e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stoken polferen: pulfere (Valkenburg), stoken: staoke (Echt/Gebroek, ... ), stuǝkǝ (Bilzen), stāwkǝ (Loksbergen), stōkǝ (Maasbracht, ... ), stōwkǝ (Sint-Truiden), stōǝkǝ (Thorn), stǭkǝ (Milsbeek, ... ), štōͅkə (Herten (bij Roermond)), štø̄̄kǝ (Echt), štōkǝ (Panningen), štǭkǝ (Belfeld, ... ), štǭxǝ (Bocholtz) Brandstof toevoeren tijdens het bakproces van pannen en gresbuizen. [monogr.] || Brandstof toevoeren tijdens het bakproces. Wanneer de ringoven met kolen wordt gestookt, wordt de brandstof in de ringoven via de stookpotten in de kamers gebracht. Het stoken vormt de tweede fase in de cyclus die de steen tijdens het bakproces in ringovens, vlamovens en tunnelovens ondergaat. In de opwarmfase wordt de steen gedroogd en verhit, in de stookperiode wordt de steen goed doorbakken en in de afkoelfase wordt hij met behulp van de buitenlucht geleidelijk afgekoeld. [N 98, 139; monogr.] || De stookkanalen tijdens het tichelen bijvullen met brandstof. [monogr.] || stoken || stoken branden II-8, III-2-1
stoker mulman: mø̜lman (Bilzen), steuker: štøǝkǝr (Kelmis), stoker: stuǝkǝr (Bilzen), stó̜kǝr (Gennep), stø̜̜̄̄kǝr (Blitterswijck, ... ), stōkǝr (Maastricht, ... ), stǭkǝr (Milsbeek  [(meervoud: stǭkǝs)]  , ... ), štø̄̄kǝr (Echt, ... ), štø̄̄ǝkǝr (Thorn), štø̜̜̄̄kǝr (Belfeld, ... ), štǭkǝr (Sittard) De arbeider die de oven verzorgt. In L 163 zorgde de stoker ook voor de aanvoer van de brandstof. [N 49, 61b] || De arbeider die tijdens het bakproces het vuur in de pannen- of gresbuizenoven op de vereiste temperatuur houdt. [monogr.] || De arbeider die tijdens het bakproces het vuur in de ringoven op de vereiste temperatuur houdt. Wanneer het vuur in de oven te warm was, zei men in Q 121b dat de oven te gloei (ts\ glø̜j) was. [N 98, 140; monogr.] || De arbeider die tijdens het tichelen regelmatig de stookkanalen opvulde met brandstof. In Q 83 was de inzetter tegelijk ook stoker. Hij werd geassisteerd door de mulman, een handlanger, die, met uitzondering van het uitstrooien van het steenkoolgruis, verschillende werkzaamheden verrichtte. [monogr.; N 98, 119 add.; N 98, 140 add.] || De stoker in de electrische centrale. [monogr.] II-4, II-8
stokerschop stokerschup: štø̜xǝršøp (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), stokerschupje: štø̜ǝxǝršøpjǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]) Speciaal soort schop die in Q 121 op de Domaniale mijn in onderbandpijlers en in dunne lagen werd gebruikt. [N 95, 760 add.; monogr.] II-5
stokkenmeter stockmeter: stockmeter (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Zwartberg, Waterschei]), stokkenmeter: stokkenmeter (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Ondergrondse bediende die de voortschrijding van het werk in de winplaats in verband met het akkoord opneemt. Volgens Defoin (pag. 86) kende men deze functie niet in de Nederlandse mijnen: "Wegens een andere wijze van collectieve loonberekening in Nederlands-Limburg bestaat aldaar het begrip individuele stok niet". [monogr.; Vwo 750] II-5
stokpaardje stokpaardje: stokperdje (Venray), [Met afbeelding].  sjtokpaerdje / sjtekpaerdje? (Roermond), Uit het A.N. stokpaardje gedeeltelijk vermaastrichtst.  stokpeerdsje (Maastricht) [Stokpaardje]. || Liefhebberij. || Stokpaardje. III-3-2
stokpasser aanslagcirkel: āšlāxtserkǝl (Bleijerheide), cirkeltrekker: serkǝltrękǝr (Meerlo, ... ), diktepasser: dektǝpɛsǝr (Jeuk), latpasser: latpɛsǝr (Herten), ritser: retsǝr (Stokkem), schrijfhaak: sxrīfhǭk (Horst, ... ), schuifpasser: sxyfpasǝr (Venray), sxø̜jfpasǝr (Houthalen), šȳfpasǝr (Roermond), šø̜jfpęsǝr (Lanaken), šø̜jfpɛsǝr (Stokkem), stekpasser: štɛkpasǝr (Posterholt, ... ), štɛkpɛsǝr (Herten), stokpasser: stǫkpasǝr (Venlo) Passer, bestaande uit een lange metalen of houten staaf waarop twee stalen punten zijn gemonteerd waarvan er minstens één verstelbaar is. In één van de punten kan soms ook een potloodstift worden gezet. Zie ook afb. 85. De stokpasser wordt vooral gebruikt om cirkels en segmenten met zeer grote straal af te schrijven. [N 33, 252k; N 33, 264; N 64, 81c; N 66, 2c] || Passer, bestaande uit een lange metalen staaf, waarop twee verschuifbare stalen blokjes zijn gemonteerd, die aan de onderzijde voorzien zijn van een kraspunt. De stokpasser wordt vooral gebruikt om cirkels en segmenten met een grote straal af te schrijven. Zie ook afb. 110 en het lemma ɛstokpasserɛ in Wld II.11, pag. 61.' [N 53, 193c] II-11, II-12
stokroos staakroos: staakrwaos (Echt/Gebroek), stamroos: -  stamroe:e:s (Tungelroy), stokroos: schtokrois (Valkenburg, ... ), sjtokroas (Lutterade), sjtokroes (Gronsveld, ... ), sjtokroeës (Wijlre), sjtokroeëze (Klimmen), sjtokrois (Rothem), sjtokroos (Roermond, ... ), sjtokroës (Kunrade), staukroews (Jeuk), stok roos (Schimmert), stok-roeës (Oirlo), stokroes (Eys), stokroos (Meijel, ... ), stokrōēs (Tungelroy), stokrōūz (Dilsen), stokrwas (Geulle), stòkrŏĕs (Diepenbeek, ... ), štokroeəzə (Margraten), -  sjokroas (Stevensweert), sjtokroewes (Vijlen), sjtokrwaas (Berg-en-Terblijt), stokroes (Maasbree), stokroos (Rosmeer), stokroëes (Venray), stokroës (Tegelen), stok’rus (Diepenbeek), [Althaea rosea]  stòkróos (Tongeren), althea rosea  stoͅkruəs (Meeswijk), althéa  schtokrois (Valkenburg), Bree Wb.  stókruus (Bree), eigen spelling  sjtokroos (Vlodrop), stokroos (Montfort), eigen spellingsysteem  stokroës (Maasbree), eigen spellinsysteem  stokroes (Meijel), idem  stokroos (Venlo), idiosyncr.  sjtokroeës (Kerkrade), stokroeəs (Thorn), stokrōēs (Blerick), Spelling: \"fonetisch\  stokroes (Maastricht), Veldeke  sjtokroeës (Klimmen), WBD  stokroës (Sevenum), WBD/WLD  sjtókrôes (Heerlen), stokroos (Urmond), stòkrōēs (As), WLD (verkortingsboogje boven a )  stokròas (Thorn), zelfde uitspraak  stokroos (Echt/Gebroek), ± Veldeke  stokroeës (Tienray), stokviolier: stokfleer (Maastricht, ... ), zie ook pag. 412  stokfleer (Maastricht), violier: fleer (Maastricht) stokroos (althea rosea L.) [DC 52 (1977)], [DC 60a (1985)], [N 73 (1975)], [N 92 (1982)] III-2-1
stokschaar, bankschaar aambeeldscheer: ambeltsxiǝr (Meerlo), bankscheer: baŋkšīr (Stokkem), doorknipscheer: dørǝxknepšīǝr (Bleijerheide), grote plaatscheer: grytǝ plātšīǝr (Rothem), grǭǝtǝ plātšēr (Roermond), grote scheer: grōtǝ šīr (Helden), kleine plaatscheer: klęjn plātšīr (Roermond), slagscheer voor schroefstokbevestiging: šlāxšīǝr vȳǝr šrufštǫk˱bǝvɛstegeŋ (Bleijerheide), staartscheer: stārtsxīr (Venray), štɛrtšēr (Roermond), stekscheer: štɛkšē̜r (Schimmert), stokscheer: štǫkšīr (Reuver), vijsbankscheer: vē̜s˱baŋksxē̜r (Loksbergen) Handschaar voor plaatmetaal waarvan het uiteinde van één tangbeen haaks is omgebogen zodat dit in de bankschroef kan worden geklemd of in een gat in de baan van het aambeeld kan worden geplaatst. Op deze wijze kan meer kracht worden gezet bij het knippen van zwaardere plaatsoorten. Zie ook afb. 140. De informant uit L 329 kende twee uitvoeringen van deze schaar die alleen in grootte van elkaar verschilden. Vgl. de woordtypen grote en kleine plaatscheer. [N 33, 265; N 33, 290; N 64, 3a; N 66, 4a;] II-11
stokschoten afdekker: āfdękǝr (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), āfdɛkǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Laura, Julia]  [Domaniale]), afdekkeren: āfdękǝrǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma]), āfdɛkǝrǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]  [Julia]), afdekkers: āfdękǝrs (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Domaniale, Wilhelmina]  [Maurits]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), āfdękǝš (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Domaniale]  [Maurits]), afdekschoten: ˙af˱dę.kšy.ǝt (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]), bovenzolen: boǝvǝzoǝlǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), stokschoten: štokšyǝt (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), štǫ.kšy.ǝt (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), štǫkšȳǝt (Heerlen  [(Emma)]  , ... [Maurits]  [Emma]), štǫkšø̄s (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), štǫkšø̄t (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Laura, Julia]), štǫkšø̄ǝs (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), štǫkšø̄ǝt (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale]), štǫkšø̜s (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Domaniale]  [Julia]), zolen: zoǝlǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), zoolschoten: zoǝlšø̜̄s (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Eisden]) De schoten die in de stok, het gesteente onder de koollaag, worden aangebracht. Zij bestaan uit de het dichtst bij de vloer gelegen "vloerschoten" en de daarboven gelegen "afdekkers" (MBK II pag. 81). Het woordtype "afdekker" en de daarbij behorende dialectvarianten (Q 112a, Q 113, Q 117a, Q 121c) zijn meervoud. Zie ook het lemma Achterblijvers, Achtergebleven Schoten. [N 95, 435; N 95, 433; monogr.] II-5
stokvis droge vis: drIēge vès (Opglabbeek), drīēge vès (Gruitrode), gedroogde vis: gedreugde veis (Montfort), gedreugde vès (Hoeselt), gedreugdje vis (Montfort, ... ), gedrūūgde vis (Steyl), gedrūūëgde vusj (Nieuwenhagen), gədrŭegdje véés (Horn), gedruugde vis  gədruugdə vis (Meijel), gerookte vis: geraokte vis (Vlijtingen), gezaajte vès (Maastricht), gezouten bokkem: gezoute bukkum (Gulpen), gezouten en gedroogde vis: gezòte en gedruudje ves (Weert), gezòte en gedrögdje vèsj (Thorn), gezouten haring: gezalte (hiering) (Blerick), gezoute hiering (Eys), gezouten vis: gezaate visj (Gulpen), gezaote vusj (Nieuwenhagen), gezāāte vis (Steyl), gezouten vis (Ophoven), gezoutə vəsj (Doenrade), gezááttə vés (Swalmen), gezôte vusch (Heerlerbaan/Kaumer), pieterman: pieterman (Sittard), sprot: spròt (Venlo), stekvis: sjtekvês (Herten (bij Roermond)), stekvès (Caberg), stokvis: schtokvŏsch (Schimmert), schtokvösch (Heerlen), schtòkvösch (Amby), schtôkvŭsch (Schimmert), sjtok vesj (Beek), sjtokves (Beesel, ... ), sjtokvis (Maasniel, ... ), sjtokvisj (Gulpen, ... ), sjtokvusj (Doenrade, ... ), sjtokvèsj (Susteren), sjtokvês (Nunhem), sjtokvêsj (Gronsveld), sjtokvösj (Posterholt, ... ), sjtok’visj (Bleijerheide, ... ), sjtòkfés (Roermond), sjtòkveejsj (Epen), sjtòkves (Kapel-in-t-Zand), sjtòkvis (Meers), sjtòkvusj (Nieuwenhagen), sjtòkvéés (Horn), sjtòkvösj (Beek, ... ), sjtòkvözj (Jabeek), sjtòkvəsj (Schimmert), sjtókv‧eusj (Simpelveld), sjtökvösj (Amstenrade), sjòkvès (Tegelen), stjokvüsj (Melick), stjòkvūsj (Brunssum), stjòkvés (Heel), stok veush (Itteren), stokves (Weert), stokveusj (Wijlre), stokvis (Born, ... ), stokvisch (Gulpen), stokvusch (Gulpen, ... ), stokvusj (Rimburg, ... ), stokvès (Bilzen, ... ), stokvèsj (Stein), stokvésj (Grevenbicht/Papenhoven), stokvéés (Maasbracht, ... ), stokvéəs (Kelpen), stokvês (Kesseleik), stokvîs (Wessem), stoͅk˃ves (Blitterswijck, ... ), stòkvis (Gennep, ... ), stòkvès (Maastricht, ... ), stòkvèsj (Stein), stòkvés (Heythuysen, ... ), stókvis (Horst, ... ), stókvés (Horn), stókvésj (Urmond), st‧oͅk˃v‧eͅs (Neeroeteren), što.k˃ve.š (Ingber), kabeljauw  stokvis (Meijel), Sjtokvösj mót gebook waere: stokvis moet men beuken  sjtokvösj (Sittard), spec. kabbeljauw  stòkves (As), stokvis  stokvösj (Klimmen), štoͅ.k˃vøͅ.š (Eys), Stokvès mèt unne  stokvès (Maastricht), zoute vis: zaajtevès (Maastricht) bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)] || gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)] || panpaling; Hoe noemt U: Een gerookte panpaling [N 80 (1980)] || stokvis III-2-3