e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strengpers pres: prɛs (Sint-Truiden), strangpers: straŋpērsǝ (Maaseik), štraŋkpę ̞rs (Nunhem), strengpers: strɛŋpę ̞rs (Venray) Steenpers, bestaande uit een verticaal geplaatste mengketel die is voorzien van een mondstuk waarop een plaat is gemonteerd, waarin de vereiste vorm van de baksteen is uitgespaard. De vrij droge klei wordt door een transportschroef als een doorlopende streng uit het mondstuk geperst en vervolgens met behulp van metalen draden met de hand of machinaal in stukken van bepaalde dikte verdeeld. [monogr.; N 30, 54f add.] II-8
strepen inkratsen: enkratsǝ (Roermond), uitkratsen: ūtkratsǝ (Thorn), uitstrepen: uitstrepen (Hasselt) In naaiwerk ingeregen plooien met een naald of speld inkrassen. [Gi 1.IV, 36] II-7
strepen maken op het deegbrood afmaken: afmǫkǝ (Kwaadmechelen), afmǫʔ+F19080ǝ (Kwaadmechelen), bekleedsel maken: bǝklītsǝl mǭkǝ (Melveren), bloemen maken: blōmǝ mākǝ (Swalmen), carré-en: kǝrējǝn (Lommel), een tak daaropmaken: (men zegt) māk dǭ.nǝn tak op (Melick), inkerven: īnkē̜rvǝ (Munsterbilzen), insnijden: ensnajǝ (Mal), kerven: kɛrvǝ (Maastricht), knippen: knippen (Hout-Blerick), ruiten trekken: rūtǝ trɛkǝ (Bocholt), snijden: snejǝ (Rekem), sni-jǝ (Heugem, ... ), sniǝ (Koningsbosch), snáǝjǝ (Bilzen), snējǝ (Arcen), snē̜jǝ (Beverst), snē̜n (Bevingen, ... ), snē̜ǝ (Neerpelt), snęjǝ (Maaseik, ... ), snīǝn (Stein), šni-jǝ (Beek, ... ), šniǝ (Brunssum, ... ), šniɛjǝ (Gronsveld), šnē.jǝ (Wittem), šnī-jǝ (Oost-Maarland), šnīǝ (Helden, ... ), šnīǝn (Nuth), strepen: strēpǝ (Genk, ... ), štrēpǝ (Amstenrade), strepen maken: strīpǝ mākǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), štręǝpǝ mākǝ (Heerlen), štrīfǝ māxǝ (Kaalheide), strepen trekken: strēpǝ trękǝ (Koersel, ... ), tekenen: tęjkǝnǝ (Geulle) Met een mes of iets dergelijks strepen trekken op het deegbrood. Zie afb. 21. [N 29, 43; monogr.] II-1
strijkbalk beginbalk: bǝgenbalǝk (Mechelen), eindbalk: eŋbalǝk (Mechelen), kantbalk: kānt˱balǝk (Ottersum), muurbalk: m ̇ūrbalǝk (Bleijerheide), strijkbalk: štrīk˱balǝk (Posterholt, ... ) Buitenste balk van een balklaag die onmiddellijk langs een muur loopt. De strijkbalk is met de muur en met de naastliggende balk verankerd en veelal minder zwaar dan de overige balken. [N 54, 118] II-9
strijkbalken dragerbalken: drɛ̄jǝrbalǝkǝ (Bleijerheide), strijkbalken: strīk˱bɛlǝk (Stein), zolderbalklaag: zoldǝrbalǝklǭx (Ottersum) Het geheel van balken waar de slof overheen ligt. [N 54, 169b] II-9
strijkboom strijkboom: štrīkbom (Eupen) Balk tussen voor- en kettingboom waaroverheen het garen van de garenboom glijdt. [N 39, 24] II-7
strijkbord, riester blad: blat (Nieuwenhagen), brabantse riester: brō˱bantsǝ restǝr (Lottum), grote riester: grōtǝ ristǝr (Siebengewald), kleine riester: klē̜nǝ ristǝr (Ottersum, ... ), losse riester: lǫsǝ rēstǝr (Herten, ... ), omgaande riester: ømgandǝ restǝr (Sevenum), ømgǭndǝ restǝr (Lottum), omstekende riester: ø̜mštē̜ ̝kǝndǝ rēstǝr (Panningen), open riester: ǭpǝ restǝr (Lottum, ... ), ploegberd: ploegberd (Sint-Lambrechts-Herk), ploegriester: plōxrēstǝr (Berg), ploegrooster: pluxrøstǝr (Berverlo), raster: rastǝr (Klimmen), riester: re.stǝr (Simpelveld), restǝr (America, ... ), ristǝr (Afferden, ... ), risǝr (Lommel), riǝstǝr (Baexem, ... ), rē ̞stǝr (Rotem), rēi̯stǝr (Maastricht, ... ), rēstǝr (As, ... ), rēsǝr (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), rēǝstǝr (Hees), ręi̯stǝr (Bilzen, ... ), rīstǝr (Beverst, ... ), r˙estǝr (Sint-Martens-Voeren, ... ), r˙ēǝstǝr (s-Gravenvoeren), r˙ęi̯stǝr (Sittard), rooster: rooster (Leopoldsburg, ... ), rostǝr (Achel, ... ), rustǝr (Berverlo, ... ), ruǝstǝr (Kerkhoven), ry ̞stǝr (Membruggen), ryi̯stǝr (Lummen, ... ), rystǝr (Achel, ... ), ryǝstǝr (Beringen, ... ), rȳstǝr (Buvingen, ... ), rȳǝstǝr (Aalst, ... ), røi̯stǝr (Linkhout), rø̄ ̞štǝr (Oostham, ... ), rø̄stǝr (Koninksem, ... ), rø̜i̯stǝr (Kozen, ... ), rø̜stǝr (Guigoven, ... ), rø̜sǝr (Lommel), russel: røsǝl (Achel, ... ), strijk: strīkblāt (Geulle), strijkbord: štrīk˱bǫrt (Guttecoven), vaste riester: vaste rēstǝr (Margraten), verstelbare riester: vǝrstęlbārǝ [riester] (Horst, ... ), vǝrštę ̞lbārǝ [riester] (Margraten), vlei: vlɛ ̝i̯ (Maasmechelen), vlei?: vɛ ̝i̯ (Maasmechelen), vleimes: vlɛ ̝i̯mɛts (Maasmechelen) Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.] I-1
strijkbout amertenijzer: aomerteniezer (Sittard) met houtskool verwarmde strijkbout III-2-1
strijken bègeln (d.): būgele (Castenray, ... ), bügele (Waubach), de strijk houden: der sjtriek haue (Heerlen), strepen: strīpǝ (Loksbergen), strijk: stree.k (Hasselt), strijken: sjtrieke (Heerlen), strēkən (Zonhoven), strēͅi̯ʔə (Lommel), strikǝ (Meijel), strikə (Meeswijk, ... ), strīkə (Hamont), strī̄kǝ (Thorn), strīkǝ (Sevenum), štrī̄kǝ (Echt, ... ), linnengoed, zeis enz.  strèè.ke (Zonhoven), schilderen Höbs al gesjtreeke: ben je al klaar met strijken Dat is dich op die rèch gestreeke: dat is je verdiende loon  sjtrieke (Sittard) een hemd strijken [ZND 07 (1924)] || het strijken van linnengoed || Met een strijkhout de kleikoek in de vorm gladstrijken. [monogr.] || met een strijkijzer plat maken, strijken || persend strijken || strijken || strijken met een strijkijzer || Strijken van de muts, meestal met zeer kleine strijkijzers of bouten. [N 61, 14d] || Touw met uitstaande vezels schuren. Volgens de informant van P 47 wordt hiervoor tarwemeelpap over het touw gesmeerd met een oude lap. Door strijken worden de strengen glad gemaakt. Vervolgens windt men er een dik touw van paarde- of varkenshaar omheen om mee te schuren. [N 48, 106a] II-7, II-8, III-2-1
strijker (het) stoot zich aan: štø̄t zex ān (Sittard), de strijk: dǝ strī.k (Ittervoort), sleper: slei̯pǝr (Kinrooi, ... ), slipǝr (Maasmechelen), slęi̯pǝr (Neeritter), slofferd: slofǝrt (Genk, ... ), strijker: strijker (Baarlo, ... ), strikǝr (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), strī̄kǝr (Thorn), strē.kǝr (Hasselt), strī.kǝr (Maastricht), strīkǝr (Nederweert, ... ), strɛ̄kǝr (Leopoldsburg, ... ), strɛ̄ʔǝr (Tessenderlo), štrikǝr (Heerlen, ... ), štrī̄kǝr (Echt, ... ), štrīkǝr (Gronsveld, ... ), strijkerd: štrikǝrt (Herten) De arbeider die met behulp van een strijkhout de kleikoek in de vorm gladstreek. [monogr.] || Met de steenspil verbonden, gebogen houten arm die het zaad in de kollergang voor de kantstenen strijkt. [Jan 277] || Paard dat de poten te dicht bij elkaar zet en tijdens het gaan met de enkels tegen elkaar wrijft, waardoor vooral verwondingen aan de kogel (zie het lemma ''kogel'' 3.5.6) kunnen ontstaan. Vgl. het lemma ''haarenkelen'' (5.26). [N 8, 84d] I-9, II-3, II-8