e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tas aanviltje: ǭnviltjǝ (Diepenbeek), amboss-je: āmbø̜skǝ (Heerlen), bolkoptas: bǫlkǫptas (Roermond), bolle tas: bol tas (Bleijerheide), bǭl tas (Herten), boltas: bǫltas (Horst, ... ), drie-/drijecke: dręjɛk (Simpelveld  [(tas waarvan de baan een v-vormige inkeping heeft)]  ), driekantzet: drikant˲zęt (Klimmen), hoektas: hōktas (Neeritter), klein aanvilt: klęjn ānvelt (Bevingen), lepeltas: lēpǝltas (Neeritter), moule: mulǝ (Houthalen), platronde tas: platrondǝ tas (Venray), platte chasse: platǝ šas (Bevingen), platte ronde tas: platǝ ronjǝ tas (Roermond), platte tas: platǝ tas (Herten, ... ), platvierkante tas: plat˲vīrkantǝ tas (Venray), ronde chasse: rǫndǝ šas (Bevingen), ronde platte tas: rōnjǝ platǝ tas (Horst, ... ), ronde tas: roŋǝ tas (Bleijerheide), ronde vlaktas: ron vlaktɛš (Schimmert), rondzet: ront˲zęt (Klimmen), taats: tāts (Helden, ... ), tātš (Swalmen), tapse platte tas: tapsǝ platǝ tas (Roermond), taque: tak (Jeuk), tas: tas (Bleijerheide, ... ), tas met ronde kanten: tas męt ronjǝ kantǝ (Reuver), vierkante platte tas: vērkanjtjǝ platǝ tas (Roermond), vierkantige chasse: vīrkantegǝ šas (Bevingen), vlakke tas: vlakǝ tas (Reuver), vormpin: vęrǝmpen (Bilzen) Een klein aambeeldje dat met zijn pinvormig uitlopende onderzijde in het aambeeldgat of tasgat wordt geplaatst of tussen de bekken van een bankschroef wordt geklemd. Zie ook de lemmata "aambeeldgat", "tasgat" en "bankschroef". De tas wordt door de smid onder meer gebruikt ter ondersteuning bij klinkwerkzaamheden en bij het vlakmaken van platen. De koperslager gebruikt het werktuig ook bij het drijven. Daarbij wordt plaatmateriaal met behulp van diverse hamers zodanig bewerkt, dat er holle en bolle plaatsen in ontstaan die uiteindelijk de vorm van het werkstuk bepalen. De tas kan daarom dus diverse vormen hebben, afhankelijk van de werkzaamheden die ermee moeten worden verricht. Zie ook afb. 24. [N 33, 46; N 33, 48; N 64, 35a-b; N 66, 16a-b; monogr.] II-11
tas stenen berm brikken: bɛ.rǝm brekǝ (Rothem), berm stenen: bɛ.rǝm štęjn (Rothem), blaadje stenen: blętjǝ štęjn (Helden, ... ), brikkenhoop: brekǝnhø̜jp (Meeuwen), haag: hǭx (Hoeselt), hǭǝx (Hoepertingen), haag brikken: hǭx˱ brekǝ (Sint-Huibrechts-Hern), hǭx˱ brikǝ (Alt-Hoeselt), haag karelen: hǭx krī̄ǝlǝ (Widooie), hoop: (h)ōp (Bilzen), huwǝp (Tessenderlo), huǝp (Sint-Truiden), hōǝp (Leunen), hūp (Sint Huibrechts Lille  [(meervoud: hȳp)]  ), hǫwp (Echt, ... ), hǭp (Mopertingen), hoop brikken: (h)ōp˱ brekǝ (Bilzen), hø̜jp ˱ brekǝ (Bree), hō.p˱ brekǝ (Noorbeek, ... ), hōp˱ brekǝ (Hoensbroek), hōp˱ brikǝ (Waubach), hǫwp˱ brekǝ (Geulle, ... ), hǭp˱ brekǝ (Eijsden), hoop muurstenen: hōf mū.rštęŋ (Bleijerheide), hoop opgestapelde stenen: hōp˱ op˲gǝštāpǝldǝ šteŋ (Heerlen), hoop stenen: hup stin (Zonhoven), hup stī̄n (Houthalen), huwǝp stijǝnǝ (Tessenderlo), huǝp stiǝn (Meijel), hōp stēn (Genk), hōp šteŋ (Waubach), hōp štēn (Jabeek), hōǝp štę ̞ŋ (Heerlen), hūp stī̄nǝn (Kaulille), hǫwp stęjn (Ell, ... ), hǫwp štęjn (Helden, ... ), klamp: klamp (Geulle), klamp stenen: klāmp stęjn (Lozen), last stenen: last štęŋ (Kerkrade), mal: mal (Oud-Caberg), pak: pak (Eys), pak stenen: pak stęjn (Uikhoven), partij/parti stenen: parti štęjn (Herten), plateau: platǫw (Sint-Truiden), schrank: sxraŋk (Berverlo, ... ), stapel: stāpǝl (Maaseik), štāpǝl (Houthem, ... ), stapel stenen: stāpǝl stęjn (Maastricht), štābǝl štęjn (Klimmen), štāpǝl štęjn (Montfort), stenentas: stēǝntas (Ottersum), tas: tas (Bilzen, ... ), tás (Loksbergen), tās (Bilzen), tas stenen: tas stiǝn (Venray), tas stī̄nǝn (Kaulille), tas stęjn (Tungelroy), tas štęjn (Heythuysen, ... ), tast stenen: tast stęjn (Tungelroy), tijl: til (Weert) Een hoop gestapelde metselstenen. [N 31, 12; N 98, 158; L 26, 10; S 12; monogr.] II-8
tasgat spaarlok: špārlǭx (Bleijerheide  [(mv špārlø̜xǝr)]  ), taslok: taslǭǝk (Nieuwenhagen, ... ), tasseaugat: ta`sogat (Lanaken) Gat in het blok, waarin de staart van een tas of speerhaak geplaatst kan worden. Zie ook de toelichting bij de lemmata "speerhaak" en "tas". [N 64, 32h; N 66, 13h] II-11
tasmuurtje aanslag: ǫ.u̯nslǭ.x (Rijkhoven, ... ), afscheersel: ā.fšīǝ.rsǝl (Bocholt), balk: ba.lǝk (Lanaken), balken: balǝkǝ (Velm), bermmuurtje: bɛrǝmmyrkǝ (Munstergeleen), bermwand: bɛrǝmwant (Eisden), bortelmuurtje: boi̯tǝlmyrkǝn (Oostham), bǫrtǝlmyrkǝ (Beringen), bǫtǝlmø̜rkǝ (Lummen), bortelwand: bytǝlwa.nt (Zelem), bø̜tǝlwa.nt (Zelem), bø̜tǝlwant (Meldert), bǫrtǝlwant (Beringen, ... ), bortelwandje: bortǝlwɛntǝkǝ (Paal), breder: brēr (Hoensbroek), butsel: bøtsǝl (Tessenderlo), bǫtsǝl (Tessenderlo), denmuur: denmūr (Brunssum), dęnmūr (Gronsveld), denmuurtje: denmyrkǝ (Posterholt), denmørkǝ (Rothem), denmø̄rkǝ (Leuken), denmērkǝ (Bree), dø̜nmērkǝ (Bree), dęnmyrkǝ (Boorsem, ... ), dęnmørkǝ (Mechelen), dęnmø̄rkǝ (Kaulille, ... ), dęnmērkǝ (Opglabbeek), dɛnmyrkǝ (Haelen), dɛnmø̄rkǝ (Tungelroy), dennemuur: dɛnǝmȳr (Rosmeer), dɛnǝmōr (Maaseik), dennemuurtje: denǝmȳrxǝ (Bocholtz), denǝmø̄rkǝ (Bocholt), dęnǝmyrkǝ (Maasmechelen, ... ), dęnǝmørkǝ (Sittard), dęnǝmø̄rkǝ (Geistingen), dɛnǝmyrkǝ (Eisden), dɛnǝmȳrkǝ (Berverlo, ... ), dɛnǝmø̄rkǝ (Blerick, ... ), denneplaai: dęnǝplāi̯ (Buchten), dennewand: dɛnǝwantj (Swalmen), dennewinkel: dɛnǝwiŋkǝl (Opheers), denwand: denwantj (Roermond), dø̜nwant (Lanklaar), dęnwant (Grathem), denzool: denzǭl (Vlodrop), eremuurtje: ē̜ ̞rǝmyrkǝn (Lommel), erewand: ērǝwant (Herk-de-Stad), gebont: gǝbo.nt (Eisden), gǝbǭnt (Neerpelt), holmuurtje: hōlmørkǝ (Overpelt), hǭǝlmyrkǝ (Achel), kafhuisplaai: kāvǝsplāi̯ (Boorsem), lastmuur: lāstmȳr (Gennep, ... ), lemen muurtje: lii̯ǝmǝ mø̜rkǝ (Donk), limǝ myrkǝ (Hechtel), līǝmǝ mø̜rkǝ (Halen), mortelwandje: mo ̞rtǝlwɛntǝkǝ (Paal), muur: mōr (Gruitrode, ... ), muur van de tas: mū.r ván dǝn tā.s (Kerniel), mūr vánǝn tā.s (Gors-Opleeuw, ... ), muurplaai: mōrplāi̯ (Bree, ... ), mūi̯rplǭ (Stevoort), mūrplāi̯ (Hasselt), mūǝrplāi̯ (Lanaken, ... ), muurplaaimuur: mūrplāmūr (Einighausen), muurtje: merkǝ (Bilzen), myrkǝ (Borgloon, ... ), myrǝkǝ (Milsbeek, ... ), myǝrkǝ (Maasbracht), mȳrkǝ (Heusden, ... ), mørkǝ (Hamont, ... ), mø̄rkǝ (Heythuysen, ... ), mø̜rkǝ (Vroenhoven), mērkǝ (Beek, ... ), mīrkǝ (Vlijtingen), m˙y ̞rkǝ (Lanaken), m˙ø ̝rkǝ (Lanaken), muurtje van de den: mērkǝ van dǝn dęn (Meeuwen), muurtje van de winkel: mørkǝ van dǝ we ̝.ŋkǝl (Vroenhoven), muurwandje: mȳ.rwɛ.ntǝ (Lummen), neerwandje: nērwɛ.ntǝ (Lummen), nereband: nērǝbant (Halen), neremuurtje: nērǝmyrkǝ (Heppen), nerewand: nei̯.rǝwā.nt (Kozen), nērǝwant (Herk-de-Stad, ... ), nērǝwá.nt (Berbroek, ... ), nęi̯.rǝwā.nt (Ordingen), nerewandje: nē.rǝwɛntšǝ (Stokrooie), nē.ǝrǝwɛ̃.ntšǝ (Schulen), nēi̯.rǝwɛntšǝ (Wijer), nērǝwɛntjǝ (Kermt), nērǝwɛŋkǝ (Linkhout), onderslag: o.ndǝrslā.x (Tongerlo), ǫnǝrslǫu̯x (Riksingen), plaai: pla.i̯ (Lanaken), ploi̯ (Sint-Truiden), plā (Klimmen, ... ), plāi̯ (As, ... ), plǫi̯ (Grote-Spouwen, ... ), plǫǝ (Berlingen, ... ), plǭ (Diepenbeek, ... ), plǭi̯ (Bilzen, ... ), plǭǝ (Tongeren, ... ), (mv)  plǭi̯ǝ (Oost-Maarland), plaaimuurtje: plāi̯myrkǝ (Montfort, ... ), plaan: plān (Amstenrade  [(dǝ plān w''šǝ: tractatie van brandewijn bij het dorsen van de laatste tarwe)']  , ... ), plank: plā.ŋk (Lanaken), scheilingsmuurtje: šęi̯.leŋsmērkǝ (Ellikom), scheimuur: sxɛi̯mȳr (Hechtel), scheimuurtje: sxēmyrkǝ (Boekt Heikant), sxēmīrkǝ (Godschei), schoor: šō.r (Neeroeteren), schot: sxǫt (Kwaadmechelen), schutsel: sxøtsǝl (Kwaadmechelen), sxø̜tsǝl (Linkhout), schuurdorpel: sxȳrd˙ørǝpǝl (Eksel), schuurmuur: sxīrmūr (Hasselt), šø̄rmōr (Maaseik), schuurmuurtje: sxø̄rmø̄rkǝ (Venlo), sxīrmørkǝ (Kiewit), šyrmø̜rkǝ (Diepenbeek), schuurplaai: šȳrplǭi̯ (Herderen, ... ), schuurwand: sxīrwant (Hasselt), schuurwandje: sxyrwándǝkǝ (Beringen), sxīǝrwɛ.ntšǝ (Beverst), sxīǝrwɛ.nšǝ (Beverst), sxīǝrwɛntšǝ (Waltwilder), tasmuur: tasmuu̯r (Brustem), tasmyr (Berverlo), tásmūr (Vliermaal), tasmuurtje: tasmyrkǝ (Borlo), tastmuur: tāstmur (Spalbeek), uilichtmuurtje: dulexmȳrtjǝ (Helchteren  [(met metanalyse)]  ), hǭlextmȳrkǝ (Kleine-Brogel), vlechtmuurtje: vløxmyrkǝ (Stevensweert), wand: want (Berverlo, ... ), wā.nt (Achel, ... ), (mv)  wɛn (Opglabbeek), wandje: wē̜ ̞ntšǝ (Martenslinde, ... ), węndǝkǝ (Zolder), wɛ̃.ntšǝ (Godschei), wɛ̃ntšǝ (Kuringen, ... ), w˙ɛntšǝ (Alken), w˙ɛ̃nšǝ (Hasselt), wandmuur: wanmyi̯ǝr (Zelem), winkelwand: wīŋkǝlwānt (Tongeren), wismuur: wø.šm˙uǝr (Eys), zetmuur: zętmūr (Hoeselt), zool: zǭl (Puth) Het muurtje, oorspronkelijk van vlechtwerk maar later veelal van steen of hout, dat de tasruimte van de dorsvloer scheidt. Het is ongeveer een meter hoog, soms wat lager en wordt aan de bovenzijde afgesloten door een plank of een balk. De benamingen sluiten vaak aan bij de benamingen voor de dorsvloer of de tasruimte. Aan het einde van het lemma zijn de benamingen voor de plank of balk op het muurtje apart opgenomen. Deze worden metonymisch ook vaak gebezigd voor het gehele muurtje. Zie ook afbeelding 14.d bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 69d; N 4, 45; JG 1a, 1b en 2c; monogr.] I-6
tasruimte naast de dorsvloer berm: [berm] (Berg, ... ), bęrǝm (Eijsden), bɛrǝm (Heugem, ... ), bermgat: bɛrǝmgā.t (Berg, ... ), bermhol: bɛ̄rǝmhōl (Meijel), bermplaats: bø̜rǝmpláts (Merselo), bɛ.rǝmplāts (Boshoven, ... ), bɛrǝmplats (Egchel), bɛrǝmplāts (Baarlo, ... ), bɛrǝmplātš (Waubach), bɛ̄rǝmpló̜ts (Neerpelt), bermplak: bɛrǝmplak (Blerick, ... ), bermstee: bø̜̄rǝmstɛi̯ (America), bø̜rǝmstɛi̯ (Horst), bɛrǝmstē (Maasbree), bɛrǝmstēi̯̯ (Ysselsteyn), bɛrǝmstē̜̜ (Boekend, ... ), bɛrǝmstē̜̜i̯ (Blerick, ... ), bɛrǝmstę̜̜i̯ (Velden), bɛrǝmstɛ̜i̯ (Blitterswijck, ... ), bɛrǝmštē (Tegelen), bɛrǝmštēi̯̯ (Baarlo), bɛ̄rǝmstēi̯ (Blitterswijck, ... ), bɛ̄rǝmstēi̯, bɛ̄rǝmstɛi̯ (Lottum), bɛ̄rǝmstɛ ̝i̯ (Leunen, ... ), bermwinkel: bɛrǝmwe.ŋkǝl (Smeermaas), bɛ̄rǝmwe.ŋkǝl (Val-Meer), de/het uilicht: (d)u.lext (Molenbeersel), (d)ulext (Linde), (d)ő̄u̯lext (Bree), (d)űlext, (d)y ̞lext (As, ... ), dulext (Hechtel), dulǫxt (Kinrooi), dølǝxt (Bocholt), dő̜̄u̯lī (Bree), dű.lext (Bree, ... ), dű.lǝxt (Ellikom), dűlext (Grote-Brogel), hu.lext (Bocholt), hűlixt (Peer), hǭ ̝lǝxt (Kleine-Brogel), u.lex(t) (Waterloos), u.lext (Bocholt), ulext (Eksel, ... ), őlǝxt, ølǝxt (Peer), ő̜̄u̯lext (Peer), ű.lext (Beek, ... ), ű.lixt, y.lixt (Opitter), ű.lǝxt (Ellikom  [(1-4)]  , ... ), űlext, y ̞lext (Dorne), de/het uilift: du.lǝft (Bocholt), dulǝf(t) (Tungelroy), dulǝft, duleft (Nederweert, ... ), dulǫft (Ittervoort, ... ), dő̜̄u̯lǝft (Bree), dūlø̜f (Kaulille), dūlǫf(t) (Neeritter), dűlǝft (Gerdingen), hu.lǝft (Bocholt  [(1-2)]  ), hű̄lǝft (Peer), gebont: gǝbo.njtj (Baexem, ... ), gǝbo.njtš (Kessenich, ... ), gǝbo.nt (Elen  [(1-3)]  , ... ), gǝbo.ŋktj (Roggel), gǝbõnt (Milsbeek, ... ), gǝbǫ.njtj (Kessenich, ... ), gǝbǫ.nt (Achel, ... ), gǝbǫnt (Lommel), gerstlast: garstlãst, gɛrstlãst (Gennep), graanhoek: grãnuk (Sint-Truiden), greinhoek: grɛ̄nhuk (Halen), groot gebont: grūǝt ˲gǝbo.ŋktj (Roggel), haverlast: hāvǝrlãst (Gennep), hol: hō(ǝ).l (Achel, ... ), hű̄ǝl, hȳǝl (Bree), hǫl (Lommel), hǭl (Overpelt), hǭǝl (Achel), hooi-uilicht: hű̄i̯ű.lext (Meeuwen), hű̄i̯ű.lǝxt (Ellikom), hooiberm: hui̯[berm] (Veldwezelt  [(in de schuur)]  ), hø̜i̯[berm] (Dilsen, ... ), ø̜i̯[berm] (Boorsem  [(in de schuur)]  , ... ), hooikot: hōi̯kō.t (Hechtel), hooiwinkel: hu ̞i̯weŋkǝl (Berverlo), hōi̯we.ŋkǝl (Eksel), hūi̯we.ŋkǝl (Paal), hūi̯weŋkǝl (Heppen, ... ), klein gebont: klęi̯ gǝbo.ŋktj (Roggel), korenhol: kō.rǝnhō(ǝ).l (Eksel), korentas(t): kōrǝntã.s (Wellen), kōrǝtas (Berverlo  [(tegenover de hooitas)]  , ... ), kōrǝtast (Zelem), korenwinkel: kōrǝweŋkǝl (Heppen), last: las (Stevensweert, ... ), lãst (Gennep, ... ), opbermplaats: op˱bɛrǝmplātš (Eygelshoven), optas: ǫptas (Baarlo), plaats voor te bermen: platš ˲vø̜r tǝ bɛrǝmǝ (Teuven), ris: reš (Eynatten, ... ), rę.š (s-Gravenvoeren, ... ), roglast: rǫxlãst (Gennep), schuregat: šȳrǝgāt (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), schuurgat: šȳrgāt (Stein, ... ), schuurhoog: šērhau̯x (Zutendaal), schuurlok: šȳrlǭk, šȳrlōk (Urmond), schuurtas(t): šir[tas] (Genk), širtast (Genk), šȳr[tas] (Overrepen, ... ), schuurwinkel: [schuur]we ̝.ŋkǝl (Sint-Huibrechts-Hern), [schuur]we.ŋkǝl (Beringen, ... ), [schuur]weŋkǝl (Heppen, ... ), [schuur]weŋʔǝl, [schuur]weŋkǝl (Kwaadmechelen  [(1-2)]  , ... ), [schuur]wi.ŋkǝl (Berg, ... ), [schuur]wiŋkǝl (Schalkhoven), [schuur]wę.ŋkǝl (Beverst, ... ), sxyrweŋkǝl (Berverlo), sxørweŋʔǝl (Oostham), šørwi.ŋkǝl (Membruggen), stallei: stalāi̯ (Tessenderlo), stapelplaats: stāpǝlplāts (Stokkem), stellagen: stęlǭn (Tessenderlo), stelling: stɛleŋ (Eijsden, ... ), stroberm: stru̯ø̜bɛ.rǝm (Maasmechelen), strybɛ̄.rǝm (Kanne), strȳǝbɛrǝm (Vijlen), strōbɛ̄.rǝm (Val-Meer, ... ), strohoek: strui̯uk (Sint-Truiden), strǫi̯huk (Leunen), strowis: štryǝwęš (Noorbeek, ... ), tas(t): [tas] (Aalst, ... ), tas (Gorsem, ... ), tã.s (Henis  [(op grote bedrijven)]  ), tās (Hoeselt), tas(t)kot: taskǫt (Lommel), tāstkōǝt (Neerpelt), tashol: tashǫl (Kerkhoven, ... ), tasǫu̯ǝl (Lommel), tasting: tasteŋ (Halen), taszet: tas˲zęt (Munsterbilzen), vak: vak (Lanklaar), verbont: vǝrbo.nt (Eys), vruchtenberm: vrøxtǝbɛrǝm (Vijlen), weitlast: wē̜ ̞i̯tlãst (Gennep), winkel: we ̝ŋkǝl (Zelem  [(vroeger)]  ), we.ŋkǝl (Berg, ... ), weŋkǝl (Berverlo, ... ), wi ̞ŋkǝl (Meldert), wi.ŋkǝl (Diepenbeek, ... ), wę.ŋkǝl (Houthalen, ... ), wis: wes (Oost-Maarland, ... ), weš (Berg, ... ), wii̯š (Mechelen), wiš (Bleijerheide, ... ), wȳš (Puth), wøš (Amstenrade, ... ), wø̄š (Welten), wø̜š (Eys, ... ), wē̜ ̞(i̯)š (Mechelen), wē̜ ̞š (Noorbeek, ... ), wę.š (s-Gravenvoeren, ... ), węs (Blerick, ... ), węš (Banholt, ... ), zet: zęt (Berg, ... ) Het schuurvak of de door het tasmuurtje van de dorsvloer gescheiden ruimte naast de dorsvloer waar veelal de graanschoven bewaard worden. Men stapelt er van de vloer tot onder het dak. Om schade door ratten of muizen tegen te gaan legt men onderaan takkenbossen of oud stro, ook maakt men wel een vloertje van planken op stenen, zodat de katten er onderdoor kunnen. Men tast in een van de vakken van de tasruimte ook wel stro of hooi. De benamingen betreffen de gehele tasruimte (bestaande uit een of meer vakken, naar gelang de indeling en de grootte van de schuur), één van de vakken van de tasruimte (vaak voor een bepaald gebruik) of een van de tasruimten als er aan beide zijden van de dorsvloer een is. Met een cijfer achter het codecijfer wordt, indien mogelijk, aangegeven uit hoeveel vakken de tasruimte bestaat of hoeveel van de zo genoemde tasruimten er zijn. In het lemma komen twee typen metonymieën voor: de benaming van de oogststapel wordt gebruikt voor de ruimte waar gestapeld wordt (in de gevallen tas en berm en hun samenstellingen) en ook wordt de benaming van de begrenzing van de ruimte, het gebont en de daarmee verbonden woordgroepen, benut voor de ruimte zelf. Deze twee gevallen van betekenisuitbreiding staan achter in het lemma bijeen. Zie ook het lemma "oogststapel in de schuur" (3.3.6). En vergelijk nog Goossens 1963b en 1973 (over wis) en, speciaal voor uilicht, Goossens 1988, 165-167, met kaart. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (tas(t)) en (berm) het lemma "oogststapel in de schuur" (3.3.6), van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). Zie ook afbeelding 14.e bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 69a; N 4A, 10b; N 5, 81 en 85a; N 14, 48; N 15, 49b; N C, 5a; JG 1a, 1b en 2c; L B2, 292; L 48, 13; Lu 2, 13; Gi 2.1, 20; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 58b, 70a en 71] I-6
tasser in de schuur (degene) die bermt: dɛ bɛrǝmt (Hoensbroek), bermer: barǝmǝr (America), bø̜rǝmǝr (Merselo  [(sic lijst geeft ō)]  ), bɛrǝmǝr (Baarlo, ... ), bɛ̄rǝmǝr (Boshoven, ... ), inbermer: inbermer (Grathem), lastlegger: lāstlɛgǝr (Gennep, ... ), legger: lɛgǝr (Stokkem), oplader: ǫplai̯ǝr (Blitterswijck, ... ), pakker: pakker (Leunen, ... ), rozer: rōzǝr (Tongeren), rǫuzǝr (Borgloon, ... ), schobbenlegger: šǫbǝlegǝr (Roermond), tasser: tastǝr (Bocholt, ... ), tasǝr (Achel, ... ), tāstǝr (Beverst, ... ), tāsǝr (Beverst, ... ), zetlegger: sē̜tlęgǝr (Hoeselt), zetter: zętǝr (Zonhoven) Degene die de schoven stapelt. Zie de toelichtingen bij de lemma''s ''graan stapelen in de schuur'' (5.1.11) en ''afsteker'' (5.1.12). [N 15, 48; monogr.] I-4
tasser op de wagen bermer: bęrǝmǝr (Bocholtz, ... ), karlader: karlǫu̯i̯ǝr (Lommel), karlǭi̯ǝr (Berverlo), kɛrlāi̯ǝr (Nunhem, ... ), lader: lader (Kinrooi, ... ), lāi̯ǝr (America, ... ), lānǝr (Bleijerheide, ... ), lāǝr (Helden, ... ), lēi̯ǝr (Ell, ... ), lē̜i̯ǝr (Boukoul, ... ), lōi̯ǝr (Gennep, ... ), lōǝr (Geistingen, ... ), lǫu̯ǝr (Kwaadmechelen, ... ), lǭi̯ǝr (Achel, ... ), lǭu̯ǝr (Diepenbeek), lǭǝi̯ǝr (Hamont), legger: lęgǝr (Stokkem), oplader: ǫplāi̯ǝr (Susteren), optasser: ǫptasǝr (Helchteren, ... ), rozer: rou̯zǝr (Hoepertingen), rǭu̯zǝr (Borgloon, ... ), tasser: tastǝr (Bocholt, ... ), tasǝr (Achel, ... ), voorman: voorman (Echt, ... ) Degene die de schoven op de wagen tast. Aanvankelijk, als men nog in de bak van de kar laadt, komt het niet zo nauw hoe men tast; men vult de bak gewoon op, ervoor zorgend dat men op een horizontaal vlak kan blijven werken. Wanneer de tasser eenmaal boven de rand van de bak uitkomt, tast hij de schoven in gelijke lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7), met het stoppeleinde van de schoven naar buiten zodat de graankorrels in elk geval niet naast de wagen vallen onder het rijden. De laag krijgt zodoende ofwel de vorm van een ring (een "roos", vergelijk het type rozer in dit lemma en het werkwoord rozen vooral in het lemma ''graan stapelen in de schuur'', 5.1.11) als men de schoven in de rondte tegen de buitenkant van de kar legt, ofwel van twee parallelle banen (rollagen of buitenlagen), waarbij telkens de aren in het midden van de kar liggen. Daar dit middeldeel niet zo hoog is als de buitenzijde wordt het met enkele andere schoven (koplagen of vullagen) aangevuld. Bij de oude hoogkar had men een groot laken (zie het lemma ''karlaken'', 5.1.9), vaak van aaneengenaaide zakken, dat aan de ladders voor en achter werd vastgemaakt en de bodem en de wanden van de karbak bedekte. Het diende om de graankorrels op te vangen die onder het tassen en rijden uit de aren vielen. Om de kar helemaal vol te laden moest men deze drie of vier keer verplaatsen omdat anders de schoven van te ver aangedragen moesten worden. Men laadt wel meer dan één hok bij een stilstaande kar. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''optasser'' (5.1.9) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar.' [N 15, 41] I-4
tasten aftasten: āftastǝ (Eygelshoven), betasten: bǝtastǝ (Leuken), bijvoelen: bivø̄lǝ (Noorbeek), met de vinger in de kont voelen: mę dǝ veŋǝr ęn dǝ kǫnt filǝ (Gelieren Bret), naar het ei voelen: nǫ ǝt ęi̯ vēlǝ (Bree), op de stots duwen: op dǝr štuts dyi̯ǝ (Mechelen), tasten: tasten (Sevenum), tastǝ (Baarlo, ... ), tasǝ (Boekt Heikant, ... ), tasǝn (Lommel), tãǝstǝ (Kermt), tāstǝ (Bleijerheide, ... ), tāsǝ (Hoeselt, ... ), testen: tɛstǝ (Roermond), vingeren: veŋǝrǝ (Beringen, ... ), vēŋǝrǝ (Altweert, ... ), visiteren: fisęntēǝrn (Diepenbeek), vesǝntē̜i̯ǝrǝ (Kwaadmechelen), visitējǝrǝn (Lommel), vizǝtē̜rǝ (Bocholt), voelen: vylǝ (Lommel), vylǝn (Achel), vȳlǝ (Middelaar, ... ), vølǝ (Aldeneik), vø̄lǝ (Bleijerheide, ... ), vēi̯lǝ (Rapertingen) Met de hand voelen of de kip op het punt staat te gaan leggen. [N 19, 52; monogr.] I-12
tasveld stapelplaats: stǭpǝlplǭts (Bilzen, ... ), stapelplein: stāpǝlplęjn (Maaseik), tasveld: tas˲vę ̞lt (Klimmen, ... ), tas˲vę ̞ltj (Nunhem, ... ), tas˲vɛlt (Maastricht, ... ) De plaats waar de gebakken stenen worden opgeslagen in afwachting van verder vervoer. [N 98, 157; monogr.] || Stapelruimte bij de fabriek. [monogr.] II-8
taxeren schatten: chatte (Ittervoort), schatte (Amby, ... ), schatten (Born, ... ), schattu (Brunssum), schattə (Montfort), schette (Itteren), schàtte (Sevenum), schàttə (Gennep), scháttə (Venlo), sjatte (As, ... ), sjatten (Eigenbilzen, ... ), sjattə (Beesel, ... ), sjette (Geulle, ... ), sjàtte (Geleen, ... ), sjàttə (Doenrade, ... ), sjáttə (Heel, ... ), sjèttə (Schinnen), sjèttən (Urmond), sjèètə (Maastricht), skatte (Jeuk), (van roerend goed).  sjaate (Meijel), schtzen (du.): sjetse (Kerkrade), šeͅ.tsə (Eys), taxateren (<fr.): tàxaateerə (Kapel-in-t-Zand), taxeren (<fr.): takseere (Ell, ... ), takseerə (Maastricht, ... ), takseirə (Doenrade), taksére (Venlo), takséére (As), takzeerə (Oirsbeek), taseiere (Weert), taxeere (Geulle, ... ), taxeeren (Maastricht), taxeerə (Montfort), taxere (Amby, ... ), taxeren (Eksel, ... ), tàkseerə (Heerlen, ... ), táksēērə (Nieuwenhagen), (van onroerend goed).  takseere (Meijel), (Zo noemt men het ook).  taxere (Tienray), Note v.d. invuller (zie laatste bladzijde, onderaan):  taxeieren (Sittard) de waarde van een artikel schatten [taxeren, schatteren] [N 89 (1982)] III-3-1