e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stenenscherper molensteenscherper: mø̜̄lǝštęjnšerpǝr (Nunhem) De persoon die de molenstenen scherpt. [N D, 33] II-3
stengel, steel plant: plā.nt (Paal), spier: spei̯ǝr (Zelem), spā̯r(ǝ) (Buvingen), spīr (Velm), staart: stat (Aalst, ... ), stam: stam (Alken, ... ), stám (Borlo, ... ), štam (Eisden), stapel: stā.pǝl (Stokrooie  [(in het bijzonder van de koolplant)]  ), steel: steǝl (Lommel), stiɛ.l (Val-Meer), stā̯ɛl (Zichen-Zussen-Bolder), stē.l (Achel, ... ), stēi̯.l (Boekhout), stēl (Bocholt, ... ), stēǝ.l (Guigoven, ... ), stēǝl (Lanklaar), stęi̯.l (Kozen), stęi̯l (Binderveld, ... ), stęi̯ǝ.l (Alken, ... ), stęlǝ (Eupen), stī.l (Berg, ... ), stīǝ.l (Beek, ... ), st˙i̯ɛl (Martenslinde), steeltje: stelkǝ (Hamont), stengel: staŋǝl (Borgloon), steŋǝl (Herderen, ... ), stø.ŋkǝl (Rekem  [(in het bijzonder van de erwt)]  ), stę.ŋǝl (Sint Huibrechts Lille), stęŋǝl (Beringen, ... ), stɛ.ŋǝl (Boorsem, ... ), stɛŋǝl (Alken, ... ), štaŋǝl (Merkelbeek), šteŋǝl (Montzen), štęŋǝl (Vijlen), stok: stǫk (Bommershoven, ... ) Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
ster van bethlehem campanula: kàmʔpaaṇŭŭlà (Maastricht), kerstster: kéérsj-sjtér (Rothem) Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende potplanten en snijbloemen voor de koude kas: campanula isophylla \"alba\"(ster van Bethlehem) [N 73 (1975)] III-2-1
ster van bethlehem (campanula isophylla moretti) campanula: eigen spelling  kampanulla (Montfort), snijdklok: eigen spellinsysteem informant voegt toe: \' sniejklökke\'s \' (Crompvoets: informant bedoelt waarschijnlijk: sniejklökskes)  sniejklökke (Meijel), ster: ’n sjter (Ten-Esschen/Weustenrade), ster van bethlehem: sjter va Betlehem (Wijlre), sjter van bethlemien (Swalmen), Ster van Bethlehem (Eys), ster van Bethlehem (Meijel, ... ), ster van Betlehem (Schimmert), ster van Betlem (Tungelroy), -  ster van Bethlehem (Maasbree, ... ), ster van betlehem (Tungelroy, ... ), geen aparte naam  ster van Bethlehem (Berg-en-Terblijt, ... ), idiosyncr.  ster van Bethlehem (Thorn), ster van Betlehem (Blerick), Spelling: \"fonetisch\  ster van bètləhèm (Maastricht), WBD/WLD  ster van Bethlehem (Urmond), zelfde benaming  ster van bethlehem (Echt/Gebroek, ... ), sterretje: eigen spelling  sjterkes (Vlodrop) ster van bethlehem (Campanula isophylla Moretti) [DC 60a (1985)] || Ster van Bethlehem (campanulla isophulla alba) (kampanulla, valse edelweiss). [N 92 (1982)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende potplanten en snijbloemen voor de koude kas: campanula isophylla \"alba\"(ster van Bethlehem) [N 73 (1975)] III-2-1
sterfbed dodenbed: duədəbeͅt (Montzen), doodsbed: dodsbed (Blitterswijck, ... ), doedsbèd (Maastricht, ... ), doets(j)bèt (Zonhoven), dootsbët (Sittard), doëdsbed (Venlo), dōēëdsbèd (Hasselt), dudsbèd (Beverlo), dódsbed (Castenray, ... ), sterfbed: sjterfbët (Sittard), sté.rrefbèt (Zonhoven) doodsbed [ZND m] || sterfbed III-2-2
sterk ijzerhoudende klei ijzeraarde: izǝrē̜rt (Reuver, ... ), ī̄zǝrē̜rt (Belfeld, ... ), ijzererts: ī̄zǝrę ̞rts (Maastricht), ē̜jǝzǝrɛts (Loksbergen) [N 98, 22; monogr.] II-8
sterkbak sterktobje: stɛrktø̜pkǝ (Stramproy) Pot waarin de sterkpap zit. [N 39, 93b] II-7
sterkborstel sterkborstel: sterkbø̄stǝl (Elsloo), stɛrkbǫrstǝl (Stramproy) De borstel waarmee men de sterkpap over het kettinggaren strijkt. [N 39, 93d] II-7
sterke / ruwe kerel beer: Fr. air  starke bair (Rijkhoven), beest: da es n rouw bes (Muizen), da is `n rou biest (Peer), dat et en rau bies (Genk), de isən roͅue bijəst (Overpelt), dedis ein wilj biest (Gerdingen), deͅs to͂ͅch ein ryw bīēst (Opglabbeek), də zən roͅuw bijəst (Overpelt), roe bies (Maaseik), sterke biest (Kaulille), pejoratief  da es en rauw bes (Hoepertingen), plat  ən row biəst (Neerpelt), buidel: buil (Hoepertingen), duivel: da`s ine ra dūvel (Wilderen), das ne ra-e duvel (Sint-Truiden), das ne raven duvel (Zepperen), dat is een rauwe dievel (Hasselt), deͅs nə rowən dyvəl (Neerpelt), gaillard (fr.): Van Dale: gaillard (Fr.), (gew.) sterke kerel  das enə galjār (Rijkel), gaillar (Sint-Truiden), gilliars (Gerdingen), hercuul: Van Dale: hercuul, (gew.) hercules, atleet, kermisworstelaar  herkuul (Hoepertingen), urkul (Sint-Truiden), roezeboes: zie WNT sub roezemoes (I): ook roezeboes, ruizebuis, 1. een onstuimig, ruw, woest en wild persoon, een robbedoes.  dazənənrāuzəbāus (Landen), ruige, een ~: ruige (Halen), ruw (bn.): roew (Neeroeteren), ruwe schut: roewe sjut (Elen), ruwe, een ~: d`as `n rouwe (Stokrooie), da is ne rouwe (Wintershoven), das eenen rauwe (Waasmont), das nə rauə (Sint-Truiden), dat is ɛinə ruwə (Lanklaar), eene roewe (Lanklaar), roewe (Bree, ... ), zelfstandig gebruikt  ənə rōwə (Opgrimbie), schijter: sjeter (Lanaken), sterke mees: sterke mees (Piringen), sterke, een ~: nə steͅrkə (Opglabbeek), ⁄n sterke (Hechtel), type: da es nen raa-en tip (Sint-Truiden), veger: vēgĕr (Vroenhoven), vlegel: deͅz nə rywə vlēgəl (Neerpelt) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] || Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] III-3-1
sterke drank alcohol: á.lkool (Hasselt), álkooël drè.nke: alkohol drinken Den álkoo.ël hit èm kepót gemao.kt: de drank heeft zijn leven verwoest  álkooël (Zonhoven), drank: dra.ŋk (Meeswijk), Sterreken draank Aon d¯n draank zien: drankzuchtig  draank (Maastricht), foezel: foézel (Gronsveld), joks: jôks (Gronsveld), spriet: sjpriet (Simpelveld), zuip: Laat toch die zeup oet t hoes Door de zeup haet-er alles verwaarloosd  zeup (Roermond) alkohol || drank (slechte kwaliteit) || sterke drank III-2-3