25925 |
stroopkan |
duppen:
dø̜pǝ (L381b Peij),
geëmailleerde tob:
geëmailleerde tob (Q247a Sint-Pieters-Voeren),
kan:
kan (L381b Peij),
meut:
mø̄t (Q253p Montzen),
pot:
pǫt (L381b Peij),
sirooppan:
šruppan (Q196a Banholt),
stang:
štaŋ (Q032p Schinnen)
|
Een kan om stroop in de vaten te schenken. In L 387 kende men geen aparte kan, men gebruikte daar de "zijpnatslepel" waarmee men ook de ketel leegmaakte (zie het lemma ''strooplepel''). [N 57, 35]
II-2
|
25875 |
stroopketel |
jumbo:
jumbo (L293p Roggel),
ketel:
kęjtǝl (Q036p Nuth),
kę̄tǝl (Q249p Aubel),
kɛǝtǝl (Q253p Montzen),
kookketel:
kuǝkkiǝtǝl (L374p Thorn),
kruidketel:
krūtkētǝl (L295p Baarlo),
machiensketel:
mǝšinskētǝl (L318b Tungelroy),
persketel:
porškę̄tǝl (L387p Posterholt),
siroopketel:
šrupkɛtǝl (Q196a Banholt),
šrǫapkę̄tǝl (Q032p Schinnen),
šrǭpkę̄tǝl (Q018p Geulle),
siroopsketel:
šrupskętǝl (Q247a Sint-Pieters-Voeren),
šrǫapskę̄tǝl (Q112z Tenessen),
stroopketel:
stroǝpkɛtǝl (Q078p Wellen),
vapeurketel:
vapø̜̄ǝrkętǝl (Q157p Jesseren)
|
De grote, vaak van koper vervaardigde ketel waarin de vruchtenmassa en het sap worden gekookt. Zie afb. 16. In Q 249 gebruikte men een cilindervormige, koperen ketel met een hoogte van 88 cm en een diameter van 134 cm. Deze ketel dateerde uit 1919. In Q 198 had men een cilindrische ketel met een inhoud van ongeveer 600 liter. De invuller uit L 295 kookte in een ingemetselde ketel van 150 cm doorsnee en 60 tot 70 cm hoog. Door deze grote doorsnee ontstond er meer verdampingsoppervlakte. Met de opgave uit L 318b ("machiensketel") werd uitsluitend de ketel bedoeld waarmee men het sap indikte. [N 57, 7]
II-2
|
25915 |
strooplepel |
kruidlepel:
krūtlɛpǝl (L295p Baarlo),
lepel:
lǝpę̄l (Q112z Tenessen),
pan:
pan (Q249p Aubel),
pán (Q253p Montzen),
schuppan:
sxøppan (Q078p Wellen),
sirooppan:
šruppan (Q036p Nuth),
siroopspan:
šrupspan (Q247a Sint-Pieters-Voeren),
strooppan:
štrǫappan (Q032p Schinnen),
zijpnatslepel:
zīpnātslę̄pǝl (L387p Posterholt)
|
De grote koperen lepel waarmee de stroop uit de ketel wordt geschept. Zie afb. 26. [N 57, 30a]
II-2
|
25927 |
stroopmes |
houten lepel:
hōtǝ lɛpǝl (Q247a Sint-Pieters-Voeren),
kruitmes:
krūtmęts (L295p Baarlo),
likker:
lɛkǝr (Q078p Wellen),
plet:
plęt (Q253p Montzen),
plets:
plętš (L381b Peij),
siroopmes:
šrupmɛts (L379p Laak),
siroopplets:
šrupplęts (Q112z Tenessen),
šrǫapplętš (Q032p Schinnen),
siroopschup:
sęjrupšø̜p (Q036p Nuth),
spaan:
spǭn (Q157p Jesseren, ...
L293p Roggel),
strooplepel:
šruplę̄pǝl (Q196a Banholt),
zijpnatslepel:
zīpnātslę̄pǝl (L387p Posterholt)
|
De houten spaan om stroop uit de voorraadpotten te halen bij het afwegen in de verkoopruimte. [N 57, 37]
II-2
|
25867 |
stroopregister |
boek:
bōk (Q036p Nuth, ...
L381b Peij),
bǫwk (Q036p Nuth),
passavant:
pasǝvaŋ (Q078p Wellen),
passavanteboek:
pazǝvaŋǝbōk (Q247a Sint-Pieters-Voeren),
register:
register (L387p Posterholt),
siroopregister:
šruprēgestǝr (Q036p Nuth)
|
Het register waarin de hoeveelheden ge-stookte stroop in verband met de accijnzen moesten worden bijgehouden. Volgens de invuller uit Q 0112 hoefden in Nederland loonstokers dit register niet in te vullen. De zegsman uit Q 78 daarentegen vermeldt dat in de dertiger jaren in België een register moest worden bijgehouden waarin allerlei informatie over de opdrachtgever, bijv. gezin, afstand, hoeveelheid aangeleverd fruit, werd opgenomen. [N 57A, 5a]
II-2
|
25918 |
stroopschep |
houten schoep:
hǫwtǝ šōp (L295p Baarlo),
houten schup:
hǫwtǝ šø̜p (L295p Baarlo),
houteren schoep:
hǫltǝrǝ šōp (Q020p Sittard),
houteren schup:
hǫltǝrǝ šø̜p (L295p Baarlo),
kromme plet:
krom plęt (Q253p Montzen),
pan:
pan (Q196a Banholt, ...
L379p Laak),
schepper:
šø̜pǝr (L318b Tungelroy),
schupje:
šøpkǝ (Q253p Montzen),
šø̜pkǝ (Q036p Nuth, ...
Q112z Tenessen),
sirooppan:
šruppan (Q196a Banholt),
siroopschup:
šrupšø̜p (Q032p Schinnen),
siroopschupje:
šrupšø̜pkǝ (Q196a Banholt),
zijpnatsschup:
zīpnātsšø̜p (L387p Posterholt)
|
De houten of koperen schep waarmee stroop uit de ketel kan worden geschept. Zie afb. 27. Daarnaast wordt de schep, zo blijkt uit de opgaven, ook gebruikt om de stroop te roeren, zeker wanneer hij een lange steel heeft. De "zijpnatsschup" uit L 387 was een houten schop als afb. 27 met een korte steel. De schop werd onder meer gebruikt voor ''t afwegen van stroop. [N 57, 30b; N 57, 30c]
II-2
|
20555 |
stroopsoldaatje |
affaire:
n affaire (Q098p Schimmert),
hoosbabbeltje:
hoosbebbelke (L386p Vlodrop),
karamel:
karremèl (Q032p Schinnen),
kermèl (?) (L417p As),
indien karamel bedoeld wordt
kermèl (L366p Gruitrode, ...
L416p Opglabbeek),
klets:
klèts (L331p Swalmen),
kruid:
krōēt (L265p Meijel),
kruidbabbelaar:
ne kroetbabbelaar (L269p Blerick),
lektuitje:
lèktūūtsjə (Q095p Maastricht),
neusje:
neuzəkə (K317p Leopoldsburg),
siroop:
sjroewəp (L270p Tegelen),
sjroëp (L270p Tegelen),
siroophorentje:
sjraop huike (L382p Montfort),
sjraop hurke (L382p Montfort),
siroopje:
sjruupke (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
sjrŭŭpkə (Q095p Maastricht),
sirooplolly:
sjrŏĕ-aplollie (Q109p Hulsberg),
smeerlap:
smaerlap (L271p Venlo),
smèèrlàp (L271p Venlo),
stroopmannetje:
schtroop-menke (Q117a Waubach),
stroopsoldaatje:
sjraop soldötjə (Q015a Meers),
sjtroopsoldéútje (Q117p Nieuwenhagen),
sjtróówp sòldèùtje (Q021p Geleen),
stroopsoldaatje (L321a Ittervoort),
stroêpsoldeutje (Q120p Heerlerbaan/Kaumer),
stròpseldéétje (L366p Gruitrode),
stroopwafel:
stroëpwoffel (L265p Meijel),
stroûpwaofel (Q039p Hoensbroek),
strôepwoffəl (L265p Meijel),
vuursteen:
omstreek 1915 drie voor een cent vuursteen
vuursjtein (Q020p Sittard),
van suiker, meel, stroop en anijs Echter vuurstein is specialiteit van Echt
vuurstein (L381p Echt/Gebroek)
|
caramel van stroop || kleverig donkerbruin snoepgoed, in hoofdzaak van gebrande stroop, in een wit papiertje gewikkeld || mengsel van suikersiroop en witte of bruine suiker, in brokken gesneden en in papiertjes gewikkeld || soort babbelaar || stroopsoldaatje; Hoe noemt U: In een papieren horentje gebakken stroop of rode suiker (affaire, stroopsoldaatje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25861 |
stroopstoker |
dikstoker:
dekstø̄ǝkǝr (Q157p Jesseren),
kruidjesmaker:
krytšǝsmɛǝkǝr (Q253p Montzen),
kruidperser:
kru.tpø̜rsǝr (L289p Weert),
krūtpǫrsǝr (L295p Baarlo),
perser:
poršǝr (L387p Posterholt),
siroopboer:
šruapbūr (L374p Thorn),
siroopmaker:
šrupmiǝkǝr (Q247a Sint-Pieters-Voeren),
siroopstoker:
serupštø̄kǝr (Q196a Banholt),
šruapstø̜jkǝr (L374p Thorn),
šrupstø̜̄kǝr (Q196a Banholt),
šrōpštø̜̄kǝrt (Q020p Sittard),
šrǫapstø̜̄kǝr (L381b Peij),
šupstø̄kǝr (L379p Laak),
siroopzieder:
šrōpsīr (Q162p Tongeren),
stoker:
stø̄kǝr (Q018p Geulle),
stø̜̄kǝr (L293p Roggel),
štø̄ǝkǝr (Q036p Nuth),
štǫakǝr (Q032p Schinnen, ...
Q112z Tenessen),
stroopstoker:
strǫǝpstøkǝr (Q078p Wellen)
|
De man die stroop maakt. [N 57, 2; monogr.]
II-2
|
25859 |
stroopstokerij |
kruidjesfabriek:
krytšǝsfabrik (Q253p Montzen),
kruidpers:
krūtpǫrs (L295p Baarlo),
panhuis:
pǭnǝs (Q157p Jesseren),
perserij:
pǫrsǝri (L293p Roggel),
siroophuis:
šrupǝs (Q196a Banholt),
siroopstokerlij:
serupštǭkǝri (Q196a Banholt),
šruapstø̜jkǝrij (L374p Thorn),
šrupstø̄kǝri (L379p Laak),
šrupštø̜̄kǝri (Q036p Nuth),
šrǫapstǭkǝri (L381b Peij),
šrǫapštǭkǝri (Q032p Schinnen, ...
Q112z Tenessen),
šrǭpstø̄kǝri (Q018p Geulle),
strooppers:
struǝppø̜rs (L289p Weert),
stroopstokerijtje:
stroopstokerijtje (Q249p Aubel)
|
Het bedrijf waar men stroop maakt. [N 57, 1a; monogr.]
II-2
|
25862 |
stroopstookster |
kruidjesmakerse:
krytšǝsmɛǝkǝrsǝ (Q253p Montzen),
stookster:
štǫakstǝr (Q032p Schinnen)
|
De vrouw die stroop maakt. [N 57, 2]
II-2
|