e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tabaksdoos, tabakspot roldoos: roͅldouəs (Lommel), tabaksdoos: tebáksdoeës (Castenray, ... ), toebaksdoos: toebáksdōēsj (Zonhoven), toeë’baksdoeës (Bleijerheide, ... ), toebakspot: toeë’bakspot (Bleijerheide, ... ) tabaksdoos || tabaksdoos met ingebouwde toestelletje om sigaretten te rollen || tabakspot III-2-3
tabaksnerven nestvulsel: [NB: 184 = 185 = 186 = 187 =188]  nesvulsel (Sint-Pieter), tabaksbladeren: toebaksbleur (Rijkhoven), tabaksnerven: tabaksnerve (Herten (bij Roermond)), toebaksnerve (Lutterade), Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:  toebaks nerve (Thorn), Opm. v.d. invuller: voor nesten, daar komt geen ongedierte in.  toebaksnerven (Jeuk), tabaksstelen: tabaksjtele (Doenrade), tabakssjteelə (Beesel), tabaksteele (Venray), tabakstēlə (Meijel), tabakstiel (Jesseren), tebak-steele (Sevenum), tebekstieele (Weert), toebaks-sjteel (Klimmen), toebaksstēēlen (Houthalen), toebaksteel (Geleen), toebakstele (Mielen-boven-Aalst), toebakstelen (Eisden), toebakstiel (Kortessem, ... ), toebakstiele (Eys), toebiks-stiele (As), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  toebbakssteel (Bilzen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  toebáksstee.le (Zolder), tabaksstengels: tabakssjtengele (Swalmen), tabakstèngels (Meijel), toebaksstengele (Wijlre), toebaksstêngele (Doenrade), (m. (mv.).  t‧uba.kšt‧ɛŋələ (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  təbaks-stengələ (Grathem, ... ), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  tebakstêngels (Wanssum), tabakstelen: tebak steele (Sevenum) het strooisel in de hokken (algemene benaming)? [N 93 (1983)] || tabaksnerven? [N 93 (1983)] III-3-2
tabakspot snuifpot: snuifpot (Kwaadmechelen), tabakspot: tabakspot (Beverlo, ... ), tabakspǫt (Ottersum, ... ), tebákspot (Castenray, ... ), tybekspoͅt (Bree), təbakspoͅt (Kaulille), meestal aardewerk van hier.  tabakspot (Tegelen), toebakskroeg: £ is niet omgespeld  to͂ͅbakskro͂ͅx (Kermt), toebakspot: toebakspot (Kwaadmechelen), tou̯bakspoͅt (Maaseik), tōu̯bakspoͅt (Maaseik), tubakspoͅt (Borgloon, ... ), tubəkspoͅt (Mechelen-aan-de-Maas), tøu̯wbakspoͅt (Bree), m.  tubakspoͅt (Hasselt), m. mv. p#t\\  tubākspoͅt (Halen), om tabak te bewarn  tūbakspoͅt (Lanklaar) Aardewerken pot om tabak in te bewaren. [N 49, 115] || kruik, stenen ~; inventarisatie benamingen (gistkruik); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || tabakspot II-8, III-2-1
tabakspruim karot: karot (Hasselt), pruim: poum (Diepenbeek), proe:m (Montfort), proem (Buggenum, ... ), proeëm (Herten (bij Roermond)), proeəm (Schinnen), prom (Maastricht), proum (Maastricht, ... ), proûm (Gronsveld), prōem (Horst), prōēm (Buchten, ... ), prōm (Maastricht), prŏĕm (Hamont, ... ), pruim (Gennep), pròwm (Amby), prôem (Schimmert), prôeəm (Ubachsberg), prôêm (Reuver), prûum (Meeuwen), pr‧ōēm (Haelen), pr‧ūəm (Neeroeteren), De riepe proeme zien geplòkke: er is niet veel meer te halen Dn ieëne plânt dn boeëm, ennen ândere plukt r de proeme van: niet alle werk levert direkt resultaat op  proem (Castenray, ... ), een streepje op de soi  prəm (Loksbergen), proeme  prŏĕm (Meijel), pruimpje: proemke (Vlodrop), prōw.m-kə (Maastricht), pruimke (Caberg, ... ), pruimkə (Maastricht), pruimpkə (Maastricht, ... ), prumke (Merkelbeek, ... ), pruumke (Altweert, ... ), pruumkə (Beesel, ... ), pruumpke (Geulle, ... ), prūmke (Sevenum), prūūmke (Pey), prūūmkö (Stevensweert), prūūmkə (Geleen, ... ), prŭŭmke (Maasbree, ... ), prŭŭmkə (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), pröemke (Schinveld), prömke (Maastricht, ... ), prömkə (Heugem), prùùmke (Sevenum), prûmke (Thorn), prûumpkə (Kelpen), Mèt ¯n veerse proum in z¯n moul  pruimke (Maastricht), ui kort  pruimke (Amby), pruimpje tabak: werkwoord  prümpke tabak (Velden), pruimrolletje: proemrölke (Nieuwstadt), prŏĕmrèùlkə (Sittard), prôemrölkə (Pey), pruimsjiek: proem sjiek (Klimmen), proemsjiek (Kerkrade, ... ), prōēmsjĭēk (Nieuwenhagen), prŏĕmsjiek (Simpelveld), pruimtabak: proemtabak (Rimburg), proemtebak (Roermond, ... ), proemtebák (Castenray, ... ), prōēm tabak (Blerick), prōēm tebak (Blerick), prŏĕmtàbàk (Simpelveld), pro͂e͂mtabak (Velden), pruimtoebak: proemtoebak (Gulpen), proumtoubak (Maastricht), rol: rol (Pey), rolletje: rolke (As, ... ), rolleke (Genk), roͅlləkə (Meeuwen), rulke (Montfort, ... ), ròlleke (As), rôlke (Wessem), rölke (Echt/Gebroek, ... ), rölkə (Venlo), røͅlkə (Meeswijk), Ich höb tebak en rulkes, siegare, snaps en beer  ru:lke (Roermond), In grootvaders tijd  rölke (As, ... ), philips Maastricht  rulleke (Meijel), stuk van pruimrol  rölke (Heythuysen), Uitsluitend verklw.  rölke (Altweert, ... ), van een roltabak dan is het rulke  rulkə (Meijel), rolletje pruimtabak: rölke proemtabak (Venlo), rolletje sjiek: rolleke sik (Beverlo), rölsje sjiek (Kerkrade), rolletjenade: rollekenoad (Genk), rotzooi: rotzooi (Meers), sjiek: chik (Vlijtingen), chique (Gulpen, ... ), schick (Schimmert), schiek (Waubach), siek (Eksel), sik (Beverlo, ... ), sik (tùbak) (Beverlo), sĭĕk (Hamont), sjiek (Brunssum, ... ), sjik (As, ... ), sjīēk (Schimmert), sjĭĕk (Amstenrade, ... ), sjèk (Ophoven, ... ), ši.k (Eys), s‧ek (Neeroeteren), ’n sjik (Bilzen), (Tabak).  sjik (Valkenburg), E rölsje sjiek E prümsje sjiek  sjiek (Bleijerheide, ... ), Fr. chique  sjiek (As, ... ), Hë és gein sjïk toebbàk wièd  sjïk (Tongeren), Verklw. seksk\\n  sek (Lommel), sjiekje: sĭĕkskə (Tegelen), sjiekske (Eys, ... ), sjiekskə (Doenrade, ... ), sjikske (Beek, ... ), sjikskə (Caberg, ... ), sjĭĕkskə (Brunssum, ... ), š‧ikškə (Ingber), alleen voor pruimrol  sjĭĕksjkə (Heerlerbaan/Kaumer), bargoens: christenmeisje  sjikske (Sittard), smok: smok (Meeuwen), spij: spei (Maastricht), strang: van streng waarin de tabak gesponnen wordt  schtrank (Valkenburg), strangtoebak: štraŋtubak (Eupen) een pluk tabak om op te kauwen of op te zuigen (sik, pruim, rol e.a.) [N 80 (1980)] || een propje pruimtabak || karot, rolletje gesausde pruimtabak || kauwpruim || opgerold strengetje pruimtabak || pluk pruimtabak || plukje tabak || prop pruimtabak || pruim [SGV (1914)] || pruim (stukje tabak) || pruim (tabak) || pruim tabak || pruim van tabak || pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)], [N 80 (1980)] || pruimtabak || pruimtabak (rolletje -) || pruimtabak (stukje) || pruimtabak, tabak om te kauwen || pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)] || rol pruimtabak || rolleke (gerolde pruimtabak) || rolletje pruimtabak || roltabak || saus voor gerolde pruimtabak || snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)] || stukje pruimtabak || tabak in een rol || tabakspruim III-2-3
tabakssap drab: drap (Itteren), dras: dras (Merkelbeek, ... ), fluim: fluum (Pey), gorgelen: gorgələ (Meers), lurken: loarkö (Stevensweert), lurke (Thorn), luter: lue:tər (Montfort), nerik: neerik (Roermond), nerrik (Beek, ... ), nirgel: nirgel (Simpelveld), oliepaadje: òlliepedje (Castenray, ... ), pijpendriet: pièpendrièt (Venlo), pijpenzever: piepezeiver (Lutterade), pie’fezever (Bleijerheide, ... ), pièpe zeiver (Sevenum), pīēpe-zeiver (Gennep, ... ), pijpzever: piepzeiver (Sint-Odiliënberg), prut: prut (Maastricht), reddeld: reddelt (Opglabbeek), rèddəlt (Opglabbeek), reutel: reutel (Herten (bij Roermond)), ruttel (Gulpen), roet: root (Haelen), rotzooi: rotzooi  rotzooj (Meijel), sap: sap (Maastricht), seter: sētər (Gennep, ... ), sjiever: een redenaar die geen gehoor meer vindt een dronkaard die wartaal spreekt  sjiever (Meijel), sladder: als alle vuil water  sladder (Caberg), slobber: schlòbber (Amby), slodder: sjlòddər (?) (Maastricht), sloerie: sloerie (Venray), slover: schloever (Maastricht), sjloevər (Simpelveld), slovər (Echt/Gebroek), slurken: sleureke (Maastricht), smats: smats (Diepenbeek), smeer: sjmeer (Schimmert, ... ), smerig: schmĕerig (Gulpen), schmierig (Waubach), smirk: sjmirk (Herten (bij Roermond)), smierk (Pey), smirək (Kwaadmechelen), smork: smōrrek (Weert), smurk (Thorn), smurrie: smurrie (Horst), snirk: sjnurk (Sittard), snierk (Venlo), snurk (Tungelroy), snörk (Venlo), tabakssap: tebákssáp (Castenray, ... ), tabakzever: tabakzeiver (Blerick), tar: taar (Beek), teer: taer (Beek), tə r (Loksbergen), zever: seiver (Montfort), zaever (Venray), zaivər (Swalmen), zeever (Eys, ... ), zeevər (Doenrade, ... ), zei-jvər (Kapel-in-t-Zand), zeijver (Guttecoven), zeiver (Born, ... ), zeivər (Pey, ... ), zeuver (Hoeselt), zever (Eys, ... ), zevər (Simpelveld), zē.vər (Eys, ... ), zēīver (Klimmen), zĕĭver (Schimmert), zijver (Hunsel, ... ), zijvər (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), zèever (Gulpen), zèjver (As, ... ), zèjvər (Heugem, ... ), zèver (Wijnandsrade), zèèvər (Jabeek), z‧eͅi̯vər (Neeroeteren), nééringe = hèrkauwen  zéjver (Meeuwen), zever in de pijp: zeiver in de piēp (Blerick), zijver in de piep (Montfort) bruin tabaksspoor dat vanuit de mondhoeken naar beneden loopt bij mensen die pruimen || Hoe noemt U: Vuil water in een pijp (smierk, nerrik) [N 80 (1980)] || smurrie in de pijp || speeksel (bij tabak kauwen) || speeksel in de pijp || tabakssap III-2-3
tabakszak buil: papieren zak  buul (Castenray, ... ), tabaksbuil: tebáksbuūl (Castenray, ... ), toebaksbeugel: toûwbaksbugel (Gronsveld), toebaksblaas: toebáksblòòës (Zonhoven, ... ), toebaksbuidel: toebaksbuuel (Sittard), toebaksbuil: toeë’baksbül (Bleijerheide, ... ), toebakstuit: toebakstuut (Sittard) tabaksblaas || tabaksbuil || tabakszak || tabakszakje || tabakzak III-2-3
tabernakel tabernakel (<lat.): et tabernākel (Montzen), het tabbernakel (Hoensbroek), het tabernakel (Eisden), het tabernaokel (Eigenbilzen), op hət tabernoakel (Rijkel), t tabbernakel (Zonhoven), t tabbernaokel (Tongeren), t tabernakel (Chèvremont, ... ), t tabernaokel (Maastricht), tabbernaakel (Geleen), tabbernakel (Bocholt, ... ), tabbernākel (Boorsem), tabbernoakel (Membruggen), tabbernàkel (Maastricht), tabelnàkel (Hasselt), tabernakel (Achel, ... ), tabernoakel (Eigenbilzen, ... ), taberrnakel (Venlo), tabərnākəl (Meijel), tabərnōͅkəl (Tessenderlo), tābernaakəl (Maastricht), tebernakel (Weert), tàbbernāākel (Nieuwenhagen), tàbernáákel (Amstenrade), ut tabernakel (Meerssen) De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)] || Het kastje waarin relikwieën bewaard worden, reliekschrijn. [N 96A (1989)] || Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)] || Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)] III-3-3
tack oppinsemencetje: uppensǝmãnskǝ (Tessenderlo), semence: sǝmãnsǝ (Tessenderlo), sǝmãs (Montzen), sǝmǭnzǝ (Diepenbeek), sǝmǭsǝ (Eigenbilzen), sǝmɛnsǝ (Diepenbeek), semencetje: sǝmānskǝ (Tessenderlo), sǝmǭskǝ (Bilzen), steeknageltje: stę̄knę̄gǝlkǝ (Bilzen), tack: tɛk (Lommel, ... ), (mv)  taksǝ (Geulle), tę̄ks (Maasbree), tɛks (Bleijerheide, ... ), tɛksǝ (Maasbree), tacksje: tɛtskǝ (Genk) Het kleine, puntige, kantige taaie spijkertje met betrekkelijk grote kop, dat onder andere gebruikt wordt om het bovenleer voorlopig op de zool vast te maken, totdat die met pekdraad geregen is. Tacks zijn er in diverse maten. Volgens de informant van K 353 zijn semences heel kleine, scherpe, vierkantige spijkertjes met of zonder kop. Tack is een Engelse benaming. Het meervoud tacks wordt door de schoenmaker wel eens als een enkelvoud ge√Ønterpreteerd. Vandaar dat er meervoudsvormen voorkomen als taksǝ en tksǝ. De tacks van verschillende lengten en ook wel andere spijkertjes zoals steekstiften, rivets en haknagels, worden in een speciale, draaibare tacksenbak bewaard. Deze komt men bij veel schoenmakers tegen. Zie afb. 15. [N 60, 202b; N 60, 202c; N 60, 101; N 60, 201a; N 60, 235; N 60, 235a] II-10
taf taf: taf (Bilzen, ... ), tafsatijn: tafsǝtīn (Lutterade), tafta: tafta (Diepenbeek, ... ), tafzijde: tafzi (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), tafzęj (Maastricht) Lichte, geheel uit gekookte zijde geweven, effen stof. [N 62, 96; N 59, 201; MW] II-7
tafel ben: bargoens  ben (Heerlen), blet: blet (Waubach), bargoens  blet (Heerlen), bred: brèt (Blitterswijck), Nevenvorm van bord  brië.t (Zonhoven), dis: de.š (Montzen), deš (Eupen), deuisj (Vijlen, ... ), deusj (Venlo, ... ), dēš (Lontzen, ... ), deͅs (Montzen), deͅš (Eupen), dusch (Kerkrade), dusj (Eys, ... ), dyš (Voerendaal), dösj (Ransdaal, ... ), dø&#x0304š (Nieuwenhagen, ... ), døš (Bingelrade, ... ), dø͂ͅš (Mechelen), døͅš (Jabeek), Verklw. dusjke  dusj (Heerlen, ... ), vroeger  dø&#x0304š (Merkelbeek), glatterd: glattert (Waubach), bargoens  glattert (Heerlen), glother: glother (Waubach), tafel: taffel (Horst, ... ), tafəl (Arcen, ... ), tao:fəl (Roermond), taofel (Beek, ... ), taofəl (Bocholt, ... ), taovel (Echt/Gebroek), tau̯fəl (Hasselt, ... ), taòfel (Sittard), tāfəl (Gorsem, ... ), ta͂fəl (Rotem), teͅi̯əfal (Heusden), to.fəl (Genk), toafel (Griendtsveen, ... ), toafəl (Riemst, ... ), toāfəl (Kuttekoven), toffel (Venray, ... ), tofəl (Achel, ... ), toəfəl (Linkhout, ... ), tōafəl (Hoensbroek), tōfəl (Beringe, ... ), tōəfəl (Herk-de-Stad), tōͅ.fəl (Tungelroy), tōͅfl (Asenray/Maalbroek), tōͅfəl (Alt-Hoeselt, ... ), tōͅvəl (Maaseik), tōͅəfəl (Helchteren, ... ), tŏa-fel (Blitterswijck), tŏfəl (Sint-Lambrechts-Herk), to͂ͅfəl (Mielen-boven-Aalst, ... ), toͅafəl (Nuth/Aalbeek, ... ), toͅfəl (\'s-Herenelderen, ... ), toͅu̯fəl (Borgloon, ... ), toͅəfəl (Herk-de-Stad, ... ), tuofəl (Zolder, ... ), tuōfəl (Houthalen), tuoͅfəl (Zonhoven, ... ), tu̯afəl (Val-Meer), táfəl (Sevenum), tòfel (Montzen), tòfəl (Eigenbilzen, ... ), töfəl (Ophoven, ... ), tø&#x0304fəl (Helchteren, ... ), tøfəl (Beringen, ... ), tøəfəl (Helchteren), tø͂ͅfəl (Peer), tøͅfəl (Nederweert, ... ), \'n Rónj taofel De taofel eer aandoon Mit 13 aan de taofel zitte In die kaffee höbbe ze häör vaste taofel hae maakde de ganse taofel aan \'t lache  tao:fel (Roermond), Dao stónt ¯n eike taofel De taofel dekke, aofnumme mèt daartiene aon taofel De taofel is gedekt: spottend, het hemd komt uit de broek  taofel (Maastricht), De schóllieëre en de klaerke zien te voel um te waerke, már asse gro‰pe werre um te aete, zien ze \'t uurst án toffel gezaete Van \'n moj toffel kunde nie láng aete: De schoonheid of het uiterlijk is niet bepalend voor de kwaliteit  toffel (Castenray, ... ), kèrremes-taofele: kermistafels  taofel (Maastricht), met een haakje aan de u onderaan  tufəl (Houthalen), nieuwer  tōͅfəl (Brunssum), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  taffel (Beverlo), taofel vink: als iemand een bij vergisseing uitgespeelde kaart wil terugnemen om zijn abuis te herstellen  taofel (Sittard), thans  tōͅfəl (Merkelbeek), verklw täöfelke  taofel (Schimmert), Verklw. tiëfelke  toafel (Hasselt), Verklw. tiëfelke of teuëfelke  tòòëfel (Zonhoven), Verklw. täöfelke  taofel (Venlo), Verklw. töafelke  toafel (Heerlen, ... ), Verklw. tööfelke  taofel (Sittard), Wèè binne het joar eine toafelpuut tösse dew bein hèèt, is ofwaal getruidsj, ofwaal wevenèèr Ein gooj toafel: waar goed gegeten wordt Eme(s) ònder de toafel drinke  toafel (As, ... ) bekend meubel inz. eettafel || de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] || dis || een houten tafel [Roukens 12 (1937)] || een schoon tafel krassen (met een spijker, enz.) [ZND 28 (1938)] || Hoe noemt U: een tafel in het algemeen [N 56 (1973)] || plank, ook tafel || tafel [SGV (1914)], [ZND 49 (1958)], [ZND A2 (1940sq)], [ZND m], [ZND m] III-2-1