e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afbloten afbloten: āf˱blȳjǝ (Tegelen), āf˱blø̄̄tǝ (Echt, ... ), āf˱blø̄̄ǝtǝ (Reuver), āf˱blōǝtǝ (Thorn), āf˱blūtǝ (Belfeld), afschillen: āfšelǝ (Swalmen) De laatste zandlaag boven de klei weghalen; eventueel ook de rand van de kleiput ontdoen van heide, struikgewas en harde grond. [monogr.] II-8
afbonken van de hei bonken: boŋkǝ (Meijel, ... ), de vilt afbonken: de vilt afbonken (Venray), klare boel maken: klǭrǝn bul mākǝ (Sevenum), laphei maaien: laphē̜j mɛ̄jǝ (Ospel) Het verwijderen van de hei of de bovengrond in het veen in plaggen afsteken. Voordat men overgaat tot het maaien van de heide, moet men eerst ook het aanwezige gemul of de modder verwijderen. [I, 28] II-4
afbonken van het grauwveen neerschieten van de vale: nęršītǝ van dǝ vālǝ (Meijel) Neerschieten van het grauwveen in de afgegraven veenkuil. [II, 112] II-4
afborstelen afborstelen: af˱bǫrstǝlǝ (Ottersum), af˱bǫstǝlǝ (Lommel), bezemen: bezemen (Hoensbroek), borstelen: bøštǝlǝ (Kerkrade), bø̄rstǝlǝ (Uikhoven), rauw borstelen: rā bǫstǝlǝ (Sint-Truiden  [(hard borstelen)]  ), rauw voegen: ruw vugǝ (Ell), volzetten en afwerken: vǫlzętǝ ɛn āfwɛrǝkǝ (Leuken, ... ), zoet borstelen: zø̜t˱ bǫstǝlǝ (Sint-Truiden  [(zacht borstelen)]  ) De in de voeg aangebrachte, nog natte mortel afborstelen. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Borstelwerk'. [N 32, 34c] II-9
afbramen afbramen: āf˱bramǝ (Houthalen), āf˱brāmǝ (Nieuwenhagen, ... ), āf˱brǭmǝ (Stokkem) Het overtollig materiaal van een werkstuk verwijderen, bijvoorbeeld na het gieten of zagen. [N 64, 55b] II-11
afbranden afbernen: af˱bęjnǝ (Jeuk), āf˱bǫrǝ (Maasbree), ǭf˱bjanǝ (Diepenbeek), afbranden: af˱brandǝ (Meijel), af˱branǝ (Tessenderlo, ... ), af˱brāndǝ (Ottersum), āf˱branjǝ (Heel, ... ), āf˱branǝ (Noorbeek, ... ), ǭf˱brāmǝ (Houthalen), afbrennen: āf˱bręnǝ (Gulpen, ... ), āf˱brɛnǝ (Bleijerheide, ... ), schroeien: šrøjǝ (Beringe), strepen: strīpǝ (Loksbergen) De uitstekende vezeltjes van het (vlas)touw afbranden met bijv. een bos brandend stro. [N 48, 106d] || Oude verf met behulp van een brandlamp verwijderen. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Brandlamp'. [N 67, 68b] II-7, II-9
afdak afdak: aa.fdaa.k (Hasselt), aafdaak (Amby, ... ), aafdaak (o) (Borgharen), aafdak (Blitterswijck, ... ), aafdāāk (Ulestraten), afdaak (Baarlo), afdak (Afferden, ... ), af˂dak (Halen, ... ), af˂dāk (Bilzen, ... ), af˂dōͅk (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), af˂doͅək (Velm, ... ), aofdaok (Blerick), avdak (Well), āāfdāāk (Sittard), āfdaak (Horst, ... ), āfdā.k (Tegelen), āfdōͅk (Lanaken, ... ), āf˂dak (Amby, ... ), āf˂dāk (Altweert, ... ), āf˂dōͅk (Sint-Truiden, ... ), ēͅf˂dāk (Kermt, ... ), oufdouk (Zichen-Zussen-Bolder, ... ), ōͅf˂dāk (\'s-Herenelderen, ... ), ōͅf˂dōͅk (Kanne, ... ), ōͅf˂dōͅək (Bilzen, ... ), oͅf˂doͅk (Hoepertingen, ... ), oͅəf˂doͅək (Zonhoven, ... ), áfdák (Castenray, ... ), ôofdôok (Tongeren), āf˱dāk (Klimmen), āǝf˱dāk (Panningen), (Sjöp).  aafdaak (Valkenburg), Gewoner  aofdaak (Maastricht), Good geti-jg moot ònder ein aafdèèkske hange: zei de man met de omvangrijke buik  aafdak (As, ... ), Overdekking van een ruimte, bijv. op een speelplaats, aan een woning e.d.  ao.fdao.k (Zonhoven), afgang: āf˃gaŋk (Opglabbeek, ... ), afhang: aafhank (Schinveld), baar: bâr (Gelinden, ... ), dakje: dę̄kskǝ (Herten, ... ), têkske (Guttecoven), daksdrup: daaksjdröp (Brunssum), dekschuil: dękšǫwǝl (Bilzen), luif: leuf (Schinveld), luifel: Verklw. luifelke afdak van een gebouw ¯n hoes mèt ¯ne groete luifel De luifel kaom hielemaol euver de stóp  luifel (Maastricht), oversteek: eu.verstee.k (Zonhoven), remise: remise (Rekem, ... ), schallij: afdak (gewoonlijk geplaveid)  sxalēͅ (Sint-Truiden, ... ), schok: sxoͅk (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), ongeplaveide plaats achter \'t huis, met of zonder afdak  sxoͅk (Sint-Truiden, ... ), schop: schop (Heerlen, ... ), schŏp (Heer), shop (Mheer), sjop (Echt/Gebroek, ... ), sjôp (Mechelen), sjöp (Eys), sxoͅp (Blitterswijck, ... ), sxup (Hasselt, ... ), šop (Bunde, ... ), šoͅp (As, ... ), zjŏp (Asenray/Maalbroek), schotsbarak: šots˂brak (Montzen, ... ), schuil: sxāl (Sint-Truiden, ... ), sxōəl (Gelinden, ... ), sxōͅu̯l (Bommershoven, ... ), sxōͅəl (Velm, ... ), sxoͅu̯əl (Wellen, ... ), sxøͅi̯l (Mielen-boven-Aalst, ... ), sx‧ōͅl (Hoepertingen, ... ), šau̯l (Bilzen, ... ), šau̯əl (Martenslinde, ... ), šōͅeͅl (Koninksem, ... ), schuilhuisje: šūlhøskə (Montzen, ... ), schuurtje: by(3)̄tjə (Waubach), voordak: vøͅrdak (Welkenraedt, ... ) afdak [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)] || afdak of bergplaats, meestal aan èèn kant open || afdak, open schuur || Een afdakje in plaats van een galerij ōf het afdakje boven de galerij bij een standerdmolen. [N O, 49b] || Het afdak rondom het ovengebouw ter bescherming van de arbeiders. Zie ook afb. 25. [N 98, 149] || luifel || overhangend deel van een bouwwerk, afdak II-3, II-8, III-2-1
afdaken loodsen: lōtsǝ (Milsbeek), schoppen: šø̜p (Sittard  [(enkelvoud: šǫp)]  ) Rond de ovenmuren gebouwde afdaken als bescherming tegen de regen. [monogr.] II-8
afdakje boven de poort afdak: af˱dak (Halen, ... ), af˱daǝk (Velm), af˱dāk (Hamont), af˱dǭk (Sint-Truiden), āf˱dāk (Baarlo, ... ), āf˱dāǝk (Rotem), ǭf˱dǭk (Val-Meer, ... ), afdakje: af˱dɛkskǝ (Gennep, ... ), āf˱dǭkskǝ (Borgloon), āf˱dɛ̄kskǝ (Einighausen, ... ), ǭf˱dǭkskǝ (Diepenbeek), dak: dāk (Schimmert), dakje: dēkskǝ (Bocholtz), dękskǝ (Teuven), dek: dęk (Neerpelt), droogkap: drīxkap (Bree), hemeltje: hīǝmǝlkǝ (Beringen), kap: kap (Eigenbilzen, ... ), kapel: kapɛl (Haelen), kapeldakje: kapɛldęǝkskǝ (Wijlre), kapelletje: kapɛlkǝ (Hoensbroek), luifel: luifel (Rothem), lø̜fǝl (Beverst), muurdakje: myǝrdakskǝ (Kermt), muurkap: myǝrkap (Paal), mȳrkap (Eisden, ... ), mōrkap (Maaseik), muurkapje: mȳrkɛ̄pkǝ (Neerpelt), muurluif: mōrlø̜i̯f (Grathem), oversteek: ovǝrstek (Tessenderlo), ø̜̄vǝrštē̜ ̞k (Haelen), poortdak: pu̯ōtdǭk (Riksingen), pūǝtdāk (Zepperen), poortdakje: pu̯ǫdɛkskǝ (Rosmeer), pu̯ǫt˱døkskǝ (Millen), pōrdakskǝ (Leopoldsburg), pōrt˱dēkskǝ (Cadier), poorthuis: pou̯tās (Velm), puathau̯s (Opheers), pōthās (Borlo, ... ), poorthuisje: pu̯ǫthøskǝ (Nederstraat), poortluif: pǫrtlø̜i̯f (Grathem), poortschopje: pǭrtšōpkǝ (Guttecoven), regenkap: rēgǝnkap (Lummen), rɛgǝkap (Lommel), regenslag: rɛgǝslāx (Stevensweert), waterscherm: wātǝršɛrm (Tungelroy), waterschut: watǝršyt (Maaseik), zadeldak: zādǝldāk (Lanklaar) Het kleine afdakje dat op een muur is geconstrueerd boven de poort. [N 4A, 43b] I-6
afdalen aanvaren: ānvārǝ (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), āvārǝ (Heerlen  [(Emma)]  , ... [Maurits]  [Emma]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), afdalen: af˱dālǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Maurits]), afgaan: afgān (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Zwartberg]), āfgoa (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), āfgūn (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Eisden]), āfgōn (Eisden  [(Eisden)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), āfgǭn (Lanklaar  [(Eisden)]  , ... [Zwartberg, Eisden]  [Eisden]), āfgǭǝn (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Eisden]), āfjoǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Winterslag, Waterschei]  [Domaniale]), āǝf˲gǭǝn (Hamont  [(Eisden)]   [Zwartberg, Waterschei]), ˙āf˲gǫ.a (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]), afkomen: āfko.mǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), afvaren: āf˲vārǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Willem-Sophia]  [Domaniale, Wilhelmina]  [Laura, Julia]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Maurits]), heraf gaan: ǝrāf gǭǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Julia]), ǝrāf joǝ (Chevremont  [(Julia)]   [Domaniale]), het gat in: ǝt gāt en (Eisden  [(Eisden)]   [Zwartberg, Waterschei]), invaren: evāra (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]  [Domaniale]), ęvārǝ (Kelmis), naar gen aard in: noǝ ǝn ę̄ǝt en (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Eisden]), naar onden gaan: nǭǝ ōŋǝ gǭǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Zolder]), naar ondenin gaan: n˙ǫ o.ŋǝn˙e̜ gǫ.a (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]), naar onder gaan: naar onder gaan (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), ondenin gaan: ōŋǝn˙e goǝ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), onder gaan: ǫŋǝr guǫn (Zolder  [(Zolder)]   [Maurits]), onderaardig gaan: oŋǝrę̄ǝdiš joǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Emma, Maurits]), onderaf gaan: onǝrāf gūn (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), ǫnǝrāf guǫn (Zolder  [(Zolder)]   [Zwartberg, Waterschei]), ondergronds gaan: ondǝrgronts gǭ (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), ōŋǝrgrǫnts gǭǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Zolder]), onderin gaan: oŋǝren gǭn (Nieuwstadt  [(Maurits)]  , ... [Laura, Julia]  [Maurits]) In de mijn afdalen. [monogr.] || Zich per lift naar het ondergrondse gedeelte van de mijn begeven. [N 95, 82; monogr.; Vwo 33; Vwo 41] II-4, II-5