e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steenstof strooien bestrooien met boormeel: bǝštrøjǝ met bōrmę̄ǝl (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), bǝštrǫjǝ met boǝrmēǝl (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), bestrooien met steenstub: bǝštrø̜jǝ met štēštøp (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Maurits]), bǝštrǫjǝ met štēštøp (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale, Wilhelmina]  [Domaniale]), het front schistifikeren: hǝt front šestefekę̄rǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Winterslag, Waterschei]), loker strooien: loǝkǝr štrø̜jǝ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Emma, Maurits]), met steenstof afdekken: met štīnštǭf āfdękǝ (Buchten  [(Maurits)]   [Zwartberg, Waterschei]), met steenstof bestrooien: met štęjnštǭf bǝštrø̜jǝ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Maurits]), schist tegen de mijnen gooien: schist tegen de mijnen gooien (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Maurits]), steenstof spreiden: steenstof spreiden (Lanklaar  [(Eisden)]   [Domaniale]), steenstof strooien: štēnštof štrøǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), štēštǫf štrøǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Willem-Sophia]), steenstub strooien: štēštøp štrø̄ǝ (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), štēštøp štrø̜jǝ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), stub gooien: štø̜p gōajǝ (Stein  [(Maurits)]   [Laura, Julia]), stub strooien: štø̜p štrø̜jǝ (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Eisden]) Het bestrooien van de omgeving van de boor- of schietgaten met steenstof om mijngasexplosies tegen te gaan. De steenstofbestrooiing geschiedt vóór het laden van de schietgaten. [N 95, 403] II-5
steenstof, steenmul boorgruis: bōrgrǫws (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), boormeel: boormeel (Zie mijnen  [(Waterschei)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), bōrmēl (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Domaniale]), bōrmęǝl (Kerkrade  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Emma, Maurits] [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), boorsel: boarsǝl (Thorn  [(Maurits)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), bōrsǝl (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Maurits]), poussière: pusję̄r (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Winterslag, Waterschei]), pušē (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), schist: schist (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zwartberg]), steenstof: steenstof (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Emma, Maurits]), stinstof (Zolder  [(Zolder)]   [Eisden]), stīǝnstǫf (Hamont  [(Eisden)]   [Winterslag, Waterschei]), stęjnstof (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Eisden]  [Maurits]), stęjnstǭf (Thorn  [(Maurits)]   [Zolder]), stęnstǫf (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Zwartberg, Waterschei]), steenstub: stęjnstøp (Lutterade  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]), štē.štø.p (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Winterslag, Waterschei]), štēnštøp (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Maurits]), štēštøp (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Emma]  [Willem-Sophia]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Julia]  [Laura, Julia]  [Domaniale]  [Domaniale, Wilhelmina]), štēštø̜p (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), štęjnštø̜p (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Maurits]), stof: stof (Zie mijnen  [(Zwartberg)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), stǫf (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Waterschei]) Fijne deeltjes van het gesteente die loskomen bij het boren of instortingen. Steenstof is gevaarlijker dan kolenstof. Bij inademing kan steenstof oorzaak zijn van stoflongziekte of silicose. [N 95, 770; monogr.; N 95, 780; Vwo 161; Vwo 164; Vwo 165; Vwo 623; Vwo 625; Vwo 748] II-5
steenuil boomuil: boomuul (Oirsbeek, ... ), gek beeldje: gek bilke (Houthem), Strous: "vanwege het koddige voorkomen en de zonderlinge kniebewegingen van de vogel  gèk bilke (Houthem), katuil: katuul (Linne, ... ), katøͅi̯l (Lommel), katûil (Gronsveld), katuil-uil: katuuluul (Nunhem), katuiltje: katulleke (Middelaar, ... ), katuulke (Stein), kerkuil: kirkuul (Vrusschemig), klein uiltje: klein uulke (Helden/Everlo, ... ), kleine uil: klɛi̯nən il (Opglabbeek), Frings  klēi̯nən ēͅi̯əl (Beverst), koet: koet (Stramproy), koetje: koetje (Molenbeersel, ... ), kutjə (Kinrooi), koets: koets (Nederweert, ... ), koetsj (Houthem, ... ), kuuts (Rosmeer, ... ), koetsje: koetske (Eigenbilzen, ... ), kuitske (Kelmis), kuutsjke (Waubach, ... ), koetsuil: koetsjuul (Heel, ... ), koetsjuul (sleept.) (Echt/Gebroek), koetsuil (Heusden, ... ), koetsuul (Heel, ... ), koètsjuul (Swalmen), kōē.tsjūūl (Boukoul, ... ), steenuil  koetsj-uul (Heerlen), koetsuiltje: kōē.tsjūūlke (Boukoul, ... ), koetuil: koedail (Membruggen), koetail (Tongeren), koetuil (Diepenbeek, ... ), koetuul (Nederweert, ... ), kōētuu:l (Puth), kōēë.tèèl (Hasselt), kūtail (Tongeren), athene vidalii  kūətøͅlj (Zonhoven), Frings  kūtail (Borgloon), kūtēͅi̯əl (Beverst), kūətøͅi̯l (Diepenbeek), Hasselt Wb.  kuu̯ətēͅl (Hasselt), steenuil  koetuul (Sittard), koetuiltje: koetuulke (Nederweert), koewteulke (Zepperen), Frings  kūt˂ølkə (Borgloon), koetwiew: Frings  kūtwiw (Borgloon), poepuil: poepuul (Leveroy), ronddregger: ró.nddrègger (Gennep, ... ), rondzegger: ró.ndzègger (Gennep, ... ), bij zijn geroep kwam er een lijk  roondzègger (Gennep), steenhouwer: sjteinhui:jer (Roermond), steenuil: sjtee-uul (Kerkrade, ... ), sjtee-ūūl (Nieuwenhagen), sjteinuil (Gronsveld), sjteinuul (Herten (bij Roermond), ... ), sjteinūūÒl (Klimmen), sjtèè ul (Kelmis), sjtèènŭŭl (Mheer), stee-uul (Rimburg), steenuul (Hoensbroek), steeül (Gemmenich), stein uil (Maastricht), stein uul (Blerick), steinuul (Buchten, ... ), stei̯ənøͅi̯l (Lommel), steè uul (Gulpen), steînuul (Altweert, ... ), sti.nøyl (Houthalen), stieenuil (Eksel, ... ), stieniel (Opglabbeek), stienuul (Horst, ... ), stieënuil (Eksel), stinɛ̄l (Hasselt), stiəny(3)̄l (Overpelt), stiənyl (Achel, ... ), štéͅ.y.l (Moresnet), athene noctua vidalii  stī.ənyl (Hamont), bijna alle uilen worden ook "tòòrenuul"genoemd  steinūūl (Haelen), doorgaans Frings, soms eigen spelling  stiənøͅl (Kwaadmechelen), eigen spelling; omgespeld  steͅi̯ny(3)̄l (Roosteren), Frings  stēnø͂ͅi̯l (Gelieren/Bret), IPA, omgesp.  steͅi̯nyl (Rekem), vdBerg; omgesp.  steͅnø̄l (Wellen), stīnø͂ͅl (Sint-Truiden), ü van du mühle  sjtee-ül (Brunssum), steenuiltje: sjtee-ülke (Heerlen), sjteinuilke (Oost-Maarland), steinuulke (Nederweert), steinūūlke (Weert), stēͅi̯nøͅi̯lkə (Maaseik), steͅnylkə (Meijel), stiejnuleke (Venray), šteͅi̯nylkə (Beringe, ... ), Frings; half lang als lang omgespeld  stēͅi̯nylkə (Lanklaar), uil: aajl (Bilzen), uil (Oost-Maarland), uul (Ell, ... ), ūl (Mechelen), ŭŭl (Broekhuizen), öl (Hees), IPA, omgesp.  ø͂ͅl (Beverst), vdBerg; omgesp.  øͅl (Veldwezelt), uiltje: uulke (Brunssum) steenuil || uil: steenuil (22 vrij klein en afgerond; veel bij boerderijen, knotwilgen en schuurtjes; roep [wieuw, wieuw] [N 09 (1961)] III-4-1
steenval brok: brox (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), bru.x (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Eisden]), inval: ęjnval (Buchten  [(Maurits)]   [Domaniale]), steenbrok: štēbrox (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), steenslag: stęjnslāx (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), steenval: steenval (Kerkrade  [(Wilhelmina)]  , ... [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Wilhelmina]), stęjnval (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), štēnval (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Maurits]), štēva.l (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Willem-Sophia]  [Julia]  [Domaniale]), štēval (Heerlen  [(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]), štęjnval (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Zwartberg, Waterschei]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]), éboulement: éboulement (Eisden  [(Eisden)]   [Eisden]) Af- of instorting van stenen. Bij de voorbereiding, bij het maken van vloergaten voor de galerijstijlen, bij het maken van een steengang, bij het nabreken van het dak, steeds moest men beducht zijn voor steenval. Door het bekloppen van het dak en de wanden van een gang kon men constateren waar de zwakke plekken zaten. Dan kon men maatregelen nemen. [N 95, 887] II-5
steenwerk steenafdeling: štęjnafdęjleŋ (Geleen  [(Maurits)]   [Maurits]), steenwerk: stęjnwɛrk (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), štē.wę.rǝk (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), štēnwɛrk (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), štēwęrk (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), štēwɛrk (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Laura, Julia]  [Willem-Sophia]  [Domaniale, Wilhelmina]  [Julia]  [Domaniale]), štēwɛrǝk (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Emma]), štēwɛ̄rk (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), štęjnwɛrk (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]), štęjwęrk (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), štęjwɛrk (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Alle werken die in het gesteente, dus buiten de steenkoollagen, worden aangelegd. Daartoe behoren onder meer het delven van schachten, het drijven van steengangen, het maken van tussenschachten, op- en neerbraken en diverse ondergrondse ruimten als pompenkamers (Handboek H pag. 99). [N 95, 792; monogr.] II-5
steenzolder van de watermolen bed: bed (Munstergeleen), eerste zolder: jǫstǝ zǫldǝr (Gutschoven, ... ), ę̄rstǝ zǫlǝr (Rutten), ɛrstǝ zǫlǝr (Tongeren), ligbed: lex˱bęt (Groot-Gelmen), maalzolder: maalzolder (Heel, ... ), mālzø̜ldǝr (Mechelen, ... ), mǫǝlzǫldǝr (Hoeselt), mǭ.lzǫldǝr (Tongeren), mǭ.lzǫlǝr (Rutten), middenzolder: medǝzǫldǝr (Haren), molenbed: mī.ǝlǝbęt (Opoeteren), molenzolder: [molen]zǫldǝr (Berlingen, ... ), [molen]zǫlǝr (Sluizen), molenzolder (Lummen), platform: platfø̜rm (Bommershoven), steenbed: stęj.nbęt (Opitter), steenzolder: steenzolder (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), stejnzǫldǝr (Maastricht), sti.nzǫldǝr (Lauw), stęj.nzø̜ldǝr (Maaseik), stęj.nzǫldǝr (Aldeneik), stęj.nzǫlǝr (As), stęjnzø̜ldǝr (Susteren), stęjnzǫldǝr (Gutschoven), stę̄.nzǫldǝr (Kanne, ... ), stę̄.nzǫlǝr (Mal), štejnzǫldǝr (Maastricht), tussenzolder: tø̜sǝzǫldǝr (Heks), zolder: zǫldǝr (Alken, ... ) In het algemeen de eerste verdieping van de watermolen waar zich de stenen en andere toestellen voor de bewerking van het graan bevinden. Zie ook het lemma ɛsteenzolder van de windmolenɛ. Het woorddeel ømolenŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Jan 253; Coe 230; Grof 258; N O, 27a; A 42A, 1] II-3
steenzolder van de windmolen eerste verdieping: eerste verdieping (Koningsbosch), molenstenenzolder: molenstenenzolder (Peer), steenzolder: steenzolder (Arcen, ... ), stejǝnzoldǝr (Hamont), stenzǫldǝr (Oirlo), stijnzǫldǝr (Laar), stijnzǭldǝr (Horst, ... ), stijǝnzǫldǝr (Tessenderlo), stinzǫlǝr (Lummen), stęjnzoldǝr (Beringe), stęjnzø̜̄ldǝr (Molenbeersel), stęjnzø̜ldǝr (Ell, ... ), stęjnzǫldǝr (Kaulille, ... ), stęjnzǭldǝr (Tungelroy), stęnzøldǝr (Meijel), stęnzōldǝr (Merselo), stęǝnzǫldǝr (Leunen), štęjnzø̜ldǝr (Susteren, ... ), štęjnzǫldǝr (Herten), tweede zolder: twedǝ zoldǝr (Beringe), zolder: zø̄ldǝr (Paal), zǫlǝr (Lummen) De verdieping van de windmolen waar zich de molenstenen bevinden. Zie ook het lemma ɛsteenzolder van de watermolenɛ.' [N O, 27a; A 42A, 1; monogr.] II-3
steerven sterven: sterreve (Maastricht) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] III-2-2
stefelbalk streefbalk: štrę̄f˱balǝk (Herten), tempelbalk: tɛmpǝlbalǝk (Weert) De horizontale balk boven in het stormeinde die iets lager ligt dan de windpeluw. Zie ook afb. 14 en 18. [N O, 44c] II-3
steiger buizenstelling: bø̄zǝnstęleŋ (Uikhoven), bø̜̄zǝstɛleŋ (Sint-Truiden), bǫwzǝstɛleŋ (Genk), ezel: ęjzǝl (Sint-Truiden), gerust: gǝrø̜s (Heerlen, ... ), jǝrø̜s (Bleijerheide, ... ), gesteiger: gǝštēgǝr (Eys, ... ), gesteigers: gǝštęjgǝrs (Eupen), gevelstelling: gēvǝlstɛliŋ (Sint-Truiden), ijzeren steiger: ī.zǝrǝ štī.gǝr (Waubach), ijzeren stelling: īzǝrǝ štɛleŋ (Sittard), stalen steiger: stǭlǝ stęjgǝr (Ottersum), štǫalǝ štījǝr (Bleijerheide), štǭlǝ štęjgǝr (Helden, ... ), stalen stelling: stǭlǝ stęleŋ (Neeritter), steiger: stējgǝr (Meerlo), stē̜gǝr (Sint Pieter, ... ), stęgǝr (Griendtsveen, ... ), stęjgǝr (Afferden, ... ), stɛ̄gǝr (Leunen, ... ), štēgǝr (Epen, ... ), štęjgǝr (Amby, ... ), štī.gǝr (Waubach), štīgǝr (Beek  [(niet vaak gebruikt)]  , ... ), štījǝr (Bleijerheide  [(+)]  , ... ), štɛjgǝr (Panningen), steigerwerk: štēgǝrwęrǝk (Heerlen), stellage: stellage (Maasbracht), stęlāš (Maastricht), stelling: ste ̞leŋ (Ell), ste.leŋ (Neerpelt), stelęŋ (Tongeren), støleŋ (Bilzen, ... ), stę ̞leŋ (Neeritter), stęleŋ (Borgharen, ... ), stęliŋ (Berverlo, ... ), stęlęŋ (Bree, ... ), stęlǝŋ (Beringen, ... ), stɛleŋ (Berverlo, ... ), stɛ̄leŋ (Lommel), štęleŋ (Beek, ... ), štɛleŋ (Eijsden, ... ) De langs het bouwwerk opgetrokken stellage, bestaande uit houten of metalen palen en planken, waarop de metselaar staat tijdens zijn werkzaamheden. Een enkele houten steiger wordt opgebouwd uit verticaal geplaatste palen, de 'staanders', die enigszins hellend naar de muur in of op de grond geplaatst worden. Hieraan worden horizontaal met behulp van steigertouwen de 'aanbinders' gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Over de kortelingen worden de steigerplanken gelegd die de steigervloer vormen. Bij steigers waarvan de werkvloeren hoger dan 2,50 m boven de begane grond liggen, worden leuningen en kantplanken aangebracht. Vervolgens worden langs de buitenkant van de staanders langsschoren bevestigd. In het Standaardnederlands is het woord 'steiger' mannelijk, in een aantal plaatsen in met name Nederlands Limburg echter onzijdig. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een onzijdig genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [S 35; L B1, 172; N 32, 1a; N 32, 1c; monogr.; N 32, 2e] II-9