e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strik strik: strek (Maasbree), štrek (Montzen), (mv)  strikǝ (Milsbeek), strikje: strikje (Dilsen) De strik die ter versiering op sommige schoenen wordt aangebracht. [N 60, 35] II-10
strik [wld ii.10, p. 27] kokarde (<fr.): [WNT: kokarde. Uit fr. cocarde. 1) Onderscheidingsteken, gewoonlijk in de vorm van een strik, rozet of (thans bij militairen) een ovale knop, in de nationale, partij- of familiekleuren, gedragen aan het hoofddeksel als nationale of partijleus, als teeken van dienstbaarheid, of (zooals vaak bij koetsiers en derg.) alleen als versiersel.]  kokard (Maastricht), kokardetje (<fr.): Veroud. &lt;Fr. cocarde.  kuŋkarkən (Lommel), strik: striĕkkə (Milsbeek), strikker (Maasbree), štrek (Montzen), strikje: strikjes (Dilsen) Andere versieringen? (strikken, pompons etc.)? [N 60 (1973)] || kokarde: hoed-, mutsstrikje || lintje, strikje (in halsboord van hemd) III-1-3
strikbeitel mateerbeitel: matērbētǝl (Houthalen), strikbeitel: štrek˱bēsǝl (Bleijerheide), štrek˱bētǝl (Nieuwenhagen, ... ), vetbeitel: vęt˱bęjtǝl (Rothem) Metalen werktuig waarmee strikkoord in de sokken van buizen wordt vastgeslagen. Zie ook het lemma ɛpakkingɛ en afb. 250.' [N 64, 68a; N 33, 120] II-11
stro fijn korenstro: fīn kōrǝnstruǝj (Stramproy), fijn roggestro: fijn roggestro (Stramproy), neststro: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  nest strôj (Wanssum), nestvulsel: [NB: 184 = 185 = 186 = 187 =188]  nesvulsel (Sint-Pieter), roggestro: rǫgǝstrō (Neer), schoven: šø̜jf (Stramproy), (enk)  šōf (Jesseren), schovenstro: šø̜jfstrō (Stramproy), stro: sjtreu (Vlodrop), sjtrue (Klimmen), sjtrui (Swalmen), sjtruwə (Beesel), sjtruè (Doenrade), streuj (Geleen), stro (Rijkhoven, ... ), stroe (Jesseren, ... ), stroei (Mielen-boven-Aalst), stroeij (Jeuk), stroej (As, ... ), stroj (Meijel), strooi (Kortessem), strōōi (Houthalen), strue (Doenrade), strui (Venray), struu (Eys), struuë (Wijlre), struë (Echt/Gebroek), struə (Meijel), strŭŭ (Eisden), strūǝ (Meijel), (o.).  štr‧yə (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  stròj (Bilzen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  stròj (Zolder), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  strêû (Grathem, ... ), Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:  strüə (Thorn), stro/strouw: strou̯ (Beverst, ... ), stroǝ (Arcen, ... ), stru (Gelinden, ... ), struǝ (Beringe, ... ), stru̯u̯ (Gors-Opleeuw, ... ), strō (Berg, ... ), strūu̯ (Heythuysen, ... ), štruǝ (Helden, ... ), štr̯u̯ø̜ (Berg / Terblijt), štr̯u̯ɛi̯ (Meerssen), strooi: stroi̢ (Heusden), stroi̯ (Achel, ... ), strō.i̢ (Munsterbilzen), strōi̢ (As, ... ), strōǝi̢ (Swartbroek), strō̯i̯ (Lommel), strui̯ (Aalst, ... ), strūi̯ (As, ... ), strūǝi̯ (As, ... ), strū̯i̯ (Kwaadmechelen), strűi̯ (Beek, ... ), štroi̯ (Beek), štrǫi̯ (Bilzen), struu: stri (Gellik, ... ), stry (Kanne, ... ), stryi̯ (Lanaken, ... ), stryuɛ̯ (Boorsem, ... ), stryu̯ (Heythuysen, ... ), stryǝ (Baarlo, ... ), strȳ (Borgharen, ... ), strȳ. (Rotem), strȳǝ (Dieteren, ... ), strȳǝi̯ (Horst), strøi̯ (Hasselt), strø̄ (Amstenrade, ... ), strø̄ǝ (Beek, ... ), strø̢̜̄̄̄ (Urmond), strø̢̄̄ (Martenslinde), strø̜ǝ (Linne), strø̢̢i̜ (Wanssum), strø̢̢i̢ (Blitterswijck, ... ), strø̯i̯ (Hamont), štry (Gronsveld), štryu̯ (Amby, ... ), štryǝ (Bocholz, ... ), štrȳ (Eijsden, ... ), štrȳi̯ (Limmel), štrȳi̯ǝ (Eys, ... ), štrø̄ (Asenray / Maalbroek, ... ), štrø̄i̯ (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), štrø̄ǝ (Beek, ... ), štrø̢̄̄ (Buchten, ... ), štrø̯̄i̯ (Roermond), štrø̢̢i̢ (Puth), štrø̢̢ǝ (Beesel, ... ), štr̢̢i̢ø̄ (Aubel), wijp: wę̄p (Loksbergen) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 100], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 101], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 102], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 103], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 104], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 105], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 106], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 107], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 108], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 109], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 110], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 111], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 84], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 85], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 86], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 87], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 88], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 89], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 90], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 91], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 92], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 93], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 94], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 95], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 96], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 97], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 98], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 99] || Stro, grondstof voor de stro- of buntgrasvlechter. Het meest geschikt van alle strosoorten is roggestro. Het is fijn en buigzaam en daarom voor het vlechtwerk zeer goed bruikbaar. Bij het vlechten bundelt de vlechter het stro tot een bepaalde dikte en bindt het samen met braamstengels, wilgetwijgen of pitband. [N 40, 119] || stro? [N 93 (1983)] I-4, II-6, III-3-2
stro add. ooretenstro: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  é.retestròj (Zolder) andere? [N 93 (1983)] III-3-2
stro binden beteenbinden: bǝdīnbę̯ŋǝ (Sint-Truiden), bǝtęjnbę̯i̯ŋǝ (Borgloon), bijeenbinden: binbenǝ (Koersel), bięjnbenǝ (Bocholt, ... ), biǝnbenǝn (Hamont), bīǝnben̄ (Overpelt), binden: benjǝ (Baexem, ... ), benǝ (Beringen, ... ), ben̄ (Achel, ... ), beŋdǝn (Oost-Maarland), beŋǝ (America, ... ), bēndǝ (Gronsveld), bindǝ (Blitterswijck, ... ), binǝ (Paal), bęi̯ŋǝ (Borgloon), bęnjǝ (Holtum, ... ), bęnǝ (Beringen, ... ), bęŋǝ (Borgloon, ... ), bę̯i̯nǝ (Diepenbeek, ... ), bīŋǝ (Rothem), busselen: bøsǝlǝ (Beringen  [(machinaal)]  , ... ), bø̄i̯sǝlǝ (Diepenbeek, ... ), bø̜sǝlǝ (Munstergeleen), opbinden: opbinden (Kinrooi), up˱benǝ (Berverlo, ... ), ǫp˱bedǝ (Bocholt, ... ), ǫp˱benjǝ (Baexem, ... ), ǫp˱ben̄ (Achel, ... ), ǫp˱beŋǝ (Heerlen, ... ), ǫp˱bēndǝ (Oost-Maarland), ǫp˱bindǝ (Maastricht, ... ), ǫp˱bęi̯ŋǝ (Opheers), ǫp˱bęnjǝ (Geistingen, ... ), ǫp˱bęnǝ (Gelieren Bret, ... ), ǫp˱bęŋǝ (Sint-Truiden), vrengelen: vręŋǝlǝ (Opheers) Het uitgedorste stro wordt tot bussels samengebonden.Vergelijk ook het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). Opgaven van het type "bussels maken" zijn hier niet opgenomen; het zelfstandig naamwoord is in het lemma ''bussel uitgedorst stro'' (6.1.27) opgenomen. [N 14, 25 en 28; monogr.] I-4
stro draaien rond het rad van de kruiwagen stro omdraaien: struj ø̄mdrɛ̄jǝ (Meterik), struǝ ø̄mdrɛ̄jǝ (Meijel, ... ) Stro draaien om het rad van de kruiwagen. Dit doet men om beter te kunnen rijden in het veen. [I, 71] II-4
stro of buntgras bijsteken bijdoen: bijdoen (Diepenbeek), de tuit vullen: dǝ tūt vø̜lǝ (Stramproy), een buisje volhouden: ǝn bø̄škǝ volhāwǝ (Meijel), insteken: insteken (Neer), vulhouderen bijsteken: vølhǭwǝrǝ bę̄stēkǝ (Tessenderlo) Na de tweede ronde moet men stro of buntgras bijsteken om de bundel op de gewenste dikte te krijgen. De vlechtring wordt hiertoe op enkele centimeters afstand van de laatste wikkeling geschoven (Brekelmans, pag. 24). Stro steekt men binnen in de strobundel tot in de vlechtring. Voordat men de laatste of verschillende laatste wikkelingen aantrekt, moet men het stro een halve slag draaien. Hierdoor worden de stropijpjes dichtgedraaid en krijgt men stevigheid in de bundel. Dit wringen is bij buntgras niet mogelijk. Het is stugger dan stro. Men kan de bundel buntgras tot in de laatste wikkeling bijsteken. [N 40, 132] II-6
stro schudden doorhalen: dørǝxhǭlǝ (Klimmen), schudden: šødǝ (Meijel), šø̜dǝ (Tungelroy), strooi schudden: strø̜j šø̜dǝ (Diepenbeek), štryǝj šø̜dǝ (Schimmert), stuiken: stūkǝ (Borgharen, ... ), uitschudden: ūtšø̜dǝ (Ell) Het stro reinigen van ongerechtigheden. In Q 111 werd het stro gereinigd met behulp van een 'schoofreek' ('šǫwfrē̜k'). Dit was een houten balk, bezet met houten pinnen met een lengte van ongeveer 50 cm. Men trok de strobussel hier doorheen waardoor zij gereinigd werd van onkruid etc. Zie voor een afbeelding van dit werktuig wld I.4, pag. 111. [N F, 30] II-9
stro- of buntgrasvlechter dakdekker: dǫwkdɛkǝr (Diepenbeek), korvenmaker: kørǝvǝmǭkǝr (Tessenderlo), strooivlechter: struǝjvlɛxtǝr (Stramproy), strūvlɛxǝr (Loksbergen), vlechter: vlechter (Neer), vlɛ̄xtǝr (Meijel) De persoon die vlechtwerk van stro of buntgras maakt. Het woordtype dakdekker duidt op het feit dat de dakdekker zijn beroep wel eens combineert met dat van de buntgrasvlechter. Tot in de twintigste eeuw toe waren het vooral kleine boeren op de zandgronden die het boeren combineerden met korfvlechten en imkeren. Het korfvlechten kon bij voorkeur in de wintermaanden gebeuren, wanneer er toch niets op het land te doen viel. [N 40, 130] II-6