e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 646
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
fee berk:   feej (Gennep, ... ), kind (troetelnaam): znd 11, B7  fee (Koninksem) III-2-2, III-4-3
fel bovenmate, hevig, zeer:   föl (Diepenbeek), (bijwoord).  fè.l (Hasselt), Vb. - icb bè fö.l verkaat (ik ben zeer/erg verkouden). - te fö.l gezaa.te spék (te zeer/erg gezouten spek).  fö.l (Zonhoven), flink; flinke persoon:   fel (As), gierig:   əs zu fɛl (Mielen-boven-Aalst), hartelijk:   zij hèbben oz fèl ontvangen (Hasselt), zə habben os fəl ondvangen (Eigenbilzen), zə həbbə n ŏs fēͅl ŏntōͅlt (Vroenhoven), moedig (zijn): dat ès e fèl man  fèl (Genk), nauwgezet; nauwgezet persoon:   é is fél (Bilzen), onstuimig:   fael (Weert), stoutmoedig: De fellen o‰et(h)ange: de held uithangen  fe.l (Hasselt, ... ), trots:   fèl (Lanklaar, ... ), slecht leesbaar  féel (Wellen), welig, gelp:   fel (Gorsem, ... ), fęi̯l (Nieuwerkerken), zeer warm weer:   vandaag wört ’t fĕĕl (Panningen) I-4, III-1-4, III-3-1, III-4-4
fim boterham:   fim (Venlo) III-2-3
fin boterham:   fin (Sittard), ruw (uit het bargoens)  fi:n (Roermond) III-2-3
fis bunzing:   (vis) (Montfort), fes (Hamont, ... ), fis (Altweert, ... ), fisch (Wijchmaal), fisse (Stevoort, ... ), fiš (Riemst), fès (Heusden), ves (Meeswijk, ... ), vĕs (Rekem), viees (Wellen), vies (Beegden, ... ), viess (Bilzen), viesse (Heythuysen), vieës (Heers, ... ), viis (Kortessem), vijës (Gelinden), vis (Altweert, ... ), visch (Dieteren, ... ), viès (Neer), viës (Kerniel, ... ), vīes (Maasbracht), vīĕs (Gelinden, ... ), vīs (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), vĭes (Maasbracht), vĭs (Koningsbosch, ... ), vès (Montfort), ?  vis (Heek), [Putorius putorius]  vïs (Tongeren), h? sjtinktj wie ein vies  vies (Beegden), h? sjtinktj wie ein vies / h? h?t uigskes wie ein vies = fonkelende oogen  vies (Beegden), ong. 25 cm,; kleiner dan vewien  vis (Elsloo), vis is de boommarter  vis (Geleen), fret:   fis (Eksel, ... ), hermelijn:   vis (Heer, ... ), marter:   fis (Horn, ... ), vies (Maasniel), vis (Amby, ... ), visch (Geleen), vīēs (Eijsden), = ook vr. 39: benamingen bestaan met onzekere toekenning aan de soort; ook: flewoojn en fr?t  vis/fis (Bilzen), ?  vis (Heek), bunzing, wezel  vies (Herten (bij Roermond)), huismarter  vîs (Valkenburg), IPA  fis (Kwaadmechelen), Men maakt onderscheid tussen "fis"en "fluwijn". Geen eensgezindheid bij de ondervraagde personen  fis (Eigenbilzen), Men maakt onderscheid tussen "fis"en "fluwijn". Geen eensgezindheid bij de ondervraahde personen  fis (Eigenbilzen), steenmarter  fis (Bree), steenmarter ondergebracht bij marter, alg.  fes (Peer), feͅs (Hamont, ... ), fis (Houthalen, ... ), fisch (Wijchmaal), ves (Opglabbeek, ... ), vis (Lanklaar), vəi̯s (Rotem), Veldeke  vis (Nunhem), WBD/WLD  vis (Urmond), WBD/WLD = bunzing  vis (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), WLD  fis (Eksel), vies (Heel), vis (Born, ... ), ’n vis (Geverik/Kelmond), vos:   vis (Guttecoven) III-4-2
fit lenig:   fit (Mechelen-aan-de-Maas) III-1-1
fof gelijkspel:   fóf (Uikhoven) III-3-2
fok blaasbalgklep:   fuk (Ophoven), bluts:   n fōēk (Geleen), dikke neus:   fok (Lommel), houtspaander:   fôk (Gronsveld), kweekduif:   fòk (Guttecoven), lange neus:   fok (Hulsberg, ... ), fòk (Bocholt, ... ), lichaamskracht: B.v. hij heeft geen - meer in.  hij heeft geen [føͅk} meer in (Moresnet), neus (spotnamen):   foek (Brunssum, ... ), fok (Baexem, ... ), fòk (Bocholt, ... ), fòknaaës (Bocholt), lange fok (Lommel), ruk:   eine fòk (Sittard), fök (Nieuwstadt) II-11, III-1-1, III-1-2, III-2-1, III-3-2
fol kuit:   föl (Zonhoven) III-1-1
fom grof gebouwde vrouw:   foem (Millen), kluit:   foame (Schimmert), foeme (Bilzen), foemen (Rijkhoven), foemme (Millen, ... ), fom (Gronsveld, ... ), fomme (Lanaken, ... ), fommen (Eigenbilzen, ... ), fŏmme (Zichen-Zussen-Bolder), foͅm (Bleijerheide, ... ), fu̞mə (Mechelen-aan-de-Maas), fóm (Noorbeek, ... ), fômme (Lanaken, ... ), f‧o̝ͅm (\'s-Gravenvoeren), vom (Blitterswijck, ... ), De koojketel hóng boven d¯n heerd op e fommevuur te dampen  fom (Maastricht), eine fom = gruis met water en leem.  fòme (Schimmert), fomme zijn gepropte kranten (nat geperst).  fomme (Maastricht), men deed dat ook zelf in de vorm van ballen, ze heetten dan vóm  vóm (Tienray), mengsel (in de vorm van een bol gewoonlijk) van kolengruis en leem om in de kachel te branden  fomə (Rekem), mengsel van gruis en leem mv. foemmen  fum (Beverst), mv. -\\  fomə (Opgrimbie), ronde massa, gerold met nat steengruis  fōu̯m (Mechelen-aan-de-Maas), sinds 30 jaren verdwenen  foemme (Zichen-Zussen-Bolder), soort briket, bestaande uit kolengruis en leemaarde met water vermengd  fóm (Maastricht), neus (spotnamen):   foem (Venlo), (voem)  vum (Opheers) III-1-1, III-2-1