e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
uitschijten voor al wat lelijk is iemand uitschelden:   eene oetsjieten vier al waat lielək is (Neeroeteren) III-1-4
uitschijter uitbrander:   ootsjeter (Eigenbilzen) III-1-4
uitschimpen schelden, schimpen:   uitschim-pe (Blitterswijck, ... ), uitschelden:   uitschim-pe (Blitterswijck, ... ), ŭŭtscheempə (Gennep) III-1-4, III-3-1
uitschobben gemaskerd persoon add.: 1. Iemand n uitbrander geven;  oetsjoebbe (Tegelen), iemand luidruchtig berispen:   oet sjoèbe (Schimmert), oetschoeppe (Sevenum), oëtschoëbe (Sevenum), ōētgəsjōēp (Reuver), ōētschōēbe (Maasbree), ōētsjŏĕbə (Epen), ‧eͅŋə ū.tš‧ubə (Eys), (ww.).  ū.tš‧ubə (Eys), oes"klankwettig in Kerkerade  oes-sjoebbe (Kerkrade), schelden, schimpen:   oetschŏĕbbe (Beesel), ootsjoeë (Eigenbilzen), uitschelden:   oetschoebe (Eys, ... ), oetschoeppe (Sevenum), oetsjoebe (Maasniel, ... ), vgl. Kerkrade Wb. (pag. 190): oes`sjoebbe, uitschelden; (pag. 227): sjoebbe, schelden.  oes-sjoebbe (Kerkrade), vgl. Venlo Wb. (pag. 203): oètschoebe, uitkafferen.  ōētschoete (Maasbree), WNT: schobben (I), C) 2. Schelden, schimpen (of bedrijvend: uitschelden, beschimpen?). In dezen zin niet meer in gebruik.  ōētsjŏĕbbə (Heerlen), WNT: sub uits- (...) uitschobbeeren, uitschelden.  oetschóbbe (Weert) III-1-4, III-3-1, III-3-2
uitschobbering uitbrander:   oetsjobbering (Echt/Gebroek) III-1-4
uitschoepen bostel lossen:   tšopǝ (Schinnen), de ketel leegscheppen:   ūtšōpǝ (Baarlo), hop uitscheppen:   ū.tšōpǝ (Panningen) II-2
uitschoppen hozen:   oetschöppe (Heer), oetsjöppe (Klimmen, ... ), ōētsjöpə (Heel), ûtsjöppe (Bree), scherp de waarheid zeggen:   oetschoeppe (Sevenum), ütschoebe (Tienray), ps. boven de oë (van ...schoëpe) staat nog een lengteteken; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!  oëtschoëpe (Sevenum) III-3-1
uitschot galgenaas:   oetschot (Belfeld), uitschot (Houthalen), klein in zijn soort:   uutschot (Venray), mislukte pot:   ytsxǫt (Ottersum), slecht mens, slechte kerel:   oatsjeut (Diepenbeek), oetschot (Belfeld), uitschot (Houthalen), zeer kleine aardappelen:   utsxǫt (Achel), utšǫt (Maasniel), ø̜tsxǫt (Lommel), ǫu̯tsxɛt (Peer) I-5, II-8, III-1-4, III-3-1, III-4-4
uitschouwer bebroed onbevrucht ei:   ūtsxǫu̯ǝr (Sevenum) I-12
uitschraamertjes knikkertermen: Opm. (zie tekening): dit zegt spelerA, dan mag hij om de knikker van B te raken gaan staan bij C, zodat hij bij t niet raken v.d. knikker(s) van B, geen gevaar heeft met zijn knikker(s) vóór de muur bij B te komen liggen.  oetschrêêmerkes (Buggenum) III-3-2