e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
africhten (ww.) leervlucht:   aafrichte (Echt/Gebroek, ... ) III-3-2
africhtingskorf mand waarin één of meer duiven vervoerd worden om ze te leren: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  africhtingskûrf (Wanssum) III-3-2
africhtingsmand mand waarin één of meer duiven vervoerd worden om ze te leren:   aafrichtingsmangt (Sevenum) III-3-2
africhtingsvlucht leervlucht:   aafrichtingsvluch (Beesel), aafrichtingsvlug (Geleen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  aa.frichtingsvlucht (Grathem, ... ) III-3-2
afrijden afstoten van turf:   āfri-jǝ (Ospel), beginnen te oogsten:   afrijden (Niel-Bij-Sint-Truiden), heizode los- en stukploegen:   afręi̯jǝ (Lummen), ondiep ploegen:   afrę̄i̯ǝ (Rummen), afrę̄ǝ (Halen, ... ), ã.frę̄i̯ǝ (Berbroek, ... ), āfrę̄i̯ǝ (Lummen), áfrę̄(i̯)ǝ (Linkhout), stoppelland ploegen:   [afrijden] (Berbroek, ... ), uiteenploegen:   afrę̄i̯ǝ (Berverlo, ... ), afrę̄ǝ (Herk-de-Stad), ā.frę̄ǝ (Berbroek), áfrę̄ǝ (Linkhout), áfrę̄ǝn (Kwaadmechelen) I-1, I-4, I-8, II-4
afrijen afleggen:   afręi̯ǝ (Grazen), langs de rijen berapen:   āfręjǝ (Kerkrade), maaien met de machine:   ǭ.frē̜ǝ (Zonhoven) I-4, II-9
afrijten afscheuren, afritsen:   aafriese (Kerkrade), aafriesse (Simpelveld), aafriete (Ell, ... ), aafrieëte (Waubach), aafrīēte (Amby, ... ), aafrīētə (Doenrade, ... ), aahfriehte (Herten (bij Roermond)), afriete (Schimmert), aofrīētə (Maastricht), āāfriēëtə (Nieuwenhagen), ààfrīētə (Heerlen, ... ), ‧āfrī.tə (Eys), aftrekken (met de hand):   āfrītǝ (Einighausen), behang afdoen:   āfrītǝ (Gulpen, ... ), een pak slaag geven:   d`r einen aafriête (Tungelroy), masturberen:   aafrieten (Baarlo, ... ), veevoer verzamelen:   āfrītǝ (Einighausen, ... ) I-11, I-5, II-9, III-1-2, III-2-2, III-4-4
afrijven pannen schuren: v.b. de fornuisplaat moos nor jeschoert, jepoetst of aafjereëve weëdde  āfrīvə (Vaals) III-2-1
afrijzen slinken, minder worden:   āāf-rēēze (Schimmert), ààfreezə (Heerlen) III-4-4
afrikaan afrikaantje:   afrikaa:ne (Hoensbroek), afrikaan (Horst), afrikane (Oirlo), àfrĭĕkaan (Meijel), eigen spelling  afrikaan (Vlodrop), mv. [Tagetis]  afrïkônë (Tongeren), Veldeke  afrikaan (Echt/Gebroek), neger:   Afrikaan (Peer) III-2-1, III-3-1