e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stoppen afstoppen: afstopǝ (Meijel), bijplamuren: bejplamȳrǝ (Ottersum), hout stoppen: hǭt štǫpǝ (Gulpen), mastieken: mastekǝ (Jeuk), naden stoppen: nø̜̄t štǫpǝ (Gulpen), nagelloker stoppen: nāgǝllǭǝkǝr štǫpǝ (Gulpen), opstoppen: upstǫpǝ (Tessenderlo), stoppen: stoppen (Genk, ... ), stopǝ (Eigenbilzen, ... ), stǫpǝ (Bilzen, ... ), štopǝ (Heerlen, ... ), štǫpǝ (Buchten, ... ), toestoppen: tustǫpǝ (Maasbree), vullen: vølǝ (Herten), vø̜lǝ (Klimmen) Gaten in hout dichten met stopverf. Het stoppen geschiedt na het aanbrengen van de eerste grondverflaag omdat op ongeverfd houtwerk de stopverf slecht houdt. [N 67, 71a] || Herstellen van fouten die tijdens het weven zijn ontstaan. [N 39, 146c] || Naaien met de stopsteek. De stopsteek wordt gebruikt om twee open kanten zo onzichtbaar mogelijk met elkaar te verbinden. [N 59, 59; N 59, 70; monogr.] II-7, II-9
stopplank stopbred: stop˱brēt (Ell), stopplank: štǫpplaŋk (Klimmen), strekel: strekel (Diepenbeek) Enigszins aangescherpt plankje waarmee de strodekker bij dakreparaties in de dakbedekking een opening maakt om er een nieuwe schoof in te zetten. Zie ook afb. 79b. [N F, 28] II-9
stopsteen stopsel: stǫpsǝl (Bilzen), stopsteen: štǫpštē (Mechelen) Bruine zandsteen voor het dichtstoppen van spijkergaten. Het stopsel, dat door de respondent uit Bilzen (Q 83) werd opgegeven, was gemaakt van afgeschraapt mergelpoeder vermengd met warme lijm. [N 53, 236a] II-12
stopverf lijnzaadsoliestopverf: lēzǝs˱ōlistǫp˲vɛrǝf (Maasbree), mastiek: mastek (Jeuk), mǝstek (Diepenbeek, ... ), mǝstik (Klimmen), stopverf: stop˲vɛ̄rǝf (Meijel), stǫk˲vɛrǝf (Altweert, ... ), stǫk˲vɛ̄rf (Genk, ... ), stǫp˲vęrǝf (Zonhoven), stǫp˲vɛrǝf (Houthalen, ... ), stǫp˲vɛ̄rǝf (Ottersum), štop˲vɛrǝf (Bleijerheide, ... ), štǫk˲vęrǝf (Herten), štǫk˲vɛrǝf (Klimmen), štǫp˲vęrǝf (Heel, ... ), štǫp˲vɛrf (Schinnen), štǫp˲vɛrv (Eupen), štǫp˲vɛrǝf (Buchten, ... ) Soort deeg vervaardigd van krijt, loodwit en lijnolie, dat wordt gebruikt voor het dichtmaken van spijkergaten en scheuren in het houtwerk en het aanstoppen van glasruiten. [N 67, 28a; monogr.] II-9
stopverf kneden kneden: knejǝ (Waubach), knējǝ (Jeuk), knēǝn (Diepenbeek), knē̜ (Gulpen, ... ), knē̜jǝ (Herten, ... ), mengen: mɛŋǝ (Meijel), ondereen maken: ǫndǝręn mākǝ (Meijel), opwerken: opwerkǝ (Heerlen, ... ), ǫpwerkǝ (Heel, ... ), ǫpwerǝkǝ (Buchten), ǫpwęrǝkǝ (Maasbree), week maken: wēx māxǝ (Kerkrade) Stopverf voor gebruik kneden. Het materiaal wordt daardoor soepeler en kan dan makkelijker worden verwerkt. [N 67, 28b] II-9
stopverf uithakken (een) ruit uitkappen: rūt˱ ūtkapǝ (Herten), glas uitkappen: glas˱ øtkapǝ (Tessenderlo), mastiek uitkappen: mastek˱ ātkapǝ (Jeuk), uithakken: ū.thakǝ (Maasbree), ūthakǝ (Buchten), uithouwen: ūshǫwǝ (Kerkrade), ūthǫwǝ (Gulpen, ... ), uitkappen: ytkapǝ (Ottersum), øtjkapǝ (Meijel), ū.tkapǝ (Waubach), ūtkapǝ (Heel, ... ), ǭtkapǝ (Diepenbeek), uitkrabben: ǫwtkrabǝ (Houthalen) De oude stopverf met behulp van hamer en hakmes uit de sponning verwijderen. [N 67, 90a] II-9
stopwas bijenwas: be ̞jǝwas (Dilsen), houtwas: hǫwtwas (Tegelen), stopwas: stǫpwas (Bilzen, ... ), štǫpwas (Heel, ... ), štǫpwās (Bleijerheide) Harde was die wordt gebruikt voor het dichtstoppen van naden en spijkergaten die na het in de was zetten van het meubelstuk nog zichtbaar zijn. [N 53, 236b] II-12
storing storung: štøroŋ (Kelmis) Verschuiving in een ertslaag of in een ertsader. Ook een scheur of breuk in het gesteente of in de vloer of het dak van de mijngang. [monogr.] II-4
storing, dislokatie dérangement: dērazǝmęnt (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Domaniale]), dērãžǝmã (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), overgang: øvǝrjaŋk (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), sprong: sprong (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Eisden]), sproŋk (Eisden  [(Eisden)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), sprǫŋk (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Domaniale]), šproŋk (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), storing: storing (Lanklaar  [(Eisden)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), stø̄ǝreŋ (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), stōreŋ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Emma]), štyareŋ (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]), štyǝreŋ (Heerlen  [(Emma)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma]), štȳreŋ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Laura, Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]), štȳǝreŋ (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), štøǝreŋ (Buchten  [(Maurits)]   [Maurits]), štø̄areŋ (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]), štø̄reŋ (Stein  [(Maurits)]   [Domaniale]), štø̄ǝreŋ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Maurits]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), št˙yǝreŋ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), storung: štyrǫŋ (Kerkrade  [(Domaniale)]  , ... [Willem-Sophia]  [Zwartberg, Eisden]), štyǝroŋ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), štyǝruŋ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Wilhelmina]  [Domaniale]), štȳruŋ (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Domaniale]  [Julia]), sûkê: syka (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Zolder]), sykǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), sȳ.k˙a (Zolder  [(Zolder)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Een plotselinge vernauwing van de steenkoollaag door het binnendringen van het dak of de vloer of vaak ook van beide. [N 95, 843; N 95, 496; monogr.] II-5
stormband stormband: stø̄rǝmbant (Wellen), šturǝmbant (Bleijerheide), windschoor: wīntsxǭr (Ottersum) Windstut aan de binnenzijde van grote daken in de vorm van een Sint-Andreaskruis. [N 54, 191] II-9