e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
talud maken elke klem verspringen: (men zegt) vǝrspreŋt ɛlkǝ klem (Griendtsveen), met de tanden graven: me dǝ tānt grāvǝ (Meijel), schuin graven: sxø̜jn grāvǝ (Sevenum), trapsgewijze: trapsgǝwīs (Ospel) De kant van de wijk maken. Men bouwt die trapsgewijze op, iedere laag één turf dik inspringend. [II, 29] II-4
tam konijn rammelaar: rémmeler (Heijen, ... ) konijn [ZND 29 (1938)] III-2-1
tamboer tamboer: tambuǝr (Eupen) Een met een drijftrommel uitgeruste spinmachine. [monogr.] II-7
tamme kanarie chineesje: šineskən (Lommel), šinēskə (Hamont), cini: senè (Sint-Truiden, ... ), sïnnï (Tongeren, ... ), harzer: hātsər (Bleijerheide, ... ), kanarie: kanalje (Waubach), kanarie (Echt/Gebroek, ... ), kanaries (Wijlre, ... ), kenaarie (Altweert, ... ), kenarie (Heel, ... ), kenoari-j (Beverlo, ... ), kenoarie (Genk, ... ), kenäorie (Gronsveld, ... ), knarie (Baarlo, ... ), kunarie (Venlo), kênariej (Heel), kənā.rə (Hasselt), kənāri (Hamont, ... ), kə’nāri (Meeswijk), (= pietje). Note/opm. v.d. invuller: Hier wordt de hoofdluis, pietje genoemd; mogelijk dat dit komt doordat vogels en dus ook kanaries nogal eens luizen hebben.  kenarie (Venray), Net zó láng ko‰tele, wies ge van \'n paerd nog enne kenarie aover het: steeds maar ruilen, maar er ook steeds bij inschieten  kenarie (Castenray, ... ), kanariepiet: kanariepiet (Waubach), kenariepiet (Maastricht), kánāāriepiĕt (Nieuwenhagen), kanariepietje: kanarie pietje (Boekend, ... ), kanarie-pietje (Puth), kanariepietje (Doenrade), kanārəpitšə (Sint-Truiden), kenariepietje (Blerick, ... ), knariepietje (Maasbree), kənāripitəkə (Meeuwen, ... ), Zo wordt het ook wel genoemd.  kenariepietje (Venray), kanariepop: kenariepóp (Venlo, ... ), kanariesvogel: karnaljesfōgel (Montzen), kanarievogel: carnaljevoegel (Heerlen), kanaarevougel (Sint-Truiden, ... ), kanalieëvoeëjel (Kerkrade, ... ), kanaliəvuəjəl (Bleijerheide, ... ), kanaljevooegel (Heerlen, ... ), kanarieveugeel (Maastricht), kanarievoëgel (Koningsbosch), kanarieëvoeëgel (Haanrade), kanarəvoͅu̯gəl (Niel-bij-St.-Truiden), kanārəvoͅu̯gəl (Sint-Truiden), kenarievogel (Boukoul, ... ), kenarievōēëgel (Hoensbroek), kernaajevogel (Sittard), kernaajevoogel (Sittard, ... ), kernaalievoagel (Stokkem, ... ), kernaolievoëgel (Gronsveld), kernäolievoëgel (Gronsveld, ... ), kĕrnôrëvógël (Hoeselt), knaarievoeegel (Weert), knaarievogel (Maastricht, ... ), knaarievoôgel (Tungelroy, ... ), knaljəvōgəl (Eupen), knaljəvōͅgəl (Eupen), knarievogel (Maastricht), knārivōəgəl (Boshoven, ... ), knārivūəgəl (Altweert, ... ), knōͅ.nəvōū.gəl (Borgloon), kërnôrëvógël (Tongeren, ... ), kənalii̯vōgəl (Lommel), kənarii̯vōgəl (Lommel), kənarijvogəl (Lommel), kənārəvogəl (Gutshoven), kənārəvōū.gəl (Borgloon), kərnā.i̯əvō.gəl (Sittard), (dit woord wordt niet meer gebruikt).  kernalievogel (Baarlo), vgl Keules kanaljevugel  kenḁḁi.ndzeveu.gel (Hasselt), kanarievogeltje: kanarie vögelke (Guttecoven), kanarie-veugelke (Maasbracht), kunarieveugelke (Vlodrop), mètisse (fr.): < fr. métisse, \"kruising\  mèttïs (Tongeren), kruising tussen kanarie en putter  meͅtes (Niel-bij-St.-Truiden), piet: piet (Bocholtz, ... ), (= aanroepnaam).  piet (Heel), pietje: piet-je (Kerkrade), pieteke (Maastricht), pietje (Baarlo, ... ), pietsje (Maastricht), pietəkə (Maastricht), pop: poep (Hasselt, ... ), tamme kanarie: taame kanarie (Klimmen), taame kanariej (Posterholt), taame knarie (Haler), taome kenaorie (Eijsden) bepaald kanarieras, gekweekt in de Harz || europese kanarie || Hoe noemt u de tamme kanarie? (kernollievogel, konijnevogel, pietje) [N 104 (2000)] || kanarie [SGV (1914)] || kanarie, soort || kanarie, wijfje || kanarievogel [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || kater III-2-1
tamme kastanje kerstonzeleboom: kërstson’zjëlëboom (Hoeselt), tamme kastanje: taam kastanje (Klimmen), taame kestanje (Sevenum), toam kastonje (Diepenbeek) Hoe noemt U: de tamme kastanjeboom [N 50 (1972)] || tamme kastanjeboom III-4-3
tamponeerborstel tamponeer: tampǝnējǝr (Tessenderlo), tamponeerborstel: tamponērbøstǝl (Heel), tamponērbǫrsǝl (Maasbree), tampǝnērbørstǝl (Herten), tampǝnērbø̜štǝl (Klimmen), tampǝnērbǫsǝl (Jeuk), tampǫniǝrbǫsǝl (Diepenbeek), tɛmponērbø̄štǝl (Schinnen), tɛmpǝnērbøštǝl (Kerkrade), tɛmpǝnērbø̄stǝl (Buchten), tamponeerkwast: tampǝnērkwas (Herten, ... ), tɛmpǝnērkwas (Gulpen, ... ), tɛmpǝnērkwast (Meijel), tɛmpǝnērkwāst (Ottersum) Langwerpig rechthoekige borstel, meest van blank varkenshaar, met gebogen handvat of steel die wordt gebruikt om bij mat verfwerk de strepen van de verfkwast weg te nemen. Om dit te bereiken wordt met de borstel gelijkmatig op het vers geverfde werk gedopt. [N 67, 38; div.] II-9
tamponeren roeren: rȳrǝ (Jeuk), tamponeren: tamponērǝ (Heel, ... ), tampǝnējǝrǝ (Tessenderlo), tampǝnērǝ (Herten), tampǫniǝrǝ (Diepenbeek), tɛmponērǝ (Buchten, ... ), tɛmpǝnērǝ (Heerlen, ... ), toppen: tupǝ (Klimmen) Bij mat verfwerk met een tamponeerborstel in de verf doppen.om de strepen van de verfkwast weg te nemen. Zie ook het lemma 'Tamponeerborstel'. [N 67, 80b] II-9
tamponneerverf klaplak: klaplak (Klimmen), matte tamponneerverf: matǝ tampǝnejǝrvɛrǝf (Tessenderlo), tamponneerverf: tamponēr[verf] (Herten, ... ), tampǝnēr[verf] (Herten, ... ), tampǫniǝr[verf] (Diepenbeek), tampǫnēr[verf] (Heel), tɛmponēr[verf] (Gulpen, ... ), tɛmpǝnēr[verf] (Buchten, ... ) Verf die met een tamponneerkwast kloppend wordt aangebracht. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 24] II-9
tand tand: ta(j)ntj (Roermond), ta.nd (Horst), ta.nt (Maaseik, ... ), ta:nt (Hoepertingen, ... ), taand (Eijsden, ... ), taant (Eijsden, ... ), tand (Amby, ... ), taNd (Hoensbroek), tand (Hoensbroek, ... ), tandj (Asenray/Maalbroek, ... ), tanjd (Bingelrade, ... ), tanjdj (Schinveld), tanjt (Kessel, ... ), tanjtj (Echt/Gebroek), tank (Baarlo, ... ), tankt (Maasbree, ... ), tant (Berg, ... ), tantj (Brunssum, ... ), tā.nt (Tongeren), tāānd (Merselo), tāānt (Reijmerstok), tānd (Afferden, ... ), tāndj (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), tāngt (Sevenum), tānk (Steyl), tānt (Beverst, ... ), tāntj (Maasbracht), tendj (Einighausen, ... ), tenj (Reuver), tenjd (Elsloo), tenjt (Obbicht, ... ), tentj (Guttecoven, ... ), tsank (Kerkrade, ... ), tsānk (Vaals), tsānt (Kerkrade), tsàngk (Bleijerheide), tsànk (Bocholtz, ... ), tsàŋk (Kerkrade), tsángk (Simpelveld), tà:nt (Swolgen, ... ), tànd (Bemelen, ... ), tàndj (Buchten, ... ), tànjd (Koningsbosch), tànjtj (Posterholt, ... ), tànk (Eygelshoven, ... ), tànt (Gulpen, ... ), tàntj (Neeritter, ... ), tàànd (Heugem), tá:nt (Geysteren, ... ), tánd (Amby), tándj (Merkelbeek), tánk (Schaesberg), tánt (Arcen, ... ), tántj (Puth), tâ:nt (Arcen), tând (Maastricht, ... ), tândj (Hunsel, ... ), tânjd (Baexem), tânt (Borgharen, ... ), tèndj (Stein), tèntj (Urmond), zank (Bleijerheide, ... ), zànk (Kerkrade), [Paragraaf: lichaam]  tand (Boorsem) een tand [ZND A1 (1940sq)] || tand [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] III-1-1
tand van de gaffel gaffelschank: gafǝlšaŋk (Valkenburg), schank: šāŋk (Bemelen, ... ) De lange tanden van de hooigaffel. [N 18, 30 add.] I-3