e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
struisgras beemd: beemdj (Tungelroy), berwinde: berwing (Wijlre), bezemgras: WLD  béssem-graas (Swalmen), binder: bender (Oirlo), boender: Heukels 9: boendergras  boender (Oirlo), WLD  boender (Stein), gras: Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings  groͅ.əs (groas) (Eksel), WBD/WLD  graas (Urmond), WLD  gráás (Epen), grijs gras: Heukels 106: grijshaar voor duivenkervel  grôis graas (Schimmert), hondenbos: WLD  honnebos (Schimmert), lusgras: idiosyncr.  luusjgraas (Sittard), pluimgras: -  pluumgraas (Venlo), pollengras: polle graas (Schimmert), razelaar: -  razelèr (Berg-en-Terblijt), smelen: eigen spelling  sjmeelle (Vlodrop), WBD/WLD  sjmēēlə (Heerlen), WLD  smeelje (Montfort), smelengras: WLD  smeele-graas (Sevenum), stratengras: -  stroategraas (Montfort), struikgras: sjtroekgraas (Schimmert), stroekgraas (Dilsen), stroekgraauws (Jeuk), -  stroekgraas (Tungelroy), idiosyncr.  stroekgraas (Thorn), WLD  schtroĕkgraas (Brunssum), sjtroekgraas (Roermond), stroekgraas (Montfort), struisgras: -  struísgraas (Echt/Gebroek), eigen spellingsysteem  struisgras (Meijel), tuingras: -  tuingraas (Maasbree), wild gras: WBD/WLD  wiltj chraas (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), wilde winde: wiljwinj (Herten (bij Roermond)), wilde wingerd: idiosyncr.  wildewingerd (Blerick), WLD  wilde wingerd (Beesel), winde: eigen spelling  winj (Montfort), eigen spellingsysteem  wing (Maasbree), zaargras: eigen spellingsysteem  zaorgraas (Ell) moerasstruisgras [DC 60a (1985)] || Struisgras (agrostis nebulosa). Een 10 tot 80 cm grote plant. De plant is zodevormig; de bladeren zijn smal en vlak en hebben een kort tongetje; de aartjes bevinden zich in eivormige, na de bloei uitgespreide pluimen, 1-bloemig, meestal violetbruin van kl [N 92 (1982)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende strobloemen en siergrassen: agrostis nebulosa (struisgras) [N 73 (1975)] III-4-3
struma dikke keel: dikke kèèl (Zutendaal), dikke kêl (Hoeselt, ... ), een dikke keel (Gruitrode), gezwollen schildklier: een gezwollen schildklier is te geneejeze (Peer), goitre (fr.): gewater (Maaseik), gwater (As), kwààtər (Loksbergen), Franse *gloitre. Opm. RK: fr. goitre !!  gewater (Maaseik), Schildklieraandoening.  goe-aater (Bilzen), goewaater (Bilzen), krop: kroep (Sint-Pieter, ... ), krop (Alken, ... ), kroͅ.p (Eys), kròp (Heel, ... ), króp (Bree, ... ), kropgezwel: kropgezwel (Stein), kropziekte: kropzeekdje (Thorn), kropziekte (Kesseleik), kropziektə (Schimmert), kropzikde (Hoeselt), kropzikte (Eigenbilzen), kwats aan de keel: kwats án hur kèèl (Hechtel), struma: schrūma (Schimmert), schtruma (Heerlerbaan/Kaumer), sjtriema (Posterholt, ... ), sjtrima (Geleen), sjtruma (Epen, ... ), sjtrumaa (Kapel-in-t-Zand), sjtruuma (Geulle, ... ), sjtrūma (Nieuwenhagen), sjtrŭŭmà (Susteren), sjtrŭŭmàà (Amstenrade), sjtrúma (Reuver), streuma (Kanne), striema (Kinrooi, ... ), strima (Ell, ... ), stroema (Blerick, ... ), struma (Beesel, ... ), strume (Blerick), struuma (Maastricht, ... ), struumma (Grevenbicht/Papenhoven), strŭŭma (Gennep), strŭŭmaa (Meijel), strŭŭmàà (Stevensweert), strŭŭmáá (Venlo), štruma (Ingber), Nieuwer.  štruma (Eys), valse krop: valse krop (Genk) Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)] III-1-2
stucadoor bezetter: bǝzętǝr (Dieteren, ... ), bǝzɛtǝr (Bree, ... ), plafonder: plafǫŋǝr (Blerick), plǝfoŋǝr (Panningen, ... ), plǝfǫŋǝr (Blerick, ... ), plǝvø̄ndǝr (Gennep, ... ), plafonner: plafǫnǝr (Blitterswijck, ... ), plǝfonǝr (Venray  [(stucadoor voor sierwerk)]  ), plafonnerer: plafǝnē̜rǝr (Eupen), plafonneur: plafonø̄r (Tongeren), plafonø̜jr (Sint-Truiden), plafǝnø̄r (Hoeselt, ... ), plafǝnø̜jr (Achel), plafǫnø̜̄r (Alken), plafǫnø̜jǝr (Wellen), plakker: plakǝr (Beverst, ... ), pleistenaar: pl ̇ēstǝn ̇ēr (Roermond), plēstǝnē̜r (Sittard), plęjstǝnęjr (Susteren), plīstǝnīr (Herten), pleisteraar: plestǝrǝr (Vaals), pli.stǝrēr (Jabeek), pliǝstǝrēr (Brunssum), pliǝstǝręǝr (Schinveld), plē.stǝrē̜.r (Sittard), plē̜stǝrēr (Munstergeleen), plęjstǝrīǝr (Heythuysen), plęjstǝrǝr (Obbicht), plīstǝrer (Waubach), plīstǝrīr (Herten), plīstǝrīǝr (Neeritter), plīǝstǝrē̜r (Geulle), pleisterbuil: pliǝstǝrbyl (Kerkrade), pleisterder: plēstǝrdǝr (Posterholt), pleisterman: plestǝrman (Epen, ... ), pliǝstǝrman (Bleijerheide, ... ), pliǝstǝrmān (Beek, ... ), plīstǝrman (Ubachsberg), plekker: plɛ ̝kǝr (Rekem), plɛkǝr (Achel, ... ), plɛʔǝr (Lommel, ... ), stucadoor: stekǝdōr (Venray), stucadoor (Heythuysen, ... ), stykadōr (Maasbree, ... ), stykadǭr (Montfort), stykǝdōr (Merselo), stȳkadōr (Venray), støkadōr (Blerick), støkǝdūr (Weert), štykadōr (Noorbeek, ... ), štykǝdōr (Beek  [(moderne benaming)]  , ... ), štøkadōr (Sittard), štøkǝdōr (Ulestraten), stucateur: štukatø̄r (Kerkrade  [(vroeger in Aken)]  ), stucpaffer: štukpāvǝr (Kerkrade), witter: wetǝr (Heerlen) Arbeider die bepleisteringen op muren en plafonds aanbrengt. De woordtypen 'stucpaffer' en 'pleisterbuil' werden in Q 121 gebruikt voor de stucadoor die de eerste pleisterlaag met grote kracht tegen de muur smeet. Op deze wijze werd de hechting van het materiaal aan de muur bevorderd. [N 30, 3c; monogr.; div.] II-9
stuifmeel bijenbroed: bi.jǝbru.t (Weert), bloemsel: blumsǝl (Genk), blòmsel (Zonhoven), blomsel: blomsǝl (Opglabbeek), pollen: pollen (Hasselt), polęn (Montzen), stuifmeel: stuifmeel (Achel, ... ), styfmę̄l (Ysselsteyn), stywfme.l (Dilsen), stȳfmę̄l (Born, ... ), stȳfmɛ̄l (Wellerlooi), stø̜jfmejǝl (Diepenbeek), stø̜jfmēl (Houthalen), stø̜jfmēǝ.l (Diepenbeek), stø̜jfmę̄l (Weert), stø̜jfmɛl (Millen), stǭfmēl (Tessenderlo), stɛ̄fmeǝl (Hasselt), štyǝfmęǝl (Heerlen), štȳfmę̄l (Asenray / Maalbroek, ... ), štȳfmɛ̄l (Asenray / Maalbroek) Het eiwitten- en vettengedeelte van het bijenvoedsel. Het wordt door de haalbijen uit de mannelijke geslachtsceldragers van een plant gehaald. [N 63, 43a; Ge 37, 143] || stuifmeel II-6, III-4-3
stuifmeel, stofmeel molenstof: [molen]stōf (Kinrooi  [(1/50)]  , ... ), [molen]stǫf (Leunen, ... ), [molen]štø̜̜f (Sittard), [molen]štōǝf (Thorn), molenstub: mø̄lǝštø̜p (Einighausen), stiefmeel: stif[meel] (Lauw), stīf[meel] (Rutten  [(1/100)]  ), stof: sto.f (Achel), stof (Hechtel, ... ), stō ̝ǝ.f (Leut  [(2/100)]  ), stō.f (Kessenich  [(1/100)]  , ... ), stōf (Dilsen  [(1/100)]  , ... ), stūǝ.f (Elen  [(2/100)]  ), stofloon: stō.flūǝ.n (Ittervoort), stofmeel: sto ̝f[meel] (Opoeteren  [(1/100)]  ), stof[meel] (As, ... ), stofmeel (Lummen, ... ), stu ̞f[meel] (Zutendaal), stuf[meel] (Meldert  [(2/100)]  ), stuǫf[meel] (Diets-Heur  [(2/100)]  ), stō.f[meel] (Kessenich, ... ), stōf[meel] (Stokkem), stǫ.f[meel] (Hamont), stǫf[meel] (Heppen  [(2/100)]  , ... ), stub: støp (Wijer  [(1/50)]  ), stø̜p (Binderveld  [(1/100)]  , ... ), stęp (Kermt), stubmeel: st ̇ø̜p[meel] (Wintershoven  [(1-2/100)]  ), støp[meel] (Berg  [(1/100)]  , ... ), stø̜.p[meel] (Vliermaalroot  [(2/100)]  ), stø̜b[meel] (Kanne, ... ), stø̜p[meel] (Aalst  [(2/100)]  , ... ), stęp[meel] (Berbroek, ... ), stɛ ̞p[meel] (Vlijtingen  [(1/100)]  ), stɛp[meel] (Hasselt, ... ), štø̜p[meel] (Rothem), stuifmeel: stuifmeel (Gennep), styf[meel] (Aldeneik, ... ), stø̜̄ǝ.f[meel] (Zepperen), stø̜f[meel] (Zelem  [(2/100)]  ), štyf[meel] (Herten), štȳf[meel] (Susteren) Dat gedeelte van het meel dat tijdens het malen verloren gaat en dus in mindering komt van hetgeen de molenaar moet afleveren. Het woordtype stofloon is te verklaren uit het feit dat in Belgisch Limburg de meeste molenaars geen onderscheid maken tussen ɛstofmeelɛ en ɛschepmeelɛ. Meestal worden beide samengeteld zodat één grotere hoeveelheid ontstaat die van het meel mag worden afgehouden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛschepmeelɛ. In Q 204a werd het stuifmeel als veevoer (beestengoed: ɛbīštǝgōtɛ) of als ɛfiltermeelɛ gebruikt. Achter de plaatscodes is, voor zover opgegeven, tussen haakjes vermeld hoeveel stuifmeel per honderd kilo meel in de betreffende plaats wordt berekend. De woorddelen -ømeelŋ en ømolenŋ- zijn fonetisch gedocumenteerd in de lemmata ɛmeelɛ respectievelijk ɛmolenɛ.' [N O, 37g; JG 1a; JG 1b; Jan 269; Coe 251; Grof 290; A 42A, 48 add.; JG 1c add.; JG 2c add.] II-3
stuifmeelcel stuifmeelcel: stuifmeelcel (Millen) Cel bestemd voor stuifmeel. [Ge 37, 60] II-6
stuifmeelkrans krans: krans (Lommel), pollencellen: polęnsɛlǝ (Montzen), stuifmeelcellen: stȳfmɛ̄lsɛlǝ (Wellerlooi), štȳfmę̄lsɛlǝ (Beek, ... ), stuifmeelkraag: štȳfmę̄lkrāx (Roermond), stuifmeelkrans: stuifmeelkrans (Houthalen, ... ), stȳfmę̄lkrans (Born, ... ), stø̜jfmēǝ.lkrans (Diepenbeek), stǭfmēlkrans (Tessenderlo), stɛfmeǝlkrans (Hasselt), štȳfmę̄lkrans (Asenray / Maalbroek, ... ), štȳfmɛ̄lkrans (Asenray / Maalbroek), stuifmeelplank: stȳfmę̄lplaŋk (Stein), štø̜jfmēlplāŋk (Noorbeek, ... ), stuifmeelraam: stuifmeelraam (Zepperen), stø̜jfmēlrǭm (Sint-Truiden), štȳfmę̄lrām (Herten), stuifmeelraat: stuifmeelraat (Kerkhoven), štȳfmę̄lrǭt (Asenray / Maalbroek), stuifmeelrand: stuifmeelrand (Neer), stȳfmę̄lrant (Venray), stuifmeelschuit: stø̜jfmɛ̄lsxǫwt (Genk) De groep cellen op een raat waarin het stuifmeel wordt opgeslagen. [N 63, 46b] II-6
stuifmeelraam stuifmeelraam: stø̜jfmęlrǭm (Millen) Raam waarin veel stuifmeel is opgeslagen, meestal aan de rand van het broednest. [Ge 37, 24] II-6
stuifsneeuw bevroren sneeuw: bevroare sjniejé (Spaubeek), bloemsneeuw: blōm šniw (Rotem), droge jaagsneeuw: dreuge-jaagsnee (Vlodrop), dunne sneeuw: dunne snie’j (Weert), døͅnə šnijə (Teuven), fiemelsneeuw: fiməl (Spalbeek), fiemelsniw  fiəməl snoͅyw (Diepenbeek), fiezelsneeuw: fiezel schnie (Wolder/Oud-Vroenhoven), fizəl (Spalbeek), fezel  fezəl (Rekem), fiezelsneeuw  fīzəl snīf (Lummen), fiezelsneeuw.  fizəlsnoͅu (Zolder), fijne griezel: fiene greezel (Grevenbicht/Papenhoven), fijne rekel: fiene rèèkel (Guttecoven), fijne sneeuw: feine snee (Sittard), fe͂ͅinə snøw (Kermt), feͅinə snoͅəw (Riksingen), feͅinə snàw (Wintershoven), feͅinə snî (Maaseik), fien snieje (Blerick), fiene schneej (Sittard), fiene schneij (Nieuwenhagen, ... ), fiene schnīēā (Jabeek), fiene sjnee (Limbricht), fiene sjnieje (Egchel), fiene sjnèj (Susteren), fiene sjnéé (Urmond), fiene sniè (Stevensweert), fiene snië (Venlo), fienge schnij (Schaesberg), fiēne-sjnieë (Hoensbroek), fijne sjnie (Eijsden, ... ), fijne sni-j (Waubach), fijne snie (Maastricht), finge schnei (Kerkrade), finge schnieje (Mechelen), finə snijw (Kaulille), finə snī (Lanklaar), finə sni’ (Bocholt), fiŋə šnijə (Teuven), fīēne sjnĭĕë (Klimmen), fīnə (snīə) (Opglabbeek), fīnə sniɛ (Boorsem), fəinə sná (Tongeren), fəinə snəu (Tongeren), fɛinəsni (Maastricht), fiene snuw (m.)  ⁄finə snøw (Neerpelt), fijne sneeuw  fēͅnə snā (Borlo), fijne sneeuw.  feinə sniw (Maaseik), fēͅnə sniəf (Beverlo), fīnə snīə (Kinrooi), féjənə snijəf (Beringen), fijne snie  feͅinə snī (Peer), feͅinəsni (Smeermaas), fne snie  finə snîə (Lanklaar), fijne snuffel: feine snuffel  feͅinə snøfəl (Gelieren/Bret), fijne stuifsneeuw: fiene sjtuufsjnêê (Buchten), fijne verrekkeling die jaagt je de pannen neer: fiene verrekkeling dae jiegt dou de pannen haer (Oirsbeek), friemelsneeuw: friməl (Spalbeek), frīmələ (Hasselt), glinstersneeuw: glinster snie (Maastricht), griezel: Het grezelt mer get.  grezel (Echt/Gebroek), grote vlokken: groete flokke (Maastricht), helle sneeuw: helle schnie (Oost-Maarland), het is van die fijne: teͅs fàn dijə feͅnə (Paal), jaagsneeuw: jaa:gsjneeͅ (Maasniel), jaach sniw (Meijel), jaach snîe (Hunsel), jaachsnöw (Meijel, ... ), jaag sjnee (Vlodrop), jaag sniĕ (Sevenum), jaag snjee (Melick), jaag-sjnieë (Hoensbroek), jaag-sjnië (Tegelen), jaag-snīē (Sevenum), jaagschneej (Heerlen), jaagsjnee (Maasniel, ... ), jaagsjnie (Beegden), jaagsjnieje (Egchel), jaagsjniè (Obbicht), jaagsjnië (Tegelen), jaagsjnîê (Panningen, ... ), jaagsnee (Montfort, ... ), jaagsneej (Oirlo), jaagsneeu (Montfort), jaagsnie (Ospel), jaagsnie-e (Neer), jaagsniee (Thorn, ... ), jaagsniej (Venlo), jaagsniēj (Sevenum), jaagsniēje (Herten (bij Roermond)), jaagsniè (Weert), jaagsnië (Venlo), jaagsnīē (Tungelroy), jaagsnèè (Grathem), jaagsnéw (Meijel), jaagsnéé (Leuken), jaagsnöw (Meijel, ... ), jach sjnië (Klimmen), jachsnie (Maastricht, ... ), jachsnij (Heerlerbaan/Kaumer), jāāgsjnieə (Heel), jááchsjnîeə (Haelen, ... ), jááchsnééu (Pey), jáágsjnīēé (Echt/Gebroek), #NAME?  jaachsnîe (Grevenbicht/Papenhoven), (= heel fijne sneeuw als het waait).  jááchsjnîê (Heythuysen), jaagsneeuw (m.)  jáxsnjɛ (Mechelen-aan-de-Maas), Nb. snie-he.  jaagsjnieͅ (Herten (bij Roermond)), jachtsneeuw: jaag(t)snie (Tungelroy), jachtsnéj (Milsbeek, ... ), jaihtsneeuw (Obbicht), (jachtsneeuw).  jaachtsnieuw (Tungelroy), jagerd: jàyərt (Waterloos), miezelsneeuw: miezelsneë (Nuth/Aalbeek), motsneeuw: mot sjnĭējə (Oirsbeek), mot sniw (Meijel), motsniee (Weert), motsnie’j (Weert), môtsjnee (Swalmen), (= fijne sneeuw).  môtsnië (Maasbree), (heel fijn).  moͅt šniə (Ingber), nieuwsgierige sneeuw: nieuwsgieriges  ’nyširegə snīə (Opglabbeek), poeder: poejer (Maastricht), poedersneeuw: poe-jj-er sjnië (Klimmen), poeier sni-j (Bergen), poeiersnie (Maastricht), poeiərsná (Sint-Truiden), poejerschnij (Nieuwenhagen), poejersjnee (Roermond), poejersjnieë (Mheer), poejersjnîê (Hoensbroek), poejersniw (Middelaar), poejər sjnieə (Schinnen), poiərsnejew (Lommel), pojjersnow (Eksel), poyerschnie (Oost-Maarland), pujər snīf (Linkhout), pujərsna͂uw (Borgloon), pujərsne (Rosmeer), pujərsnē (Mal), pujərsnə(u)w (Wellen), pyjərsnø (Hasselt), pújərsnē (Ketsingen), poedersneeuw  pojər snīf (Lummen), pujərsnē (Val-Meer), pujərsná (Niel-bij-St.-Truiden), poeiersjnie  pujərs(j)nī (Stokkem), poeiersnee  pujərsne (Hoeselt), poeiersneeuw  pujərsnif (Donk (bij Herk-de-Stad)), poejer snee  pujər snē (Hoeselt), poejersneeuw  pujərsnā (Velm), poolsneeuw: poolschnieje (Mechelen), poolsjnie (Heer), pulversneeuw: polverschnei (Kerkrade), pólver (Kerkrade), pôlversnij (Eygelshoven), pølvərsniw (Leopoldsburg), riezelsneeuw: riezel sjnae (Geleen), riezele (Heerlerbaan/Kaumer), riezelsjnieë (Ulestraten), rīēzel (Klimmen), ruùzel (Venlo), (fijne).  riezel (Schinnen), riezesneeuw: rieze-sjnee (Sittard), smiessneeuw: sjmīēs-sni-j (Waubach), sneeuw: snaa (Sint-Truiden), sneeuw als stubsuiker: schnie wie stöpsòkker (Maastricht), sneeuwhest: sneiəwhest (Lommel), snippersneeuw: snepərsnigəv (Beringen), snipsneeuw: sjnipsjnîê (Panningen), snipsneeuw (Overpelt), snipsneeuw.  snipsnie(j)e (Kwaadmechelen), stofsneeuw: staof-sjnee (Sittard), stofsnif (Lummen), stoofsnieë (Ell, ... ), stufsnij (Opglabbeek), stufsnië (Venlo), stòfsniêw (Bree), stófsniêw (Bree), stófsnīē = fi-jne snīē (Opglabbeek), stôfsnīēf (Velden), stöfsniəf (Zelem), steofschnie  stoͅfsxneͅ (Mechelen-aan-de-Maas), stofsneeuw  stufšniw (Rotem), stofsnie  stoͅfsnī (Peer), stoofsnoow  stōfsnōͅu (Diepenbeek), stufsnie.  stófsni(ə) (Bocholt), stuifsneeuw.  stufsnəw (Achel), waait binnen.  stóf snīē (As), stofsneeuwvlokken: stuifsneevlokken (Holtum), stubsneeuw: sjtubschneij (Vrusschemig), sjtöbsjniejé (Houthem), sjtöbsjnîê (Puth), sjtöpsjnie (Gronsveld), stöp sjnîê (Mechelen), støpsnàuw (Romershoven), stəpsnoͅw (Wellen), (m.)  steͅpsnøͅ (Hasselt), stubsneeuw  stop snee (Eys, ... ), stupschnie  stəpšni (Neerharen), stupsnaaw (man.)  støpsnāw (Borgloon), stuifsneeuw: schtuuf sjnae (Beek), schtuuf sjnee (Roermond), schtuufschníe (Merkelbeek), schtūūf-schnieè (Schimmert), sjtaof sjneij (Susteren), sjtaofsjnee (Roermond), sjtoaf schnee (Roermond), sjtōēfsjnĭĕə (Brunssum), sjtuuf sjnee (Roermond, ... ), sjtuuf-sjnië (Tegelen, ... ), sjtuufschnee (Sittard), sjtuufsjnee (Boukoul, ... ), sjtuufsjnieje (Tegelen), sjtuufsjnieë (Baarlo, ... ), sjtuufsjnië (Tegelen), sjtuufsjnīē (Reuver), sjtuufsniēje (Herten (bij Roermond)), sjtūūf-sjnieë (Hoensbroek), sjtūūfsjnīēé (Echt/Gebroek), sjtūūfsjnîê (Heythuysen), sjtŭŭf sjnei-j (Simpelveld), staufsneĕj (Oirlo), steufsjnea (Lutterade), stifsniəf (Halen), stoef snee (Thorn), stōēf-sjneij (Bleijerheide), stuifsneeuw (Haler), stuuf (Born, ... ), stuuf sjnee (Oirsbeek), stuuf sjnīēe (Tegelen), stuuf sjnèè (Schimmert), stuuf sneej (Venray), stuuf sni-j (Meerlo), stuuf sniè (Stevensweert), stuuf sniê (Blerick, ... ), stuuf sniëj (Blerick), stuufsjnae (Urmond), stuufsjnea (Guttecoven), stuufsjnee (Dieteren), stuufsjneè (Roosteren), stuufsjnîêj (Haelen), stuufsnee (Montfort), stuufsnee è (Buchten), stuufsneeuw (Roermond), stuufsneeë (Maasbracht), stuufsni-j (Bergen), stuufsniaë (Echt/Gebroek), stuufsnie (Hout-Blerick), stuufsnie(w) (Tungelroy), stuufsniee (Thorn, ... ), stuufsniej (Velden), stuufsnieuw (Baarlo), stuufsnie’j (Weert), stuufsnii (Velden), stuufsniê (Blerick), stuufsnië (Kinrooi, ... ), stuufsnjee (Nunhem), stuufsnèi (Valkenburg), stuufsnîê (Eind, ... ), stūūf-snij (Gennep), stūūf-snīē (Sevenum), stüuf (Venlo), stüufsnej (Oirlo), (= stuifsneeuw).  stuufsnìj (Venray), (droog).  sjtaof sjnĭĕə (Susteren), (stofsneeuw).  stūūf-sneiw (Meijel), Nb. Als bij zwaar onweer regen voldt zedt hen: t waer is gezaegend! (zaegen = zegen).  sjtuufsjnīē (Reuver), stuifsneeuwkristal: stuifsneekristal (Holtum), stuiverd: sjtuuverd (Boukoul, ... ) fijne sneeuw || fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)] || jachtsneeuw || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)] || verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)] || verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw]st [N 81 (1980)] III-4-4
stuifzand drijfzand: driefzand (Maastricht), fijn zand: fēͅnə zant (Leopoldsburg), fien zand (Geulle, ... ), fiend zand (Neeroeteren), fiene zank (Heerlen), fienge zand (Vaals), fīēn zand (Klimmen), fīēne zantj (Kapel-in-t-Zand), fĭĕnə zànt (Meeuwen), fijne zavel: fijne zoavel (Hoeselt), fijne zável (Jeuk), foemel: foemel (Heerlerbaan/Kaumer), foemelzand: foemelzand (Gulpen), foemmelzank (Kerkrade), fōēməlzàntj (Amstenrade), fəemel zand (Vijlen), heel fijn zand: hiel fien zānt (Maastricht), hemelvleug: hemelvleug (Ell, ... ), melm: melm (Maasbree), muf: mouw (Nunhem), mul: mul (Mheer), papzand: pàpzànd (Gruitrode), (droog en nat).  pàpzànd (Opglabbeek), (nat gevonden, gedroogd - stoelen schuren).  pàpzànd (As), pof: pof (Haler, ... ), stel: stèl (Eigenbilzen), stof: ˂stof (Eigenbilzen), stofzand: stofsant (Meeuwen), stöjfzànt (Maastricht), stub: sjtup (Epen), sjtuup (Schimmert), sjtöb (Geulle, ... ), sjtöp (Schimmert), sjtùp (Simpelveld), stib (Eigenbilzen), stob (Stein), stub (Itteren), stup (Eys), stöb (Heer, ... ), stubzand: stöbzand (Caberg), stöbzānd (Maastricht), stöpzand (Maastricht), stuif: sjtaof (Swalmen), stuifzand: schtuufzantj (Merkelbeek), schtüf zand (Schimmert), sjtaofzànjt (Susteren), sjteuf zand (Wijlre), sjtōēfzānt (Heerlen), sjtōēfzánjtj (Brunssum), sjtuifzand (Vlodrop), sjtuuf zantj (Kapel-in-t-Zand), sjtuufzand (Geulle, ... ), sjtuufzandj (Doenrade, ... ), sjtuufzanjd (Schinnen), sjtuufzanjt (Beesel, ... ), sjtuufzant (Valkenburg), sjtuufzantj (Herten (bij Roermond)), sjtūūf zandj (Roermond), sjtūūfsàndj (Nieuwstadt), sjtūūfzand (Hoensbroek), sjtūūfzantj (Oirsbeek), sjtūūfzànjt (Sittard), sjtūūfzànt (Schimmert), sjtūūfzàntj (Doenrade), sjtūūfzájntj (Heel), sjtūūfzántj (Horn), sjtŭŭfsántj (Haelen), sjtŭŭfzand (Simpelveld), sjtûufzandj (Reuver), steufzanjd (Buchten), steüfzandj (Beesel), stīfsānt (Kwaadmechelen), stuif zendj (Born), stuifzand (Oirsbeek, ... ), stuifzank (Eys), stuifzànd (Gruitrode), stuuf zand (Blerick, ... ), stuuf zandj (Echt/Gebroek, ... ), stuuf zank (Heerlerbaan/Kaumer), stuuf zantj (Doenrade), stuuf-zând (Oirlo), stuufzand (Boekend, ... ), stuufzandj (Montfort, ... ), stuufzandtj (Thorn), stuufzanjt (Thorn), stuufzank (Maasbree, ... ), stuufzantj (Hunsel, ... ), stuufzānd (Tienray), stuufzendj (Stein), stuufzàngd (Sevenum), stuufzând (Venray), stuufzânt (Venray), stuuvzavel (Stein), stuuvzendj (Stein), stuūfzand (Venlo), stuûfzand (Venlo), stūūf zèndj (Guttecoven), stūūf-zank (Sevenum), stūūf-zàànd (Gennep), stūūfzand (Meijel, ... ), stūūfzanjtj (Heythuysen), stūūfzant (Meijel, ... ), stūūfzànjt (Roermond), stūūfzànt (Venlo), stūūfzánt (Venlo), stŭŭfsántj (Haelen), stŭŭfzántj (Stevensweert), štyf˃ zant (Ingber), vliegzand: vleegzand (Bree, ... ), vleegzandj (Posterholt), vliegzank (Waubach), vluug zangk (Tegelen), (soms).  vliegzand (Meijel) fijn droog stof op landwegen [N 27 (1965)] || stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)] III-4-4