e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
teers spie/spij: spi (Berbroek), spęj (Kuringen), stek: stɛk (Diepenbeek, ... ) Houten knuppel die dient als hulpmiddel wanneer men gebruik maakt van de steenreep om de loper van de ligger te verwijderen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [Vds 214] II-3
tegelfabriek steentjesfabriek: stęjnšǝsfǝbrek (Maastricht), tegelfabriek: tēgǝlfǝbrek (Maastricht) Fabriek waar wand- en vloertegels worden vervaardigd. [monogr.] II-8
tegelijkertijd galopperen en draven (op een) kattefak (lopen): katǝfak (Swalmen), doorbreken: dø̄rbrēkǝ (Zelem), doorlopen: dørǝxlōpǝ (Heerlerheide), doorslaan: dōrslǭn (Swalmen), driespringer: drišpręŋgǝr (Sittard  [(paard dat de driesprong maakt)]  ), driesprong (maken): drišprøŋk (Hoensbroek), drēi̯šprøŋk (Panningen), dręi̯šprøŋk (Kerkrade), driesprong maken: drišprøŋk mākǝ (Klimmen), dręi̯šptøŋk mǭǝkǝ (Gronsveld), fetteren: fɛtǝrǝ (Heerlen, ... ), flouteren: flǫu̯tǝrǝ (Maasniel), hondsdraf: hǫnsdraf (Hoepertingen  [(onregelmatige stap)]  ), jekken: jekken (Roermond), ketteren: kɛdǝrǝ (Montfort), kɛtǝrǝ (Sevenum), klabatteren: klabatǝrǝ (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), klabatǝrǝn (Montfort), klabeteren: klabǝtērǝn (Urmond), klabetteren: klabɛtǝrǝ (Meeswijk, ... ), klabieteren: klabitǝrǝ (Gemmenich  [(draven met tussenslag)]  , ... ), klābitǝrǝ (Mechelen), klabodderen: klabǫdǝrǝn (Achel  [(zeer wild lopen)]  ), klavatsen: kǝlavatsǝ (Neeroeteren  [(wild lopen en de hoeven met veel lawaai op de grond ploffen)]  ), klavetteren: klavętǝrǝ (Neeritter, ... ), klǝvętǝrǝ (Nederweert), klawieteren: klawitǝrǝ (Rummen  [(snel lopen met de vier poten tegelijkertijd)]  ), klawitǝrǝn (Lommel), kletteren: klɛtǝrǝ (Opglabbeek, ... ), korte galop: kǫrtǝ gǝlǫp (Maastricht), overslaan: ø̜i̯vǝrslǫǝn (Herk-de-Stad), springen: spręŋǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden), springer: spreŋǝr (Meeswijk), spręŋǝr (Hasselt), wild galopperen: wild galopperen (Gingelom) Gelijktijdig galopperen en draven, bijv. met de voorpoten galopperen en met de achterbenen draven, ofwel afwisselend draven en galopperen. De correspondenten kennen hiervoor weinig specifieke woorden: enkel fetteren en springen. Er komen wel een aantal klanknabootsende woorden voor in de betekenis "snel, wild lopen". [N 8, 20, 81c en 81e] I-9
tegelsnijder beiteltje: bęjtǝlkǝ (Genk), klein beiteltje: klęj bęjtǝlkǝ (Sint-Truiden), knipmachine: knepmašiŋ (Heerlen), knepmǝšin (Maastricht, ... ), knepmǝšīn (Tungelroy), knipscheer: knepšī.r (Bleijerheide), paveibeiteltje: pavęjbęjtǝlkǝ (Sint-Truiden), plaveiensnijder: plavɛjǝsnijǝr (Meeuwen), snij-apparaat: šni-apǝrāt (Schimmert), šnijapǝrāt (Waubach), snijbeugel: šnijbø̄gǝl (Tegelen), snijder: snęjǝr (Oud-Caberg), šnijǝr (Rothem), šnī.jǝr (Waubach), snijmachine: snijmašin (Meeuwen), snimašin (Geulle), snimǝšin (Maasbree), snø̜jmašin (Lommel), snē̜mášin (Tessenderlo), šnimašiŋ (Kerkrade), tegelknipper: tēgǝlknepǝr (Susteren, ... ), tegelmachientje: tēgǝlmāšiŋkǝ (Leuken, ... ), tēgǝlmǝšiŋkǝ (Panningen), tēgǝlmǝšęjŋkǝ (Haler), tegelmachine: tegelmachine (Leunen), tēgǝlmašin (Weert), tēgǝlmašiŋ (Noorbeek, ... ), tēgǝlmǝš ̇in (Herten), tēgǝlmǝšin (Uikhoven, ... ), tēgǝlmǝšīn (Ell, ... ), tegelsnijder: tēgǝlsnejǝr (Bree, ... ), tēgǝlsniǝr (Neeritter, ... ), tēgǝlsnęjǝr (Meijel), tēgǝlšnijǝr (Epen, ... ), tēgǝlšniǝr (Eys, ... ), tējǝlšniǝr (Bleijerheide), tīǝgǝlšnijǝr (Jabeek), tegelsnijmachientje: tēgǝlšnimǝšiŋkǝ (Helden, ... ), tegelsnijmachine: tēgǝlsni.mašin (Montfort), tichelknipper: tegǝlknepǝr (Uikhoven), zaagmachine: zē̜xmašin (Meeuwen) Werktuig waarmee tegels gesneden kunnen worden. Er zijn verschillende modellen en uitvoeringen. De 'tegelsnijbeugel' bestaat uit een u-vormig gebogen metalen staaf waarbij aan één uiteinde een rubberen aandrukwiel en aan het andere een hardstalen wieltje is aangebracht. Met behulp van het snijwieltje wordt de glazuurlaag van de tegel ingekerfd. Bij de 'tegelsnijmachine' wordt het snijwieltje met behulp van een hefboom tegen de glazuurlaag van de tegel gedrukt. [N 32, 42a] II-9
tegeltang breektang: brē̜.ktaŋ (Waubach), brīǝktaŋ (Houthalen), kleine tang: klēn taŋ (Genk), knibbelaar: knebǝlǝr (Leuken, ... ), knijptang: kni.ptaŋ (Tegelen), knīptaŋ (Heerlen, ... ), kniptang: kneptaŋ (Ell, ... ), nijper: nē̜pǝr (Tessenderlo), nijptang: n ̇iptaŋ (Herten), niptaŋ (Helden, ... ), nø̜jptaŋ (Lommel), nē̜ptaŋ (Tessenderlo), nīptaŋ (Heerlen, ... ), pitstang: pets`taŋ (Bilzen, ... ), petš`taŋ (Klimmen, ... ), petš`tsaŋ (Bleijerheide), steentang: štētaŋ (Eys), tang: taŋ (Heythuysen, ... ), tegeltang: tēgǝltaŋ (Heerlen, ... ), vlechttang: vlęxtaŋ (Schimmert) Tang waarmee kleine stukjes van een tegel geknipt kunnen worden. De tegeltang lijkt op een nijptang maar heeft smallere bekken en langere benen. [N 32, 42b] II-9
tegelzetter estrikleger: ɛstrexlɛ̄jǝr (Kerkrade  [(vloermaker)]  ), metselaar: [metselaar] (Oud-Caberg), metser: [metser] (Weert), paveur: pavø̜jr (Sint-Truiden), steenlegger: stēnlęgǝr (Uikhoven), tegelenzetter: tēgǝlǝzetǝr (Rijckholt), tēgǝlǝzętǝr (Schimmert), tegellegger: tēgǝllęgǝr (Heerlen, ... ), tēgǝllęqǝr (Leuken, ... ), tēgǝllɛqǝr (Tegelen), tīǝgǝllęgǝr (Jabeek), tegelplakker: tēgǝlplɛkǝr (Heerlen), tegelzetter: tegelzetter (Eys, ... ), tēgǝlzetǝr (Epen, ... ), tēgǝlzę ̝tǝr (Ell, ... ), tēgǝlzętǝr (Haler, ... ), tēgǝlzɛtǝr (Lozen, ... ), tējǝlzɛtsǝr (Bleijerheide), tē̜gǝlzętǝr (Geulle, ... ), tī.gǝlzętǝr (Waubach), tichelslegger: tichelslegger (Sint-Truiden), vloerder: vluǝrdǝr (Lozen), vlȳrdǝr (Meeuwen), vlūrdǝr (Berverlo, ... ), vloerleger: vlōrlęjgǝr (Bree), vlūrlęjgǝr (Meeuwen), vloerlegger: vlwarleqǝr (Uikhoven), vlūrlęgǝr (Bilzen, ... ), vlūrlɛgǝr (Genk) Arbeider die in een bouwwerk de vloer- en muurtegels plaatst. [N 32, 41d; N 30, 3e] II-9
tegemoet kruien tegenkruien: tēgǝ kryjǝ (Meterik), tēgǝkrø̜jǝ (Griendtsveen, ... ) Als men over een grote afstand de turf naar het schip moet kruien, kruit men vanaf het schip de andere kruier tegemoet. [II, 74] II-4
tegen de bal schoppen een sjot geven: sjot gièven (Houthalen), inschoppen: inschoppe (Stokrooie), schieten: scheete (Weert), schiete (Overpelt), schieten (Achel), sjeete (Hulsberg), B.v. Hij schoot over de goal.  šētə (Meeswijk), schoppen: `šø.pə (Gemmenich), scheupe (Zichen-Zussen-Bolder), schoeppe (Meerlo), schope (Stal), schopen (Houthalen), schoppe (Peer, ... ), schoppen (Eys, ... ), schoupe (Bilzen), schoͅppe (Neerpelt), schuippe (Montfort), schuppe (Montfort, ... ), schuppen (Achel), schöppe (Gennep, ... ), sjoepe (Opglabbeek), sjoeppen (Opoeteren), sjoppe (As), sjoppen (Reppel), sjopə (Bree), sjoͅpən (Opglabbeek), sjuppe (Kesseleik, ... ), sjòppe (Bree), sjøpə (Meijel), sjø͂ͅpə (Stein), sjøͅpə (Beesel, ... ), sx"pə (Venray), sxøͅpə (Blerick, ... ), šopn (Diepenbeek), De linksveur sjöpde dm bál langs de kieper in de gool.  sjöppe (Tegelen), sjot (zn.): ene sjot (Hasselt), sjot (Bree, ... ), sjotten: schoten (Overpelt), schotten (Heusden, ... ), sjoete (Wijlre), sjot-tê (Widooie), sjotte (As, ... ), sjotten (Brustem, ... ), sjoͅte (Opglabbeek), sjoͅtə (Maastricht, ... ), sjôtte (Mechelen-aan-de-Maas), sXòtən (Neerpelt), šŏtten (Diepenbeek), šoͅtə (Bree), šoͅtən (Mopertingen), tsjoͅtə (Sint-Truiden), tsjòtte (Sint-Truiden), (Jongenstaal). Alleen inf.  sjotte (Roermond), 2. Een schot plaatsen: op goa.l sjotte naar doel schieten.  sjotte (Hasselt), Vero.  sjotte (Gronsveld), Wdl. [der Nederlandse Taal] sjotten.  sjótte (Zolder), We gaan een match sjotten.  šoͅtə (Niel-bij-St.-Truiden), Z. ook o. voetballen -voetbal-.  sjótte (Zonhoven), zonder bepaalde richting  sjotten (Elen), stamp (zn.): n stamp (Jeuk), stampen: sjtaampe (Gronsveld, ... ), sjtampe (Brunssum, ... ), sjtampə (Heerlen, ... ), sta-mpe (Wellen), staampe (Itteren, ... ), stampa (Koninksem), stampe (Alken, ... ), stampen (Achel, ... ), stampn (Diepenbeek), stampə (Maastricht, ... ), staəmpe (Gutshoven), De kieper sjtampde dm bál wies euver de middellien.  sjtampe (Tegelen), stoten: sjtoete (Ingber, ... ), sjtuətə (Eys), sjtūətə (Heerlen), trampen: traampe (Gronsveld), trappen: trappe (Doenrade, ... ), trappen (Born, ... ), trapə (Nieuwenhagen, ... ), treden: treeene (Waubach), treene (Kerkrade), treenen (Heerlerbaan/Kaumer), treën (Stal), trēͅnə (Heerlen), trēͅənə (Nieuwenhagen), treͅanə (Eys), vortstampen: foertstampe (Sint-Truiden), wegschoppen: wegschoppen (Neeroeteren), wegschuppen (Hamont, ... ), wegschöppen (Neeroeteren), wegsjoepen (Neeroeteren), wegsjoopen (Maaseik), wegsjoppen (Bocholt), wiejegschoppe (Zonhoven), wächschŋppen (Hamont), wegsjotten: wegschotten (Lommel), wegsjotte (Rijkel, ... ), wegsjotten (Genk, ... ), wegšotte (Guigoven), wiejegsjotte (Zonhoven), sportlui, in andere gevallen hetzelfde als in de opgave  wegsgotən (Neerpelt), wegstampen: weg stampe (Stevoort), wegstaampen (Lanaken), wegstampe (Gruitrode, ... ), wegstampen (Achel, ... ), wiejegstampe (Zonhoven), ook een umlaut op de tweede a? moeilijk leesbaar  wächstampen (Hamont) 1. Trappen, schoppen. || 1. Voetballen. || 2. Voetballen || Hoe heet iets met een voetbeweging verwijderen in het voetbalspel om de bal in een richting te jagen: de bal ... [ZND 42 (1943)] || Lievelingsspel 5. [SND (2006)] || Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)] || Onder een bal trappen. || Schieten: 7. (Bij voetbal) trappen. || Schoppen, stampen. || Schoppen, trappen; scheppen. || Schuppen: tegen de bal schoppen in het voetbalspel. || Schöpe1: 2. (Fussb.) Den Ball löffeln. || Shotten, sjotten, voetballen. || Sjotte*: voetballen. || Sjotten: 1. Voetbal spelen. || Sjotten: Hard tegen een bal trappen, voetballen. || tegen de bal schoppen in het voetbalspel [schoppen, trappen] [N 88 (1982)] || Tegen de bal schoppen in het voetbalspel [schoppen, trappen]. [N 88 (1982)] || Tegen een bal trappen; balletje trappen. || Trappen, voetballen. || Voetballen. || Voetballen: 1. Voetballen (algemeen). III-3-2
tegen de bal schoppen add. bijhouden: biehawwen (Meeuwen), doorkneien: Wie hae dn bal schoot knaejde hae door toen hij de bal schoot, trapte hij tegen mijn been.  doorknaeje (Venlo), leiden: leien (Meeuwen), passeren: passieren (Hechtel) Behalve de bal ook t been van de tegenspeler raken. || Hoe heet iets met een voetbeweging verwijderen in het voetbalspel om de bal in een richting te jagen: de bal ... [ZND 42 (1943)] III-3-2
tegen de draad in schaven draad-in schaven: drǭt˱en šāvǝ (Dilsen), tegen de draad hobeln: tjē̜n dǝr drǭt˱ hubǝlǝ (Bleijerheide), tegen de draad in schaven: tē̜gǝ dǝ drǭt˱ in sxāvǝ (Ottersum), tē̜gǝ dǝn drǭt˱ en sxāvǝ (Venlo), tē̜ŋǝ dǝ drǭt˱ en šāvǝ (Posterholt), tē̜ŋǝ dǝn drǭt˱ en šāvǝ (Herten), tīǝŋǝ de drǭt˱ en šāvǝ (Heel), tegen de draad schaven: tiǝgǝ dǝn druǝt šǭvǝ (Bilzen), tē̜gǝ dǝ drǭt šāvǝ (Reuver, ... ), tē̜gǝ dǝr drǭt šāvǝ (Mechelen), tē̜ŋǝ dǝ drǭt šāvǝ (Stein), tegen de vezel in schaven: tē̜ŋǝ dǝ vēzǝl en šāvǝ (Herten), tegendraads schaven: tiǝgǝdruǝts šǭvǝ (Bilzen), tēgǝdrǭts šāvǝ (Tessenderlo), tegenstrops schaven: tē̜gǝštrǫps šāvǝ (Tegelen) Tegen de richting van de houtvezels schaven. [N 53, 115] II-12