e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tandpijn het te pakken hebben: Zelden of nooit gebruikt.  k hĕppət tə paŏkkə (Putbroek), pijn aan zijn tanden: pi:n an minə ta.nt (Meeuwen), pijn aan mijn taan (Donk (bij Herk-de-Stad)), pijn an mijn taan (Borlo), pin an mijn tan (Duras), pɛin un mən tan (Kanne), pɛjn on meͅnən tant (Leopoldsburg), pijn in het bakkes: pien in t bakkes (Ulestraten), pijn in het geschaar: pien in t gesjieër (Ulestraten), pijn in zijn tanden: peen in m`n tan (Groot-Gelmen), pijmənən tand (Mielen-boven-Aalst), pijn in m`n taan (Ulbeek), pijn in m`n taŋ (Wellen), pijn ən mən taan (Hoepertingen), pijn zijn tanden: peen m`n taaən (Heers), pein mən tan (Sint-Truiden), pijn `m taan (Jeuk), pijn m`n taan (Montenaken, ... ), pijn m`ne tand (Velm), pijn men taan (Nieuwerkerken), pijn mijn taan (Gorsem, ... ), pijn mən taan (Gingelom, ... ), pɛ:n mən ta:n (Sint-Truiden), tandpijn: ich höb tandpien (Voerendaal), ta.ntpain (Borgloon), ta.ntpein (Genk), ta:npɛin (Kanne), ta:ntpiŋ (Sint-Pieters-Voeren), ta:ntpɛ.in (Overpelt), ta:ntpɛin (Vliermaal, ... ), taandpein (Neerpelt), taandpien (Gennep, ... ), taandpijn (Borlo, ... ), taandpèjn (Veldwezelt), taandpèng (Gronsveld), taanpieng (Mheer), taanpijn (Lommel, ... ), taantpeinn (Berg-en-Terblijt), taantpien (Kaulille), taantpijen (Sint-Truiden), taantpijn (Lommel, ... ), taantpin (Amby), taantpīēn (Putbroek), taaəndpijən (Nieuwerkerken), taendpijn (Sint-Truiden), tainpijn (Zolder), tan(t)pe.n (Kermt), tan[t}pi.n (Bocholt), tandjpien (Brunssum, ... ), tandjpiiin (Linne), tandjpīēn (Beegden, ... ), tandjpīn (Pey), tandpaaijen (Bilzen), tandpaain (Berg), tandpain (Meldert, ... ), tandpeen (Groot-Gelmen, ... ), tandpeijn (Maastricht), tandpein (Hasselt, ... ), tandpejen (Alken), tandpejn (Heusden), tandpeyn (Hasselt), tandpēͅgn (Neerpelt), tandpēͅn (Herk-de-Stad, ... ), tandpeͅeən (Zepperen), tandpieen (Schinveld), tandpien (Bergen, ... ), tandpieng (Gulpen, ... ), tandpiin (Rotem), tandpijen (Zonhoven), tandpijn (Alken, ... ), tandpijən (Schulen), tandpin (Bree, ... ), tandping (Gulpen), tandpiɛn (Zepperen), tandpèn (Hasselt), tandpène (Hasselt), tandpê"n (Beverlo), tandpɛin (Heers, ... ), tanjdphèn (Roermond), tanjdpien (Geleen, ... ), tanjtpien (Baexem, ... ), tankpien (Blerick, ... ), tankpieng (Eygelshoven, ... ), tankpiën (Baarlo, ... ), tankpīēn (Helden/Everlo, ... ), tanpein (Bilzen), tanpien (Meerssen), tanpijn (Beringen, ... ), tanpɛ.n (Leopoldsburg), tanpɛin (Engelmanshoven), tantjpien (Herten (bij Roermond), ... ), tantpaain (Martenslinde), tantpain (Mal, ... ), tantpajn (s-Herenelderen), tantpein (Gellik, ... ), tantpen (Zonhoven), tantpēin (Beverlo), tantpēͅin (Diepenbeek), tantpĕĕn (Gelinden), tantpeͅjn (Houthalen), tantpi. (Opglabbeek), tantpi.n (Vucht), tantpi:n (Opoeteren), tantpien (Beek, ... ), tantpieng (Mechelen), tantpieŋ (Berg-en-Terblijt, ... ), tantpijn (Bree, ... ), tantpin (Beek (bij Bree), ... ), tantpiən (Bree), tantpīēn (Voerendaal, ... ), tantpīn (Bocholt, ... ), tantpyen (Gutshoven), tantpäin (Zonhoven), tantpîn (Bree), taunpajn (Paal), taupijn (Beringen), taëntpieng (Achel), taŋpiŋ (Maaseik), taŋtpien (Thorn, ... ), taəndpijən (Hoepertingen), tāndpien (Hamont, ... ), tāndpijn (Beverst, ... ), tāndpin (Hamont), tānpien (America), tānpijn (Lommel), tāntpijn (Lanaken), tāntpè-n (Wellen), ta͂ntpēͅn (Mettekoven), tendjpien (Einighausen, ... ), tenjtpien (Limbricht), tsa:(n)piŋ (Raeren), tsangkpīēng (Vaals), tsankpieng (Vaals), tsankping (Kerkrade), tântpe.in (Maaseik), tântpien (Meterik), tântpin (Mechelen-aan-de-Maas), [Paragraaf: lichaam]  tandpien (Boorsem), Schertsend: ich hem L.D.V.  tandpien (Grote-Brogel), Soms ook levekespien.  tandpien (Gerdingen), Tandpien is leefdepien.  tandpien (Eisden), Tegenw. tantpien.  taŋkpīēn (Hout-Blerick), Wil men meer préciseren dan wordt het pien aan een voorste tand, pien aan een baktand.  tandpien (Meeswijk) ik heb tandpijn [ZND 34 (1940)] || kiespijn [DC 27 (1955)] || Kiespijn. Ik heb kiespijn. [Lk 05 (1955)] || tandpijn III-1-2
tandrad tandrad: tantrat (Loksbergen) Draaitoestel waarvan de haken door een tandrad worden aangedreven. [N 48, 67d] II-7
tandrad, tandwiel kamrad: ka.mprā.t (Swalmen), ka.mprāt (Tungelroy), kamprat (Kerkrade), kamprāt (Helden, ... ), kamprǭt (Genk, ... ), kamrat (Siebengewald), kamrāt (Ten Esschen), (mv)  kamprǭr (Bevingen), kamwiel: kamwil (Reuver), kamwīl (Oostrum, ... ), tandrad: tantjrāt (Montfort, ... ), tantrāt (Herten, ... ), tantrǭt (Bilzen), taŋkrat (Heerlen), tsaŋkrat (Kerkrade, ... ), tandwiel: tantwil (Loksbergen, ... ), tãntwīl (Heijen, ... ), tāntwil (Ottersum) Wiel dat op de omtrek van tanden voorzien is; deze tanden grijpen weer in die van een ander tandrad of een tandstang. Tandraderen dienen om de draaiende beweging van een as op een andere as over te brengen. [N 33, 280a; monogr.; div.] II-11
tandradpers de nieuwe pers: dǝ nuw pēǝrs (Sint-Pieters-Voeren), pers: páǝs (Wellen) De pers van metaal die door middel van een of meer tandraden wordt aangedreven. Zie afb. 21. Uit de opgaven blijkt dat dit type slechts in weinig stroopstokerijen voorkwam. In Q 249 was deze pers de jongste van de twee met een bouwjaar tussen 1914 en 1918. Het vergaarbekken was in tegenstelling tot de andere pers niet van hout, maar van koper. In Q 247a werd de tandradpers "de nieuwe pers" genoemd, terwijl de houten pers werd aangeduid met "de oude pers". [N 57, 12d] II-2
tandschaaf kartelschaaf: kartǝlšāf (Heel), lijmschaaf: lē̜msxǭf (Leopoldsburg), līmšāf (Eygelshoven, ... ), rouwschaaf: rowšāf (Eygelshoven), ru(w)šāf (Stein), rōwšāf (Mechelen), rǫwsxāf (Venlo), rǫwšǭf (Bilzen), schrabschaaf: šrapšāf (Tegelen), tandenschaaf: tansxǭf (Tessenderlo), tɛŋšāf (Eygelshoven), tandhobel: tsaŋkhubǝl (Bleijerheide), tandschaaf: ta.ntjšāf (Tungelroy), tantjšāf (Echt, ... ), tantšāf (Dilsen, ... ), tantšē̜f (Neer), tantšǭf (Bilzen), taŋkšāf (Tegelen), tãntsxǭf (Tessenderlo), tāntsxāf (Ottersum), verlijmschaaf: vǝrlē̜msxǭf (Leopoldsburg) Soort kleine blokschaaf met loodrecht geplaatste tandschaafbeitel die gebruikt wordt om een te lijmen oppervlak ruw te maken zodat de lijm beter kan hechten. Zie ook afb. 34 en de twee volgende lemmata. [N 53, 59a; N G, 39; monogr.] II-12
tandschaafbeitel kartelbeitel: kartǝlbęjtǝl (Heel), rouwbeitel: rǫwbiǝtǝl (Bilzen), rǫwbęjtǝl (Venlo), schaafbeitel: šāf˱bęjtǝl (Geulle), schavenbeitel: šāvǝbęjtǝl (Herten), tandbeitel: tantj˱bęjtǝl (Posterholt), tant˱bētǝl (Mechelen), tant˱bęjtǝl (Dilsen), taŋk˱bęjtǝl (Tegelen), tsaŋk˱bēsǝl (Bleijerheide), tānt˱bęjtǝl (Ottersum), tandschaafbeitel: tantjšāf˱bęjtǝl (Herten) De schaafbeitel van een tandschaaf die aan de onderzijde voorzien is van fijne tandjes. [N 53, 59b] II-12
tandvlees bibbertjes: bieberkes (Maasniel), bildertjes: bilderkes (Heel), billen: bille (Ten-Esschen/Weustenrade), kakement: kakemint (Bunde), raak: raak (Mheer), raake (Eys), raken (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), rakə (Neeroeteren), Het hele gebit.  ra:kə (Opoeteren), rakel: Als de tand uit is.  rōͅkəls (Heks), Zonder tanden erin.  rōͅ.kəl (Tongeren), randvlees: rangkfleis (Panningen), rantfleͅis (Bree), tandvlees: et taansvléés (Oost-Maarland), het tandvleischj (Heerlerheide), het tankvleesch (Rimburg), t taandvlèèsj (Mheer), t tandvleesj (Ubachsberg, ... ), t tandvleisj (Klimmen), t tandvlesch (Gemmenich), t tsankvleesj (Kerkrade, ... ), ta.ndjvlei.s (Boukoul), ta.ntflē.s (Genk), ta.ntflis (Zolder, ... ), ta.ntflɛis (Gennep), ta.ntvli:jəs (Tessenderlo), ta:ndvleis (Weert), ta:ntfli.s (Diepenbeek), ta:ntvli:s (Helchteren), ta:ntvliəs (Neerpelt), ta:ntvlɛiz (Zutendaal), taandfleis (Middelaar), taandvleis (Gennep, ... ), taandvleisch (Amby), taandvliejes (Kwaadmechelen), taandvlieës (Eksel), taandvlèjs (Ottersum), taandvléjs (Ottersum), taandvléés (Oost-Maarland), taantfleeis (Tongeren), taantvleisj (Borgharen), tand vleesj (Mechelen), tand vleisj (Houthem), tandfleisch (Meerssen), tandfleish (Linne), tandfléjs (Mechelen), tandfléésch (Nuth/Aalbeek), tandj-vleisj (Echt/Gebroek), tandjfleisj (Vlodrop), tandjvleesj (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), tandjvleis (Baexem, ... ), tandjvleisch (Geleen, ... ), tandjvleisj (Limbricht, ... ), tandjvlēīs (Montfort), tandjvlèjs (Pey), tandvlais (Kozen), tandvlees (Achel, ... ), tandvleesch (Mechelen), tandvleesj (Brunssum, ... ), tandvleijsch (Mechelen), tandvleis (Afferden, ... ), tandvleisch (Blerick, ... ), tandvleisj (Beek, ... ), tandvles (Meijel), tandvlies (Bokrijk, ... ), tandvlieës (Beverlo, ... ), tandvlijəs (Tessenderlo), tandvliës (Leopoldsburg), tandvlèès (Eigenbilzen), tandvlɛis (Grote-Brogel, ... ), tangkvleis (Tegelen), tanjdvleis (Herten (bij Roermond), ... ), tanjdvleisj (Geleen, ... ), tanjtvleisj (Geleen), tank vlees (Nieuwenhagen), tankdvleis (Sevenum), tankfleis (Tegelen), tankveis (Velden), tankvleesch (Heerlen, ... ), tankvleesj (Nieuwenhagen, ... ), tankvleis (Baarlo, ... ), tankvlèjs (Panningen), tant-vleis (Leuken), tantfleis (Kinrooi, ... ), tantflejəs (Lommel, ... ), tantfles (Hamont), tantflēs (Bilzen), tantflēͅiš (Boorsem), tantfleͅis (Lanklaar, ... ), tantfleͅs (Achel), tantflijs (Halen), tantflis (Hasselt), tantfliəs (Beringen, ... ), tantflīs (Gingelom, ... ), tantflɛ.is (Neeroeteren), tantjvleis (Haelen, ... ), tantjvleisch (Puth, ... ), tantjvleisj (Holtum, ... ), tantjvlēīs (Maasbracht), tantjvlēš (Voerendaal), tantvleesj (Heerlerheide, ... ), tantvleis (Broekhuizen), tantvlejsj (Kelmis), tantvles (Eigenbilzen, ... ), tantvlēis (Hoepertingen), tantvlēs (Sint-Lambrechts-Herk), tantvlēsj (Remersdaal), tantvleͅis (Meeuwen), tantvleͅəs (Bocholt), tantvlieës (Leopoldsburg), tantvlijəs (Halen, ... ), tantvlis (Houthalen, ... ), tantvliəs (Zelem), tantvlīs (Hasselt), tantvlīəs (Hechtel), tantvlèèsj (Heerlerheide), tantvléjs (Wanssum), tantvlɛis (Stokkem), tanvles (Genk), taŋdvleis (Thorn), tā.ntflei.s (Tongeren), tā.ntvlē.s (Sint-Martens-Voeren), tāndfleͅis (Tongeren), tāndvleis (Oirlo, ... ), tāndvlēͅs (Val-Meer), tāntflas (Hamont), tāntfleis (Tongeren), tāntflēs (Riemst), tāntflēͅs (Kanne), tāntfleͅijs (Tongeren), tāntfleͅis (Rutten, ... ), tāntfleͅs (Hamont), tāntflis (Houthalen), tāntfliəs (Overpelt, ... ), tāntflīəs (Sint-Truiden), tāntvlejəs (Beverst), tāntvleͅis (Bocholt, ... ), tāntvliəs (Achel), tāntvlīs (Overpelt, ... ), tāntvlīəs (Neerpelt), tānvlejəs (Lommel), tāəndvlis (Diepenbeek), ta͂.ntfl(tm)i.š (Moresnet), ta͂ndjvleis (Tungelroy), ta͂ntfleəs (Gingelom), ta͂ntvleəs (Hees), tendjvleisj (Guttecoven, ... ), tenjdvleis (Buchten), tenjdvleisj (Kerensheide), tenjtvleisj (Obbicht, ... ), tentjvlies (Stein), tsaankvlees (Kerkrade), tsankvleesj (Bocholtz), tààndvlaes (Leunen), tándvleis (Sint-Pieter), tââendvleis (Weert), tènjtfleisj (Berg-aan-de-Maas), tènjtvleisch (Elsloo), téndjvleisj (Urmond), ut tankvleesch (Vrusschemig), zank vleesch (Kerkrade), ⁄t taandvleis (Gennep), als Duits Zahn  zankvleež (Vaals) hoe noemt men het tandvlees ? [ZND 49 (1958)] || Hoe noemt men het tandvlees? [DC 30 (1958)] || tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en de kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [Lk 05 (1955)] III-1-1
tandwielkast van een hoekbooromslag klauwkoppeling: klǫwkǫpǝleŋ (Helden, ... ), knebel: knęjbǝl (Loksbergen), kniegewricht: knigǝvrex (Neeritter), schakelaar: šākǝlē̜r (Klimmen) De tandwielkast die bij een hoekbooromslag de verbinding vormt tussen de beugel en de boorhouder met boorijzer. [N 33, 159] II-11
tandwielpal haak: hǭk (Jeuk), klep: klɛp (Bilzen, ... ), klepje: klɛpkǝ (Bevingen, ... ), pal: pal (Heijen, ... ), spie: špi (Ten Esschen), veiligheidspal: veiligheidspal (Herten), vęjlexhęjtspal (Neeritter, ... ), wervel: welǝvǝr (Spekholzerheide), węrvǝl (Reuver) Een aan de voorzijde afgeschuind palletje dat door middel van een veer tussen de tanden van het tandwiel wordt gedrukt wanneer dit achteruit draait. [N 33, 243] II-11
tandwieltje bobijn: bǫbęjn (Ordingen), bobine: bǫben (Haren), radje: rø̄tšǝ (Hoeselt), rø̜̄.tšǝ (Lauw), rēǝtšǝ (Diepenbeek, ... ), rǫtšǝ (Hoepertingen), rǭǝtšǝ (Stokrooie), rɛǝtšǝ (Bilzen), ratel: rǭtǝl (Paal), rol: rǫl (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), rolletje: rǫlǝkǝ (Herk-de-Stad, ... ), spanner: spanǝr (Kanne), wieltje: wi.lǝkǝ (Tongeren) Tandwiel waarmee de stand van het schoen kan worden versteld. Op deze wijze kan de graantoevoer naar de stenen worden geregeld. Het tandwiel is in een aantal molens de vervanger van de greinstok. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛde graantoevoer regelenɛ.' [Vds 154; Coe 139; Grof 164; N D, 33 add.] II-3