e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stijve mortel beredrek: bērǝdrɛk (Kerkrade), bē̜rǝdrɛk (Klimmen), berestront: bē̜rǝstront (Maasbree), drek: drɛk (Sittard), droge cement: drȳgǝ sǝmā (Bevingen), droge knaspert: drȳgǝ knaspǝrt (Weert), droge mengeling: drȳgǝ meŋǝleŋ (Lummen), droge mortel: drȳgǝ mǫrtǝl (Kaulille), droge prengel: drø̄gǝ pręŋǝl (Rumpen), droge specie: dryx spēsi (Maastricht), drȳx spēsi (Tungelroy), droge spijs: drȳx [spijs] (Jabeek, ... ), drȳǝx [spijs] (Heerlen), drø̄x [spijs] (Herten, ... ), drø̄ǝx [spijs] (Munstergeleen), drø̜̄x [spijs] (Sittard, ... ), drø̜x [spijs] (Gronsveld), droog: drux (Koersel), harde mortie: hoadǝ mortī (Diepenbeek), hel: hɛl (Kuringen), helle mortel: hɛlǝ mǫrtǝl (Gelieren Bret), het oude: ǝt˱ ǭt (Sint-Truiden), hondstront: ǫntstrǫnt (Sint-Truiden), paardskeutelen: pē̜rskø̄tǝlǝ (Dieteren), pē̜škø̄tǝlǝ (Beek), pęǝskø̄tǝlǝ (Geulle), stijf: stęjf (Beverst), stijve cement: stęjvǝ sǝmā (Bevingen), stijve mortel: stīvǝ mortǝl (Meeuwen), stijve spijs: stīf spīs (Ell), štēvǝ špīs (Heugem), štīvǝ špīs (Beek, ... ), taaie duivel: tɛjǝn dyvǝl (Lommel), te droge mortel: te drȳjǝgǝ mø̜ʔǝl (Tessenderlo), tǝ drȳgǝ mortǝl (Paal), tǝ drȳgǝ mǫrtǝl (Kleine-Brogel), te droge specie: tǝ dryǝgǝ špēsi (Heythuysen), te droge spijs: tǝ dryǝgǝ špī.s (Tegelen), tǝ drø̄x spīs (Blerick), te droog: te drø̜̄ǝx (Lommel), tsǝ drȳx (Vaals), tǝ drwø̄x (Boorsem), tǝ drwø̜x (Rothem), tǝ dryx (Sint-Truiden), tǝ dryǝx (Klimmen, ... ), tǝ drȳ.x (Limmel), tǝ drȳx (Houthalen, ... ), tǝ drȳǝx (Eys, ... ), tǝ drø̄x (Mal, ... ), tǝ drø̄ǝx (Susteren), tǝ drø̜jx (Tungelroy), tǝ dręjx (Bilzen), tǝ drīx (Genk, ... ), te hard: tǝ ha ̝t (Alken), te harde mortel: tǝ hɛʔǝ møʔǝl (Tessenderlo), te hel: tǝ hɛ.l (Maaseik), te helle mortel: tǝ hɛlǝ mortǝl (Meeuwen), te kort: tǝ kǫt (Wellen), te stijf: tǝ stęjǝf (Sint-Truiden), tǝ stīf (Rekem), tǝ stɛ̄f (Zonhoven), te stijve mortel: tǝ stīvǝ mǫrtǝl (Kaulille), turf: tørǝf (Venray), tø̜rǝf (Ottersum), uitgedroogd: øt˲gǝdrȳxt (Berverlo) Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.] II-9
stijve ogentroost lantaarntje: lantèrke (Schimmert), idiosyncr.  lantaerke (Thorn), WLD  lantaerntje (Montfort), lantĕĕrnke (Schimmert), luchtertje: WLD  luchterkus (Beesel), ogenklaar: WLD  ogenklaar (Stein), ratelaar: WLD  rààtəláár (Guttecoven), rijf: rief (Tungelroy), stijve ogentroost: zelfde  stijve oogentroost (Echt/Gebroek) stijve ogentroost [DC 60a (1985)] || Stijve ogentroost (euphrasia officinalis 5 tot 25 cm. De stengels staan rechtop, zijn vertakt en hebben geen klierhaartjes; de bladeren zijn langwerpig-eivormig, en spits getand; de bloemen staan in trosjes, ze zijn wit, vaak met wat rood of blauw, mee [N 92 (1982)] III-4-3
stikgaren stikgaren: stekgārǝ (Boorsem), stekgǭn (Diepenbeek, ... ), stikgaren (Hopmaal), štekgārǝ (Rothem), štekjār (Bleijerheide) Garen om mee te stikken, in het bijzonder los getwijnd viervoudig garen. [N 59, 7c; N 62, 57] II-7
stikken achterblijven van zijn adem: z`nen ojjem blif aater (Bilzen), aflappen: aflapǝ (Meijel), de stiksteek doen: dǝ stekstēk dūn (Leopoldsburg), de stiksteek pakken: dǝ stekstēk pakǝ (Neerpelt), korten: kortǝ (Venray), lappen: lapǝn (Eigenbilzen), machinesnaaien: mǝšinsnɛ̄jǝ (Bocholt), met stiksteek naaien: męt stekstēk niǝjǝ (Eisden), naaien: naaien (Lommel), niǝ (Geulle), niǝnǝ (Bleijerheide, ... ), nęjǝ (Maasbree), nę̄ǝ (Bilzen), nɛjǝ (Roggel), nɛ̄jǝ (Meijel, ... ), steekje doen: stekskǝn dun (Rijkel), stikken: (versjtêkke) (Gronsveld), dê ĕs gestikt (Genk), schtikke (Amby, ... ), schtikken (Heerlerbaan/Kaumer), schtikku (Brunssum), sjtekke (Lutterade), sjtieke (Schinnen), sjtikke (Beek, ... ), sjtikkə (Amstenrade, ... ), stekǝ (Bilzen, ... ), stekǝn (Diepenbeek, ... ), stiekke (Hasselt), stikke (Bilzen, ... ), stikke(n) (Maaseik), stikken (Born, ... ), stikkö (Stevensweert), stikkə (Gennep, ... ), stikkən (Urmond), stikt (Lommel), stikǝ (Hasselt), stikə (Meeuwen, ... ), stjikkə (Schimmert), stukt (Stein), šte.kə (Eys, ... ), štekǝ (Doenrade, ... ), štikǝ (Valkenburg), štękǝ (Remersdaal), B.v. Her ès gestik.  stikke (Val-Meer), B.v. Stikken is stervenomdat ge giejehnen oasem mieje had.  stikken (Peer), Geen adem meer krijgen.  sjtikke (Herten (bij Roermond)), opg. eig. eerder slikkë !!  stikkë (Hoeselt), Passief.  stikke(n) (Eigenbilzen), Vroeger: [verstéke].  stékə (Kinrooi), stikkeren: stekǝrǝ (As), twee stukken leer opeennaaien: twę̄j štøkǝ lę̄r obę̄niǝnǝ (Montzen), versmachten: versmachte (Hechtel), versmachten (Houthalen), vërsmaachtë (Tongeren), vərsmāchtə (Loksbergen), PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.  versmacht (Eksel), Vereenvoudigd fonetisch schrift. Een streepje boven een klank of tweeklank geeft de Limburgse sleeptoon aan.  vərsmàxtə (Kuringen), verstikken: dê ĕs verstikt (Genk), v`rstikke (Bocholt, ... ), versjtikkə (Epen), verstikke (As, ... ), verstikken (Achel, ... ), verstikt (Lanklaar, ... ), vërstikkë (Tongeren), vərsjtökkə (Heerlen), vərṣtekə (Montzen), Actief.  verstikke(n) (Eigenbilzen), B.v. Her ès verstik.  verstikke (Val-Meer), PLAATS: de informant geeft als kerkdorp Jeuk/Hasselbroek op.  verstikke (Jeuk), verwurgen: vərwərəgə (Loksbergen), zijn adem niet meer krijgen: zennen ŏssem nie (mieje) kriegge (Eksel), zonder lucht zitten: zonder lòcht zitten (Eksel) Het door middel van een draad aan elkaar bevestigen van twee stukken leer. Volgens de informanten wordt de term naaien gebezigd voor het vroegere handwerk (L 163a, Q 112a) en stikken voor het latere machinale werk (L 163a, Q 18 en Q 112a). [N 60, 54a; N 60, 239] || Met de stikker de turf snijden in de lengte en de breedte. Met beide handen houdt men de steel van de stikker omkneld en men drijft met een flinke slag het vlijmscherpe mes in de turflaag. [II, 38c] || Naaien met de stiksteek. Zie ook het lemma ɛstiksteekɛ.' [N 62, 9; L 31, 46; Gi 1.IV, 16; MW] || stikken || Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)] || Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)] II-10, II-4, II-7, III-1-2
stikker snij-ijzer: snejīzǝr (Nederweert), stikker: stekǝr (Griendtsveen, ... ), štekǝr (Helden) IJzer om turf te steken. Dit werktuig heeft een steel van ongeveer 1 m lang die zit in een ijzeren huis van ongeveer 20 cm dat aan het blad is bevestigd. [II, 38a] || Soms wordt de stikker als middel gebruikt om de turf los te steken. [N 18, 4] II-4
stikker, stikster schachtenmaker: šaxtǝmę̄kǝr (Roggel), schaftenmaakster: šaftǝmākstǝr (Posterholt), schaftenmaker: šaftǝmākǝr (Posterholt), stikker: stekǝr (Dilsen, ... ), stikker (Lommel, ... ), štekǝr (Bleijerheide, ... ), stikster: stekstǝr (Diepenbeek, ... ), stikster (Lommel), štekstǝr (Roggel), tigenmaker: tīžǝmę̄kǝr (Bilzen) Degene die het stikwerk doet. "Vrouwelijke arbeiders, de zoogenaamde stikmeisjes, komen op vele werkplaatsen voor; heeft de patroon zelf dochters, dan verrichten deze bijna altijd dit werk, soms in de huiskamer, maar meestal ook in het algemeene arbeidsvertrek. De vrouw des huizes stikt gewoonlijk in de huiskamer." (Directie, pag. 311). [N 60, 65] II-10
stiklucht afgewerkte loft: āfgǝwerk˲tǝ luf (Geleen  [(Maurits)]   [Eisden]), koolzuur: koolzuur (Eisden  [(Eisden)]  , ... [Emma, Maurits]  [Eisden]), kōlzȳr (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Maurits]), koolzuurgas: kōlzȳrgās (Stein  [(Maurits)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), slechte loft: šlɛxtǝ lof (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Emma]), šlɛxtǝ luf (Oirsbeek  [(Emma)]   [Maurits]), stiklocht: steklox (Lutterade  [(Maurits)]   [Emma]), stekloxt (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), šteklox (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), šteklǫx (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), stikloft: šte.klo.f (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), šteklof (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Willem-Sophia]  [Laura, Julia]  [Domaniale]  [Domaniale, Wilhelmina]), štekloft (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), štekluf (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Julia]  [Emma]), stiklucht: stiklucht (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Maurits]), štekløx (Buchten  [(Maurits)]   [Maurits]), stikluft: šteklø̜f (Stein  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Een mengsel van stikstof en koolzuurgas. [N 95, 231; monogr.] II-5
stikmachine armmachine: ɛrmmǝšin (Bilzen), doornaaier: dōrnęǝr (Geleen), doornaaimachine: dōrnɛjmǝšīn (Roggel), linkse-arm-machine: leŋksɛrǝmmǝšīn (Roggel), naaimachine: naaimachine (Lommel), niǝmǝšīn (Waubach), niǝnmašiŋ (Bleijerheide, ... ), nę̄jmǝšiǝn (Sevenum), nɛ̄jmǝšin (Meijel), reparatiestikmachine: reparāsištīkmǝšīn (Schinnen), schoenmakersmachine: šunmę̄kǝrsmǝšin (Bilzen), stikmachine: stekmašin (Diepenbeek, ... ), stekmǝsin (Milsbeek), stekmǝsxiǝn (Maasbree), stekmǝšin (As, ... ), stekmǝšiǝn (Sevenum), stekmǝšīn (Bilzen), stikmachine (Diepenbeek, ... ), stikmǝšen (Hasselt), štekmašiŋ (Bleijerheide, ... ), štekmǝšin (Doenrade, ... ), štekmǝšiŋ (Epen), štekmǝšīn (Posterholt), štikmǝšin (Eijsden), štīkmašīn (Schinnen), stikmachine met fantaseersteek: stekmǝsxiǝn męt fantǝsę̄rstę̄k (Maasbree), tigenmachine: tižǝnmǝšin (Bilzen) De machine waarmee men het stikwerk verricht. "Het stikken gebeurt tegenwoordig met uitzondering van het zware waterwerk, dat met de hand wordt gestikt, met een machine, in hoofdzaak van het zelfde model als de gewone naaimachine, alleen zwaarder gebouwd." (Directie, pag. 299). Een linkse-arm-machine duidt op het feit de de arm van de machine in dit geval links van de werkende persoon staat, hetgeen het werken zeer ten goede komt, omdat hierdoor hand noch oog gehinderd worden (zie Kn√∂fel I, pag. 258). [N 60, 63; N 60, 237] || Naaimachine om mee te stikken. [N 59, 17a] II-10, II-7
stiksteek achtersteek: achtersteek (Genk, ... ), axtǝrstēk (Echt, ... ), axtǝrštiǝk (Ransdaal), axtǝrštēk (Herten, ... ), axtǝrštē̜k (Noorbeek), ãxtǝrstēk (Horst), ātǝrstik (Bilzen, ... ), hindersteek: heŋǝrštex (Bleijerheide), machinesteek: mašiŋštik (Bleijerheide), naaisteek: naaisteek (Opglabbeek), piksteek: pekstik (Tongeren), steek: stēk (Grevenbicht / Papenhoven), stiksteek: stekstik (Diepenbeek, ... ), stekstēk (Achel, ... ), stekstīk (Bilzen), stiksteek (Boorsem, ... ), štekstiǝk (s-Gravenvoeren), štekštik (Born), štekštiǝk (Sint-Martens-Voeren), štekštēk (Geleen, ... ), štekštē̜k (Doenrade), štekštīk (Doenrade), štikštiǝk (Eijsden), štikštēk (Schinnen), stikstreek: štekštriǝk (Heerlen) Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46] II-7
stikzijde lapzijde: lapzęj (Lanaken), stikzij(de): steksē̜ (Tessenderlo), stekzej (Eisden, ... ), stekzi (Bocholt, ... ), stekzi-j (As, ... ), stekzāj (Bilzen), stekzē̜j (Meijel), stekzęj (Genk, ... ), stekzęǝjǝ (Loksbergen), stikzij(de) (Achel, ... ), štekzi (Doenrade, ... ), štekzi-j (Geleen, ... ), štikzi-j (Schinnen), štikzęj (Eijsden), zijde: zi-j (Noorbeek, ... ) Zijdegaren om mee te stikken of te naaien. [N 59, 7c; N 59, 7a; N 62, 57] II-7