e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
taai, hard leer lapleer: laplę̄r (Montzen), oud leer: āt lę̄r (Genk), riem: (mv)  rę̄mǝ (Maasbree), taai leer: tsiǝ lę̄r (Bleijerheide), tɛj lę̄r (Meijel, ... ), zuur leer: zūr lę̄r (Bilzen) Taai en hard leer van minder goede kwaliteit. [N 60, 11] II-10
taai-taai aachener krnterprinten: hier minder bekend, wel Aachener Kränterprinten  Aachener Kränterprinten (Bleijerheide), akener printen: akener printe: rechthoekig  akener printe (Grathem), couque de dinant (fr.): koek de nang (Posterholt), koek denang (Neeritter, ... ), koek dinan (Hout-Blerick), koek Dinant (Tegelen), koek dinant (Venlo), koekdenang (Herten (bij Roermond)), kook denang (Panningen), kookdenang (Maaseik), kuk də naŋ (Hasselt), kókdenang (Diepenbeek), Fr. couque de Dinant  koekdenáng (Hasselt), koek van dinand  kuk də dinō (Neerpelt), Syst. Frings  kōkdɛnaŋ (Kessenich), van honing  koek-dinang (Heythuysen), Vergelijk koek Dinant  koekdenang (Altweert, ... ), dinant: dina:ng (Melick), èt Dó gau ë stùk (van dêe) Dȉnàng  dīēnàng (Tongeren), dinantdeeg: denant-deeg (Waubach), mannetje: mennekes (Heugem), peperkoek: pèperkook (Beek, ... ), péépurkook (Eys), peperkoekenman: pèperkoekemaan (Gronsveld), peperkoekenmannetje: paeperkoke menke (Roermond), paeëperkooke menneke (Eijsden), pepperkookmenneke (Noorbeek), pēperkokemenke (Geleen), peperkoekman: pepperkookmaan (Noorbeek), print: Syst. WBD  printe (Kerkrade), printen: print (Ulestraten), taai: taai (Beek, ... ), taaj (Arcen), täi (Meijel), Syst. WBD taai = taai-taai  taai (Neer), taai-taai: ta.i-ta.i (Rekem), taai taai (Blerick, ... ), taai-taai (Cadier, ... ), tej-tej (Tegelen), tèj-tèj (Maastricht, ... ), van siroop  taai-taai (Heythuysen), taaiendeeg: tɛi̯əndeͅi̯əx (Lommel), taaiman: Verklw. taaimenke  taaiman (Venlo), witte printen: witte printe (Gulpen) dinant (gebak van _ ) || Dinantse koek || hard en taai baksel, veelal in de vorm van een mannetje, van bloem , honing en alkali || pop van taai-taai || taai-taai [N 29 (1967)] || Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)], [N 16 (1962)] III-2-3
taai-taaideeg dinantdeeg: denaŋdęjx (Heythuysen), koekdeeg: kōkdęjx (Maastricht), koekdinantdeeg: kuk di-nant dęjx (Hout-Blerick), kukdǝnaŋdęjx (Neeritter, ... ), peperkoekdeeg: pepǝrkukdīx (Melveren), pēpǝrkōkdęjx (Maastricht), pē̜pǝrkōkdēx (Heerlen), pē̜pǝrkǭkdēx (Koningsbosch), peperkoeksdeeg: pē̜pǝrkōksdęx (Gulpen), peperkoeksedeeg: pēpǝrkōksǝndęjx (Maastricht), peperkotendeeg: pē̜pǝrkōtǝndęjx (Susteren), taai-taaideeg: tāj-tājdęjx (Beek, ... ), taaideeg: taaideeg (Jabeek, ... ), tājdējx (Geleen), tājdęjx (Helden, ... ), tājdęx (Meijel) Voor het bereiden van taai-taaideeg wordt eerst de honing gekookt en kokend onder Zeeuwse tarwebloem gewerkt met de machine, aldus de informant van L 291. In plaats van Zeeuwse tarwebloem kan ook een ander soort meel of bloem gebruikt worden. Dat mengsel van honing en meel laat men een dag rusten om het te doen zuren. Vervolgens voegt men er anijsolie, wat melk en potas bij, aldus de informant van L 321. De vaste massa laat men minstens drie weken rusten. Dan wordt weer honing bijgevoegd en begint men met het breken, dat is het deeg tussen twee plan-ken persen, telkens weer, totdat het taai en mals is. Het deeg wordt uitgerold en in vormen gelegd. Kleine klontjes suiker worden er soms ingedrukt ter versiering. Een aantal woordtypen duidt op "peperkoekdeeg". Uit het feit dat een paar respondenten wel verschillende benamingen geeft voor "peperkoek" en "taai-taai" maar slechts één benaming voor het deeg van beide producten nl. "peperkoekdeeg" zou kunnen blijken dat voor beide producten dezelfde soort deeg wordt gebruikt. Een informant uit Q 95 vermeldt dat ze daar geen taai-taai hebben, terwijl een andere informant uit Q 95 wel een benaming geeft voor de taai-taai. De informant uit L 432 zegt dat men vroeger ''pèperkook'' zei tegen taai-taai. De "peperkoekdeeg"-opgaven binnen dit lemma blijken dus soms gefundeerd soms niet. Desalniettemin worden ze binnen dit lemma opgegeven en met verplaatst naar het lemma ''peperkoekdeeg''.' [N 29, 87; N 29, 87a] II-1
taai-taaikruiden anijs: anīs (Helden), anijszaad: anijszaad (Brunssum), aniszǭt (Ottersum), anīszowt (Gulpen), anīszǭt (Ulestraten), kaneel: kaneel (Rothem), kruiden: kruiden (Kerkrade), kry-jǝ (Beek), krø̜jǝ (Meijel), muskaat: muskaat (Rothem), peperkoekkruiden: pēpǝrkōkkrø̜jǝ (Maastricht) De kruiden die in taai-taaideeg worden verwerkt. In N 29, 87b werd gevraagd naar de "grondstoffen van taai-taaideeg". Uit de antwoorden zijn twee lemmata gedistilleerd t.w. ''taai-taaikruiden'' en ''zoetstof voor taai-taai''. De woordtypen "potas", "koolzuur "ammoniak", "water", "melk", "maagzout" zijn verder in het lemma niet fonetisch gedocumenteerd. Vergelijk het lemma ''peperkoekkruiden''. [N 29, 87b] II-1
taai-taaiplank deegplank: dęjxplaŋk (Tegelen), dinantplank: denaŋpla.ŋk (Melick), figuurtaaiplank: figȳrtājplaŋk (Blerick), klapvorm: klapvorm (Helden), koekdinantplank: kudǝnaŋǝplaŋk (Herten), kukdinanplaŋk (Hout-Blerick), koekdinantsplank: kukdenaŋsplaŋk (Swalmen), koekdinantvorm: kuk denaŋ vǫrm (Heythuysen), koekplank: kōkplaŋk (Heerlen), mal: mal (Brunssum), peperkoekplank: peperkoekplank (Koningsbosch), peperkoeksmannetjesplank: pęparkōksmɛnǝkǝsplāŋk (Noorbeek), peperkoeksvorm: pēpǝrkōksvø̜rm (Ulestraten), pēpǝrkōksvǫrm (Gulpen), peperkoekvorm: pēpǝrkōkvø̜rǝm (Maastricht), prent: prent (Arcen), pręnt (Hasselt), snijplank: niplaŋk (Beek), snijvorm: šnivorm (Kerkrade), speculaasvorm: spekǝlāsvø̜rm (Heugem), speculatieplank: spēkylǭsīplaŋk (Neerpelt), taai-taaiplank: tāj-tāj plaŋk (Hout-Blerick, ... ), taai-taaiplankje: %%meervoud%%  taai-taai+F22145plankjes (Cadier), taai-taaivorm: tājtājvɛrm (Genk), taaiprent: tɛjprēnt (Ottersum), taaivorm: taaivorm (Rumpen, ... ), taalplank: taaiplank (Beek, ... ), tājplaŋk (Blitterswijck, ... ), tɛjplaŋk (Meijel, ... ), vorm: vorm (Kerkrade), vørǝm (Rekem), vø̜rm (Gronsveld), %%meervoud%%  vǫrmǝ (Maaseik) Plank die bij de taai-taaibereiding wordt gebruikt. Ten aanzien van de woordtypen die samengesteld zijn met peperkoek(s) zij opgemerkt dat het mogelijk is dat in de plaatsen waarvoor die opgaven gelden, de begrippen "peperkoek" en "taai-taai" samenvallen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''taai-taaideeg''. Wat betreft de woordtypen "speculaasvorm" en "speculatieplank" vermelden beide informanten dat het hier om een plank gaat die ook voor speculaasbereiding wordt gebruikt. [N 29, 91; monogr.] II-1
taaie pannenkoek boekweitskoek: #NAME?  bookeskook (Susteren), botermelkskoek: Syst. Frings Met karnemelk beslagen.  butərmeͅlkskōk (Maaseik), derve koek: Syst. Frings  dɛrvə kōk (Gelieren/Bret), eierkoek: eejerkook (Oirsbeek), Syst. Veldeke  eierkook (Tegelen), flensje: flensjes (Posterholt), harde lap: hoarde lep (Eksel), jodenkoek: judde kook (Ulestraten), kauwgum: kauwgum (Roosteren), kletskoek: Syst. WBD  kletskook (Velden), knetsenkoek: knetsekook (Ell), koek: kōk (Stokkem), Syst. Frings  kuk (Heppen), lap: lap (Grevenbicht/Papenhoven), lap leer: laplaer (Sittard), Syst. WBD  lap leer (Mechelen), laplèr (Urmond), lapkoek: Syst. Veldeke  lapkook (Tegelen), Syst. WBD  lapkook (Tegelen), leer: lēēr (Roosteren), lempmichel: lempmichel (Munstergeleen), leren koek: Syst. Frings  lɛrə kōk (Mechelen-aan-de-Maas), Syst. IPA  lē̝ͅrəkuk (Paal), leren lap: laere lap (Swalmen), lairelap (Ittervoort), leare lap (Guttecoven), leiren lap (Oost-Maarland), leəərə lap (Helchteren), lēərə lap (Borgloon), lēͅrə lap (Opglabbeek), lēͅrəlap (Maaseik), lɛ̄rəlap (Rotem), (m.).  lɛ̄rəlap (Lanklaar), das laeren taajs: veelal gezegd v. andere taaie gerechten b.v. vlees  ne laerelap (Bilzen), Syst. Frings  lēͅrə lap (Bocholt), Syst. Frings mnl.  lɛ̄rə lap (Bree), Syst. Grootaers  lɛ̄rə lab (Lommel), Syst. IPA  lēi̯ərə láp (Kwaadmechelen), leren sies: leere sies (Roermond), leren thijs: laere tīēs (Urmond), laîrenties (Neeritter), leare tis (Grathem), leere ties (Mechelen, ... ), leire ties (Middelaar), leère ties (Stein), leéren tiés (Valkenburg), lēͅrən tis (Blitterswijck, ... ), lèirenties (Mechelen-aan-de-Maas), lère ties (Ottersum), lèren ti-js (As, ... ), lèère ties (Roermond), lèèren ties (Thorn), lèèren tîs (Valkenburg), lèèrentis (Valkenburg), léére ties (Tungelroy), léére-ties (Oost-Maarland), Alleen deze uitdrukking wordt nog gebruikt (voor alles wat taai is).  lɛ̄rə tái̯s (Ketsingen), Een pannekoek, die zonder gist gebakken wordt en daaom plat, vast en taai is  laerenties (Castenray, ... ), Nieuwe [spelling]  laere ties (Reuver), Syst. Eykman  lɛ̝̄rəntis (America), Syst. Frings  lēͅ(ə)rətīs (Hamont), lēͅrətīs (Hamont), līərən tɛs (Hasselt), lɛərə tis (Achel), lɛ̄rə test (Kessenich), lɛ̄rətest (Neerpelt), Syst. Veldeke  laere ties (Roermond), laeren ties (Tegelen), Syst. WBD  lae.re tĭĕs (Maasniel), laere ties (Herten (bij Roermond), ... ), laeren ties (Tegelen), laereties (Venlo), lairen ties (Maasniel), lerrenties (Meijel), lère tiës (Velden), lèère ties (Neer), lèèren Ties (Boukoul), léére ties (Tungelroy), lééren ties (Ottersum), Syst. Wbk. van Bree  lèren ti-js (Bree), leren thijsje: lère tieske (Roermond), lommelskoek: Eigen syst.  lōēmelskook (Heerlen), minuutpannenkoek: Syst. Frings  miny(3)̄tpanəkuk (Opheers), paaskoek: Eigen spellingssyst. Zie vragenlijst p.6  poosjkook (Berg-aan-de-Maas), pannenkoek: Syst. Veldeke  pannekook (Kinrooi), platte koek: Syst. WBD  platte kook (Melick), taaie koek: teͅjə kōk (Maaseik), Syst. Frings  nə tiəgə kuk (Hasselt), tiəgə kuk (Melveren), Syst. WBD  teijekook (Baarlo), taaie pannenkoek: tēgə panəkuk (Tongeren), Syst. Frings  nən tīəgə panəkuk (Hasselt), thijs: tîs (Valkenburg), zonder gist: Syst. Frings Zonder gist (?)  zoͅndər gɛs (Hasselt) een taaie pannekoek b.v. gebakken zonder gist || koek zonder gist || pannenkoek zonder gist || taaie pannekoek || Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)] || taaie pannenkoek, zonder gist gebakken [N 16 (1962)] III-2-3
taaien bevrakkelen: bevragkele (Kinrooi), bot maken: bot moaken (Diepenbeek), boͅt ma:kə (Eksel), Glijdvermogen beschadigen.  bot make (As), brak maken: brak maken (Montfort), breken: breeke (Doenrade), breken (Eksel), glitsig maken: glitsig maken (Jeuk), ijs breken: ies breke (Montfort), ijs braeke (Bilzen), ijs kapot maken: de moks ɛt ijs kepot! (Bilzen), ijs kraken: īs loͅtə krākə (Eys), īsj krākə (Reuver), kapot (bn.): kepot (Reuver), kapot houwen: kepot hauwen (Schimmert), kapot lopen: k`pot loupe (Bocholt), kapot stampen: kepot stampe (Oirlo), slawrikken: In Teuven: sjliepe!  sjlavrikke (s-Gravenvoeren), slibberen: slubëre (Vorsen), slijpen: Add. van J.M. Ernon, informant voor s-Gravenvoeren (Q 200).  sjliepe (Teuven), stampen: stampe (Venlo), taaien: taaien (Stein), taaje (Schimmert), trampelen: trampelle (Vlodrop), trampələ (Swalmen), tusten: tuste (Weert), As t iês droog gônge ve tuste; de groeëtste hêldje zakdje dr t deepste in; di-j brachte ve dan nao hoês. Vae koste dan boete huuëre wi-j ze nm binne ze buuëmke wêrrem maakdje. Naate sieke vant tuste; tuste en schölke traeje.  tuste (Weert), Tuste en schölke traeje: op het ijs en de schotsen springen.  tuste (Weert), vermorzelen: vermorsele (Meijel), verrazen: ees veroaze (Eigenbilzen), wipwappen: wupwapə (Gennep), zikzakken: zikzakke (Ell) ijs stuk maken door er steeds overheen te lopen [taaien] [N 112 (2006)] || IJs stuk maken door er steeds overheen te lopen [taaien]. [N 88 (1982)] || Op het ijs springen tot het breekt. III-3-2
taaien; scholletjespringen scholletje lopen: springkoord-ketsballen~ ketsbal ketsbal-kaatsbal slipperen-ijsbaan glijden schetsen-ijsschaatsen ketsen-kaatsen schulke loepen-over schollen ijs lopen  schulke loepen (Hamont), scholletje springen: sjeulke springe (Tungelroy), sjölke sjprénge (Sittard), sjøͅlkə loͅupə (Tungelroy), sjøͅlkə sjpreͅŋə (Merkelbeek), sxōͅlkə spreŋə (Venlo), scholletje treden: [Met afbeelding].  schölke traeje (Weert), scholletje varen: sjölke vaare (Sittard), sjölke vare (Sittard), vgl. pag. 384: Scholletjespringen, -trappen.  sjölke vaare (Sittard) [Scholletjespringen, -trappen]. || IJs stuk maken door er steeds overheen te lopen [taaien]. [N 88 (1982)] || Op ijsschollen lopen. || Scholletjespingen, -trappen. || Scholtrappen. || Wetenswaardigheden. [SND (2006)] III-3-2
taaien; scholletjespringen add. schollen: Biej t sjoele op de Kirkgraaf veel der drin.  sjoele (Echt/Gebroek) Met ijsschotsen spelen. III-3-2
taaitaai couque de dinant: Hard en taai baksel, veelal in de vorm van een mannetje, van bloem, honing en alkali Fr. coque de Dinannt vgl taai-taaikoek  kòkenáng (Zonhoven) Dinantse koek III-2-3