e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stoflonglijder silicoselijder: silicoselijder (Stein  [(Maurits)]   [Laura, Julia]), stublijder: štøpliǝr (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale]), stublonglijder: štø̜ploŋlijǝr (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Maurits]), stubpatiënt: štøppatsiɛnt (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]) Mijnwerker die lijdt aan stoflongen of silicose. [N 95, 963] II-5
stofmasker maske: maskǝ (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]), masker: masker (Lanklaar  [(Eisden)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), stofmasker: stofmasker (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Eisden]  [Maurits]  [Winterslag, Waterschei]  [Zwartberg, Waterschei]  [Emma, Maurits]), stǭfmaskǝr (Thorn  [(Maurits)]   [Emma]), stubmaske: štøpmaskǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Laura, Julia]  [Domaniale]  [Domaniale, Wilhelmina]), stubmasker: štø.pma.skǝr (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Eisden]), štøpmaskǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Willem-Sophia]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Julia]  [Domaniale]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Domaniale]), štø̜pmaskǝr (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma]  [Zwartberg, Eisden]  [Maurits]) Masker dat tegen stof beschermt. Als men de stofmaskers op de voorgeschreven wijze gebruikte, boden ze afdoende bescherming. Er werd naar gestreefd maskers aan te schaffen die de hoogst mogelijke bescherming boden en daarbij de gebruikers toch zo weinig mogelijk last bezorgden (MBK IV pag. 48). Volgens Lochtman (pag. 43) zijn stofmaskers geschikt voor het personeel van mechanische pijlers, maar voor lichamelijk hardwerkende mensen zijn ze dat niet. [N 95, 774] II-5
stofontploffing grauwvuur: grauwvuur (Lanklaar  [(Eisden)]   [Wilhelmina]), kolenstofexplosie: koalǝnstofɛksplōsi (Thorn  [(Maurits)]   [Winterslag, Waterschei]), kolenstofontploffing: kǭǝlǝstofontplofeŋ (Thorn  [(Maurits)]   [Emma]), kolenstubexplosion: koǝlǝštøpɛksplōziuǝn (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Julia]), kolenstubontploffing: kǫǝleštø̜pǫntplǫfeŋ (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]), kǭlǝštøpontplofeŋ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kǭlǝštø̜pontplofeŋ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kolenstufexplosie: koǝlǝštøfɛkspl˙ōsi (Chevremont  [(Julia)]   [Domaniale]), koolstofexplosie: koolstofexplosie (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Domaniale]), kuilstubexplosion: kulštøpɛksploziuǝn (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Eisden]), kuilstubontploffing: k˙ulštø.p˱o.ntplǫ.feŋ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), ontploffing: ontplofeŋ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Domaniale]), ontploffing (Buchten  [(Maurits)]   [Zwartberg, Waterschei]), ontploffing kolengruis: ontplofeŋ koalǝgrȳs (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]), stofontploffing: stōfontplofeŋ (Eisden  [(Eisden)]   [Maurits]), stubslag: štøpšlāx (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Maurits]), vuurslag: vy.ǝršlāx (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Laura, Julia]  [Domaniale]), wetterslag: wętǝršlāx (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Eisden]), wɛtǝršlāx (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]) Explosie van een mengsel van kolenstof en lucht. De invuller uit Q 15 merkt op dat een kolenstofexplosie niet spontaan gebeurde, maar werd veroorzaakt of veroorzaakt kon worden door een voorafgaande ontploffing, hetzij een mijngasontploffing, hetzij een niet goed uitgevoerde ontploffing van springstof of dynamiet. [N 95, 233] II-5
stofvrij droog droog: droog (Zonhoven), dryǝx (Kerkrade), drȳx (Jeuk), drø̄x (Houthalen), duimvast: dūǝmvas (Maasbree), handdroog: hānt˱dryjǝx (Tessenderlo), hel: hɛl (Klimmen), stofdroog: stǫf˱drȳx (Meijel), štof˱dryǝx (Heerlen), stofvrij: stof˲vrēj (Maasbree), štuǝf˲vrij (Heel), štǭf˲vrij(ǝ) (Herten), stubdroog: štø̜p˱dryǝx (Klimmen), stubvrij: støp˲vręj (Diepenbeek), štø̜p˲vrī (Gulpen) Gezegd van een verflaag die zover gedroogd is dat stof zich er niet meer aan hecht. [N 67, 74c] II-9
stok stok: stok (Blitterswijck, ... ) Bepaalde maatstok in het veen en ook bepaalde hoeveelheid turf door die stok aangewezen. [l, 58a; I, 58b] || Bepaalde veenmaat met een lengte van doorgaans 2.50 m. [II, 63a] II-4
stok (kaarten) stok: sjtok (Gronsveld, ... ), Dr mótte nag twee boere oppe - ligke.  sjtok (Swalmen) 1. Stok (bij het kaartspel). || Een kaart of kaarten die niet meetellen in het spel [bleuze, blanks, blanche]. [N 88 (1982)] III-3-2
stok bij het zeugjagen zeugkluppel: zoogklöppel (Echt/Gebroek) Stok bij zoogspel. III-3-2
stok of twijg om een kind te straffen baguette (fr.): znd 23, 60c;  bagaitte (Nieuwerkerken), znd 23, 60c; "bij bestraffing  boiget (Herk-de-Stad), znd 23, 60c; cf. VD F-N s.v. "baguette"1. stokje (frapper avec une baguette; met een stok slaan)  bagget (Spalbeek), batsenslager: NB. bats = bil  batseslaeger (Echt/Gebroek), dondergard: Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen. "verouderd  dóndərgaat (Sint-Truiden), eind hout: aend haolt (Venray), gard: (Lange buigzame stok).  gad (Heerlen), Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen.  gaod (Wellen), gart (Borgloon), geaat (Montzen), gjaad (Wellen), gjaat (Hoepertingen, ... ), gjad (Rosmeer), gëart (Zonhoven), Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen. Cf. WNT s.v. "gard - voorheen ook gaard, geerd"zie bij garde; cf. WNT s.v. "garde - voorheen ook gaarde, gerde en alsnog in Vl. België, geerde  gjaet (Kermt), znd 23, 60c;  gjaart (Hasselt), gjaëd (Wellen), znd 23, 60c; lange stijve stok  gjaot (Herk-de-Stad), geerd: Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen.  geert (Maastricht), geirt (Maaseik), géért (Eupen, ... ), gêêt (Aalst-bij-St.-Truiden), Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen. Cf. WNT s.v. "gard - voorheen ook gaard, geerd"zie bij garde; cf. WNT s.v. "garde - voorheen ook gaarde, gerde en alsnog in Vl. België, geerde  géért (Bocholt), znd 23, 60c; cf. Vd s.v. "II. gaard, gaarde"1. taai, recht waterwilghout in bossen, gebr. voor rijswerk; vgl. VD s.v. "gard, garde"; cf. VD s.v. "II geerde"; zie gard  gèèrd (Bree), gors: (slaag geven met een goers = goersen; ook: wits cf. Genker Wb. s.v. "goers"= karwats  goers (Echt/Gebroek), znd 23, 60c;  goors (Opitter), gors (Kaulille, ... ), gòrs (Neerglabbeek, ... ), górs (Peer), znd 23, 60c; cf. Tuerlinckx s.v. "gor"= hevige stok- of zweepslag en s.v. ""gorren"= met eene stok, eene zweep enz. slaan; zie ook Rheinisches Wörterbuch s.v. "Gorschen"= mit einem Stocke schlagen; cf. Wb. v.h. dialect van Bree en omgeving s.v. "gòrs"1. karwats, zweep  goers (Kleine-Brogel), gorsje: znd 23, 60c;  gerskə (Opitter), gots: goetsj (Valkenburg), goĕts (Voerendaal), gotsch (Itteren), gotsj (Stein), gŏĕtsj (Epen), gôtsj (Gronsveld), ⁄n gôêtsch (Schimmert), cf. Haspengouwsch Id. s.v. "gotsen"= slaan  goets (Wijlre), gótsj (Susteren), znd 23, 60c;  gutch (Lontzen), gutsj (Welkenraedt), znd 23, 60c; = het echt oude woord  goetsj (Kanne), gotsje: goetsje (Beek), gutschke (Amby), gurt (du.): cf. VD D.-N. s.v. "Gurt"(riem)?  gürd (Merkelbeek), holz (du.): o.  hō.ls (Eys), houtje: hölsje (Maastricht), karwats: znd 23, 60c;  karwatsj (Mheer), kluppel: kluppel (Belfeld), klöppel (Bree), klöppl (Asenray/Maalbroek), cf. WNT VII-2, kol. 4453, s.v. "kluppel  klŭppel (Urmond), Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen.  kleppel (Neeroeteren), knuppel: knöppel (Horst), kuul: kuul (Gulpen, ... ), kŭŭl (Nieuwenhagen), ⁄ne kül (Klimmen), cf. VD D.-N. s.v. "Keule  kŭŭl (Heerlen), cf. VD D.-N. s.v. "Keule"1. knots, knuppel; cf. Weijnnen Etym.Wb. s.v. "kuul"= knuppel  kül (Voerendaal), m. (stok).  k‧yl (Eys), lat: lat (Haelen, ... ), làt (Heerlen, ... ), lát (Guttecoven, ... ), mit de lat gaeve (ê) (Neer), van de lat gaeve (ê) (Neer), (dikker).  lat (Waubach), vanne lat kreege = slaag van de lat krijgen  lat (Hasselt), latje: letjə (Kapel-in-t-Zand), letsje (Maastricht), matrak: Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen. Cf. VD s.v. "matrak"(gew.) knuppel, gummistok  matrak (Beringen), paplepel: paplêpel (Hoensbroek), piezel: cf. VD s.v. "piezel"4. bullepees  eine piesel (Schimmert), prengel: m. cf. Weijnen Etym. Wb. s.v. "prengel"in de Limb. betekenis "bengel, knuppel  pr‧ɛŋəl (Eys), regel: regel (Maastricht), remmel: remmel (Bunde, ... ), cf. Weijnen Etym. Wb. s.v. "remmelen"van hgd. "rammeln"; cf. WNT s.v. "rammel"(slaag cf. WNT s.v. "rammelen (II)"; cf. WNT s.v. "remmel (I)"2. (Limb.) knuppel, dikke stok (met verw. naar Jongeneel (1884) remmel, kluppel, kuus, dikke stok  römməl (Grevenbicht/Papenhoven), ook: "remmel  römmel (Echt/Gebroek), ook: "römmel  remmel (Echt/Gebroek), rijs: znd 23, 60c; cf. VD s.v. "I. rijs"1. jong, dun takje; 2. takkenbos  ries (Zutendaal), roe: Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen.  rīē (Martenslinde), znd 23, 60c;  roe-e (Groot-Gelmen), ruu (Millen), roede: rej (Vlijtingen), roei (Genk), roej (Kortessem), Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen.  roei (s-Herenelderen), rooj (Lanklaar), om iemand te straffen  rùj (Beverlo), van de roej krijgen = slaag krijgen  roej (Zonhoven), znd 23, 60c;  reuj (Zichen-Zussen-Bolder), roei (Alken, ... ), rooi (Koersel, ... ), rooj (Kuringen), rŏĕj (Borgloon, ... ), rŭŭj (Kortessem), réúj (Hasselt), róój (Bocholt, ... ), znd 23, 60c; cf. VD s.v. "roede, roe"1. rijs, twijg, m.n. als strafwerktuig, hetzij één alleen of een aantal tot een bosje samen gebonden; cf. WNT s.v. "roede -roe"(andere benaming: garde)  roei (Kwaadmechelen), znd 23, 60c;roei  roei (Herk-de-Stad), roef: znd 23, 60c; cf. VD s.v. "II. roef"= "ter aanduiding van een geluid, veroorzaakt door een snelle beweging  roëf (Beverlo), rtchen (du.): znd 23, 60c; cf. VD D-N s.v. "Rute"0.1 strafwerktuig (dim. moet zijn: Rütchen)  rŭŭtchə (Zichen-Zussen-Bolder), schnalle (du.): snaaj (Tungelroy), znd 23, 60c;  snaai (Neeroeteren, ... ), znd 23, 60c; cf. VD D.-N. s.v. "Schnalle"; cf. Weijnen Etymologisch Wb. p. 187 s.v. "snal (riempje met gesp)  snaai (Kleine-Brogel), slappe wis: znd 23, 60c;  slaappe wisch (Rosmeer), smik: sjmik (Vaals), cf. Weijnen Etym. Wb. s.v. "smik, smek"zweep (Limb.)  sjmik (Sweikhuizen), znd 23, 60c;  smik (Lanaken), znd 23, 60c; cf. WNT s.v. "smikken"(met een zweep slaan zie de afl. "smik"= zweep  smik (Rotem), staak: Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen.  staak (Aalst-bij-St.-Truiden), staaëk (Wellen), stek: ene sjtek (Geleen, ... ), ne stek (Heythuysen), schtek (Brunssum, ... ), sjtek (Beesel, ... ), sjtĕk (Nieuwenhagen), sjtèk (Doenrade, ... ), sjték (Voerendaal), stek (Caberg, ... ), stèk (Loksbergen, ... ), unne stek (Wolder/Oud-Vroenhoven), ənə stèk (Maastricht), ⁄ne sjtek (Klimmen), (indien onbewerkt).  stek (Stein), (is niet buigzaam).  stek (As), (stok).  eine stek (Thorn), (voor stok).  stèk (Thorn), Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen.  stek (Amby, ... ), stèk (As), m.  šteͅ.k (Eys), znd 23, 60c;  sjték (Welkenraedt), stek (Herk-de-Stad, ... ), sték (Vroenhoven), stekje: sjtekske (Gulpen), stok: mit de stok kriege (Oirlo), stok (Stein), stók (Meijel), Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen.  stok (Beringen), o.  štø.k (Eys), znd 23, 60c;  stok (Herk-de-Stad), stokje: znd 23, 60c;  stükske (Achel), talhout: tálhōlt (Gennep), cf. WNT s.v. "talhout""dient wel als tuchtigingsmiddel  taeholt (Gennep), vits: viets (Kerkrade, ... ), vĭĕts (Voerendaal), (dun).  viets (Waubach), (geen onderscheid tussen antwoord van vraag 34 en 35).  de viets (Ubachsberg), vgl. "vitsen"= met een roede slaan  vits (Hasselt), wis: ene wis (Venray), wes (Meeswijk, ... ), wis (Beverlo, ... ), wîes (Kortessem), wösj (Merkelbeek), (is buigzaam).  wis (As), znd 23, 60c;  wes (Hasselt, ... ), wesj (Mechelen-aan-de-Maas), wiejs (Borgloon), wis (Beverlo, ... ), wisch (Borlo, ... ), wisj (Mechelen-aan-de-Maas), wīēs (Diepenbeek, ... ), wusj (Opgrimbie), wés (Opglabbeek), wîejəs (Gutshoven), znd 23, 60c; cf. WNT s.v. "wisch (I) - wis(se)"; cf. Vd s.v. "wis"teen, twijg  wis (Neeroeteren), wisje: wiske (Eksel), znd 23, 60c;  weeskə (Hamont), wischke (Bree), wisekke (Neerpelt, ... ), wiske (Beverlo, ... ), wisken (Achel, ... ), wusjke (Rekem), wéskə (Peer), wits: de wits (Lutterade), ein wietsj (Montfort), wiets (Horst, ... ), wits (Born, ... ), wĭĕts (Heerlen), ⁄n wiets (Blerick), (jonge wilgetak).  wits (Herten (bij Roermond)), (twijg).  ein wits (Thorn), wiets (Venlo), (voor twijg).  wits (Thorn), wis?  wits (Echt/Gebroek), znd 23, 60c;  wits (Kessenich, ... ), witsje: wietske (Kesseleik), witchke (Itteren), witske (Maasniel, ... ), znd 23, 60c;  witschke (Sittard), zweep: znd 23, 60c;  zweep (Koninksem, ... ), zwi-jəp (Beringen), zwiep (Kuringen, ... ), zwiewep (Koersel), zwieëp (Beringen), zwijp (Sint-Huibrechts-Hern), zwip (Zonhoven), zwiëp (Beverlo), zwîep (Neerpelt), znd 23, 60c; cf. VD s.v. "I. zwiep"(gew.) zweep  zwiep (Paal), zweepje: znd 23, 60c;  zwiepke (Kuringen, ... ), zwiempje: zjwiemke (Gronsveld), cf. Weijnen Etym. Wb. s.v. "zwiemke"(veerkrachtige twijg)  zjwiemkə (Maastricht) dikke stok of tak om te slaan || een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)] || gard [SGV (1914)] || gard (stok) [ZND 01 (1922)] || lat || roede (wis) || roede, stok || roede, wis || stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)] || stokje of plankje voor het straffen van kinderen || tuchtroede || tutchtroede || wilgetakje om slaag mee te geven || wilgetakje om slaag te geven || wis, roede || wis, twijg, rijs (om te straffen) III-2-2
stokbeitel beitel voor warm te kappen: biǝtǝl vø̜r wɛrǝm tǝ kapǝ (Bilzen), groefbeitel: gruf˱bęjtǝl (Bevingen), kapbeitel: kap˱bęjtǝl (Maastricht, ... ), kloofbeitel: klø̜f˱bęjtǝl (Heijen, ... ), klø̜jfbęjtǝl (Helden, ... ), metaalbeitel: mǝtālbęjtǝl (Montfort), platte snijbeitel: platǝ snęjbęjtǝl (Maastricht), scheerbeitel: šē̜rbęjtǝl (Helden, ... ), schroodbeitel: sxrū.t˱bęjtǝl (Weert), šrot˱bęjtǝl (Neeritter), šrōjbęjtǝl (Herten), šrōt˱bęjtǝl (Maastricht), šrǫt˱bēsǝl (Spekholzerheide), šrǫt˱bētǝl (Heerlen  [(voor warm en koud ijzer)]  ), šrǫt˱bęjtǝl (Klimmen  [(voor het afkappen van lichte stukken)]  ), sleuvenbeitel: slø̜vǝnbęjtǝl (Montfort), staalbeitel: stǭlbęjtǝl (Weert), steelbeitel: stęjlbęjtǝl (Loksbergen), štēlbēsǝl (Simpelveld), štīǝlbęjtǝl (Klimmen), steelschroodbeitel: štīǝlšrǫt˱bęjtǝl (Klimmen), stokbeitel: stǫk˱bē̜jtǝl (Niel-Bij-Sint-Truiden), stǫk˱bęjtǝl (Meerlo, ... ), štǫk˱bęjtǝl (Reuver), tranche: trãnš (Bilzen, ... ), trɛ̄ns (Tessenderlo), veiligheidsbeitel: veiligheidsbeitel (Wijnandsrade), warmbeitel: warǝmbęjtǝl (Middelaar), wārǝmbęjtǝl (Oostrum), wɛrǝmbēsǝl (Simpelveld), wɛrǝmbētǝl (Heerlen), wɛrǝmbęjtǝl (Herten, ... ), warme beitel: wɛrmǝ bęjtǝl (Rothem), warme doorslag: wɛrmǝn dōrslāx (Montfort), warme tranche: wɛrǝm trɛ̄ns (Tessenderlo), warmhouwer: wɛ̄rǝmhø̜jǝr (Spekholzerheide  [(wordt niet gehard in tegenstelling tot de koudhouwer -- vergelijk het volgende lemma)]  ), warmtranche: wɛrǝmtrãnš (Bilzen), zetbeitel: zęt˱bētǝl (Nieuwenhagen, ... ), zęt˱bęjtǝl (Rothem) In het algemeen een beitel met een steel. De stokbeitel wordt gebruikt voor het doorhakken, afhakken en splijten van warm of koud metaal. De smid houdt het werkstuk met een tang met de linkerhand op het aambeeld en zet met de rechter de beitel op de juiste plaats. De voorslager slaat vervolgens met een voor- of zijhamer op de kop van de beitel. Een beitel voor het bewerken van warm ijzer is altijd van een steel voorzien. Zie ook afb. 48. [N 33, 110; N 33, 113; N 33, 221; monogr.] II-11
stokdutter dutter: døtǝr (Herten), stamper: štɛmpǝr (Simpelveld), stokdutter: stǫk˱døtǝr (Meerlo, ... ), stǫp˱dekǝr (Jeuk), stopsel: støpsǝl (Jeuk), verzinker: vǝrzeŋkǝr (Klimmen), verzinkijzer: vǝrzɛŋk˱īzǝr (Spekholzerheide), zinkdoorslag: zęjŋk˱dǫwǝrslax (Bevingen) Werktuig om geboorde of geslagen gaten in ijzer te verzinken. Deze werkzaamheden werden in L 290, L 291, L 321 en Q 99* met een verzinkboor gedaan. Zie ook dat lemma. [N 33, 351] II-11