo, ... ), aafgunst (Baarlo, ... ), afgeunst (Tienray), afgunst (Eys, ... ), afguunst (Siebengewald), aofguns (Maastricht, ... ), āāfguns (Nieuwenhagen), āāfgŭns (Schimmert), āfgonst (Montzen), jaloers: cheloes (Bocholtz), jaloers (Zonhoven), jaluurs (As), jeloers (Oirlo), jəlūūrs (Opglabbeek), sjaloers (Haler, ... ), sjaloes (Eigenbilzen, ... ), sjeloers (Kessel), sjeloes (Geleen, ... ), sjloes (Schinnen), zjalōēs (Loksbergen), zjeloers (Maasbree), jaloersheid: jaloeësheet (Waubach), jaloersig: sjloessig (Schinnen), jaloersigheid: jaloerzigheid (Meijel), jeloersigheid (Grevenbicht/Papenhoven), lajoerzighèd (Neerpelt), sjaloeëzigheed (Nieuwenhagen), sjeloezigheid (Ell, ... ), sjloersigheid (Baarlo), sjloezigheit (Meerssen), zjaloerzichè (Lommel), zjelōēzighèds (Tongeren), zjëloezëghèds (Hoeselt), jaloersigheids: jeloezegèts (Eigenbilzen), jaloezie (<fr.): djaloezie (Jeuk), djalouzie (Heers), dsjaloezie (Sint-Truiden), jaloezie (Eys, ... ), jaloeziej (Ophoven), jaloezij (Stokkem), jeloesie (Oirlo), sjaloesie (Reuver), sjaloezie (Haler, ... ), sjeloezie (Echt/Gebroek), zjalezi-j (Lommel), zjallezie (Eksel, ... ), zjaloezie (Eisden, ... ), zjaloeziej (Geistingen, ... ), zjalozie (Achel), zjaluzji (Meijel), zjàloezi (Tongeren), nijd: nait (Nieuwenhagen), nèèd (Gulpen) Afgunst, jaloezie. [N 96D (1989)] || Afgunstig. [N 96D (1989)] III-3-3
afgunstig afgunstig: aafgunstig (As, ... ), aafgönstig (Geistingen), afgeunstig (Tienray), afgunstig (Bree, ... ), afguunstig (Siebengewald), afgɛnstig (Jeuk), aofgunstig (Maastricht, ... ), āāfgunstig (Nieuwenhagen), āāfgŭnstig (Schimmert), āfgønstəX (Montzen), oafgunstig (Eigenbilzen), afkerig: afkéérig (Opglabbeek), jaloers: djaloes (Heers), jaloers (Meijel, ... ), jeloers (Eigenbilzen, ... ), jelōēs (Hoensbroek), schaloers (Lommel), sjaloers (Haler, ... ), sjaloes (Maastricht), sjaloeës (Gulpen, ... ), sjeloers (Echt/Gebroek, ... ), sjloers (Baarlo, ... ), sjloes (Schinnen), sjloeës (Hoensbroek), zjaloers (Achel, ... ), zjaloes (Klimmen, ... ), zjeloers (Maasbree), zjeloes (Klimmen), zjelōēs (Tongeren), zjëloes (Hoeselt), jaloersig: sjaloezig (Neerbeek), jaloersigheid: cheloezigheed (Bocholtz), sjeloezigheid (Geleen), sjloezigheid (Schinnen), pikantig: pekantig (Houthalen), pəkàntəg (Loksbergen) Afgunstig. [N 96D (1989)] III-3-3
afgunstig add. neetoor: ??  neetoer (Weert) Afgunstig. [N 96D (1989)] III-3-3
afhangen (de deur) afhangen: afhaŋǝ (Ottersum, ... ), āfhaŋǝ (Geulle, ... ), ǭfhaŋǝ (Bilzen), aanslaan: āšlǫa (Bleijerheide) Deuren van scharnieren voorzien en ze vervolgens draaibaar in het kozijn bevestigen. [N 55, 35] II-9
afhangend gezwel afhangend gezwel: en aofhaangend gezwel (Maastricht), baf: baf (Tungelroy), bof: bof ? (Neer), buidel: bujel (Susteren), buul (Geleen, ... ), bŭŭl (Schimmert), bö-jel (Amby), deem: deem (Vlodrop), druiventros: drauventros (Eksel), hanggezwel: hanggezwel (Montfort), kis: kis (Jeuk), knauw: knaoë (Nieuwenhagen), knoa (Brunssum), knò (Heerlerbaan/Kaumer), knobbel: kneubel (Eigenbilzen), knobbel (Gruitrode, ... ), knoebbel (Bilzen), knoebel (Alken, ... ), knŏĕbəl (Nieuwenhagen), knóbbel (Kanne), knôebbël (Hoeselt), knop: knoep (Lauw), knoep? (Herten (bij Roermond)), knŏĕp (Reuver), knôep (Hoeselt), krop: kroep (Merkelbeek), krop (Maastricht), kwab: kwab (Bree, ... ), kwabbel: d`n kwábbel (Venray), kwabbel (Bilzen, ... ), kwabb’l (Bocholt, ... ), kwaddel (Eigenbilzen), kwàbbel (As), onderlijnd bij mog.antw.  kwabbel (Hechtel), kwaddel: kwaddël (Tongeren), kwaggel: kwàggel (As), kwal: kwal (Leopoldsburg), kwats: kwats (Achel, ... ), kwàts (Loksbergen), lel: lel (Bocholt, ... ), lel? (Herten (bij Roermond)), lèl (Swalmen), uitwas: uitwas (Gruitrode), vetbol: (vetbol) (Jeuk), zak: zak (Stein) Een afhangend gezwel (kwabbel, knoebel, knoep, lel) [N 107 (2001)] || gezwel, Een afhangend ~. [N 84 (1981)] III-1-2