e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stroopkan duppen: dø̜pǝ (Peij), geëmailleerde tob: geëmailleerde tob (Sint-Pieters-Voeren), kan: kan (Peij), meut: mø̄t (Montzen), pot: pǫt (Peij), sirooppan: šruppan (Banholt), stang: štaŋ (Schinnen) Een kan om stroop in de vaten te schenken. In L 387 kende men geen aparte kan, men gebruikte daar de "zijpnatslepel" waarmee men ook de ketel leegmaakte (zie het lemma ''strooplepel''). [N 57, 35] II-2
stroopketel jumbo: jumbo (Roggel), ketel: kęjtǝl (Nuth), kę̄tǝl (Aubel), kɛǝtǝl (Montzen), kookketel: kuǝkkiǝtǝl (Thorn), kruidketel: krūtkētǝl (Baarlo), machiensketel: mǝšinskētǝl (Tungelroy), persketel: porškę̄tǝl (Posterholt), siroopketel: šrupkɛtǝl (Banholt), šrǫapkę̄tǝl (Schinnen), šrǭpkę̄tǝl (Geulle), siroopsketel: šrupskętǝl (Sint-Pieters-Voeren), šrǫapskę̄tǝl (Tenessen), stroopketel: stroǝpkɛtǝl (Wellen), vapeurketel: vapø̜̄ǝrkętǝl (Jesseren) De grote, vaak van koper vervaardigde ketel waarin de vruchtenmassa en het sap worden gekookt. Zie afb. 16. In Q 249 gebruikte men een cilindervormige, koperen ketel met een hoogte van 88 cm en een diameter van 134 cm. Deze ketel dateerde uit 1919. In Q 198 had men een cilindrische ketel met een inhoud van ongeveer 600 liter. De invuller uit L 295 kookte in een ingemetselde ketel van 150 cm doorsnee en 60 tot 70 cm hoog. Door deze grote doorsnee ontstond er meer verdampingsoppervlakte. Met de opgave uit L 318b ("machiensketel") werd uitsluitend de ketel bedoeld waarmee men het sap indikte. [N 57, 7] II-2
strooplepel kruidlepel: krūtlɛpǝl (Baarlo), lepel: lǝpę̄l (Tenessen), pan: pan (Aubel), pán (Montzen), schuppan: sxøppan (Wellen), sirooppan: šruppan (Nuth), siroopspan: šrupspan (Sint-Pieters-Voeren), strooppan: štrǫappan (Schinnen), zijpnatslepel: zīpnātslę̄pǝl (Posterholt) De grote koperen lepel waarmee de stroop uit de ketel wordt geschept. Zie afb. 26. [N 57, 30a] II-2
stroopmes houten lepel: hōtǝ lɛpǝl (Sint-Pieters-Voeren), kruitmes: krūtmęts (Baarlo), likker: lɛkǝr (Wellen), plet: plęt (Montzen), plets: plętš (Peij), siroopmes: šrupmɛts (Laak), siroopplets: šrupplęts (Tenessen), šrǫapplętš (Schinnen), siroopschup: sęjrupšø̜p (Nuth), spaan: spǭn (Jesseren, ... ), strooplepel: šruplę̄pǝl (Banholt), zijpnatslepel: zīpnātslę̄pǝl (Posterholt) De houten spaan om stroop uit de voorraadpotten te halen bij het afwegen in de verkoopruimte. [N 57, 37] II-2
stroopregister boek: bōk (Nuth, ... ), bǫwk (Nuth), passavant: pasǝvaŋ (Wellen), passavanteboek: pazǝvaŋǝbōk (Sint-Pieters-Voeren), register: register (Posterholt), siroopregister: šruprēgestǝr (Nuth) Het register waarin de hoeveelheden ge-stookte stroop in verband met de accijnzen moesten worden bijgehouden. Volgens de invuller uit Q 0112 hoefden in Nederland loonstokers dit register niet in te vullen. De zegsman uit Q 78 daarentegen vermeldt dat in de dertiger jaren in België een register moest worden bijgehouden waarin allerlei informatie over de opdrachtgever, bijv. gezin, afstand, hoeveelheid aangeleverd fruit, werd opgenomen. [N 57A, 5a] II-2
stroopschep houten schoep: hǫwtǝ šōp (Baarlo), houten schup: hǫwtǝ šø̜p (Baarlo), houteren schoep: hǫltǝrǝ šōp (Sittard), houteren schup: hǫltǝrǝ šø̜p (Baarlo), kromme plet: krom plęt (Montzen), pan: pan (Banholt, ... ), schepper: šø̜pǝr (Tungelroy), schupje: šøpkǝ (Montzen), šø̜pkǝ (Nuth, ... ), sirooppan: šruppan (Banholt), siroopschup: šrupšø̜p (Schinnen), siroopschupje: šrupšø̜pkǝ (Banholt), zijpnatsschup: zīpnātsšø̜p (Posterholt) De houten of koperen schep waarmee stroop uit de ketel kan worden geschept. Zie afb. 27. Daarnaast wordt de schep, zo blijkt uit de opgaven, ook gebruikt om de stroop te roeren, zeker wanneer hij een lange steel heeft. De "zijpnatsschup" uit L 387 was een houten schop als afb. 27 met een korte steel. De schop werd onder meer gebruikt voor ''t afwegen van stroop. [N 57, 30b; N 57, 30c] II-2
stroopsoldaatje affaire: n affaire (Schimmert), hoosbabbeltje: hoosbebbelke (Vlodrop), karamel: karremèl (Schinnen), kermèl (?) (As), indien karamel bedoeld wordt  kermèl (Gruitrode, ... ), klets: klèts (Swalmen), kruid: krōēt (Meijel), kruidbabbelaar: ne kroetbabbelaar (Blerick), lektuitje: lèktūūtsjə (Maastricht), neusje: neuzəkə (Leopoldsburg), siroop: sjroewəp (Tegelen), sjroëp (Tegelen), siroophorentje: sjraop huike (Montfort), sjraop hurke (Montfort), siroopje: sjruupke (Maastricht, ... ), sjrŭŭpkə (Maastricht), sirooplolly: sjrŏĕ-aplollie (Hulsberg), smeerlap: smaerlap (Venlo), smèèrlàp (Venlo), stroopmannetje: schtroop-menke (Waubach), stroopsoldaatje: sjraop soldötjə (Meers), sjtroopsoldéútje (Nieuwenhagen), sjtróówp sòldèùtje (Geleen), stroopsoldaatje (Ittervoort), stroêpsoldeutje (Heerlerbaan/Kaumer), stròpseldéétje (Gruitrode), stroopwafel: stroëpwoffel (Meijel), stroûpwaofel (Hoensbroek), strôepwoffəl (Meijel), vuursteen: omstreek 1915 drie voor een cent vuursteen  vuursjtein (Sittard), van suiker, meel, stroop en anijs Echter vuurstein is specialiteit van Echt  vuurstein (Echt/Gebroek) caramel van stroop || kleverig donkerbruin snoepgoed, in hoofdzaak van gebrande stroop, in een wit papiertje gewikkeld || mengsel van suikersiroop en witte of bruine suiker, in brokken gesneden en in papiertjes gewikkeld || soort babbelaar || stroopsoldaatje; Hoe noemt U: In een papieren horentje gebakken stroop of rode suiker (affaire, stroopsoldaatje) [N 80 (1980)] III-2-3
stroopstoker dikstoker: dekstø̄ǝkǝr (Jesseren), kruidjesmaker: krytšǝsmɛǝkǝr (Montzen), kruidperser: kru.tpø̜rsǝr (Weert), krūtpǫrsǝr (Baarlo), perser: poršǝr (Posterholt), siroopboer: šruapbūr (Thorn), siroopmaker: šrupmiǝkǝr (Sint-Pieters-Voeren), siroopstoker: serupštø̄kǝr (Banholt), šruapstø̜jkǝr (Thorn), šrupstø̜̄kǝr (Banholt), šrōpštø̜̄kǝrt (Sittard), šrǫapstø̜̄kǝr (Peij), šupstø̄kǝr (Laak), siroopzieder: šrōpsīr (Tongeren), stoker: stø̄kǝr (Geulle), stø̜̄kǝr (Roggel), štø̄ǝkǝr (Nuth), štǫakǝr (Schinnen, ... ), stroopstoker: strǫǝpstøkǝr (Wellen) De man die stroop maakt. [N 57, 2; monogr.] II-2
stroopstokerij kruidjesfabriek: krytšǝsfabrik (Montzen), kruidpers: krūtpǫrs (Baarlo), panhuis: pǭnǝs (Jesseren), perserij: pǫrsǝri (Roggel), siroophuis: šrupǝs (Banholt), siroopstokerlij: serupštǭkǝri (Banholt), šruapstø̜jkǝrij (Thorn), šrupstø̄kǝri (Laak), šrupštø̜̄kǝri (Nuth), šrǫapstǭkǝri (Peij), šrǫapštǭkǝri (Schinnen, ... ), šrǭpstø̄kǝri (Geulle), strooppers: struǝppø̜rs (Weert), stroopstokerijtje: stroopstokerijtje (Aubel) Het bedrijf waar men stroop maakt. [N 57, 1a; monogr.] II-2
stroopstookster kruidjesmakerse: krytšǝsmɛǝkǝrsǝ (Montzen), stookster: štǫakstǝr (Schinnen) De vrouw die stroop maakt. [N 57, 2] II-2