e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
te slap bomen te slap bomen: te slap bomen (Stramproy) Te slap bomen is een gevolg van het feit dat de kettingvasthouders de helften van de ketting niet even strak houden. Daardoor ontstaat er een verdikking aan één kant. [N 39, 70j] II-7
te snel verwerkt aan de taaie kant: an dǝn tēgǝ kāǝnt (Grazen), alles scheeftrekken: (het vlees) trękt alǝs šęjf (Herten), een beetje laten spartelen: ø bitjǝ lōtǝ špartǝlǝn (Kerkrade), er te vers aangegaan zijn: ǝr tǝ vors ǫǝngęgǫǝn zin (Neerpelt), gaan schannen: (het vlees) gēt šanǝ (Noorbeek), geschandalizeerd: gǝsxandalizērt (Helchteren), herleven: (het vlees) hęrløft (Diepenbeek), kapot: kapot (Eijsden), krimpen: (het vlees) krempt (Alken), kruidachtig: krutɛxtex (Heythuysen), kwapsachtig: kwapsęxtix (Kotem), kwarrelachtig: kwarǝlē̜xtex (Helchteren), meteen trekken: (het vlees) tręk mętē̜jn (Tongeren), moeten afsterven: (het vlees) mut āfštɛrvǝ (Schinveld), mut ǭfstɛrvǝ (Beverst), moeten versterven: (het vlees) mot vǝrstɛrvǝ (Neerharen), niet afgestorven: net āfgǝstorvǝ (Eys), net āfxǝstoǝrvǝ (Kerkrade), nēt āfgǝšturvǝ (Oirsbeek), nēt āfxeštǫrvǝ (Buchten), nēt āfxǝstǫrvǝ (Geulle, ... ), nēt āfxǝštorvǝ (Susteren), niet bestorven: nīt bǝstø̜rvǝ (Ottersum), niet dood: nēt dut (Oirsbeek), nēt dūt (Tungelroy), niet genoeg gerijpt: nēt gǝnø̜x gǝrip (Rothem), niet genoeg verstorven: ne gǝnǫx vǝrstørǝvǝ (Meijel), nēt gǝnox vǝrštorvǝ (Tegelen), niet goed afgestorven: ni gut ǫfxǝstorvǝ (Mal), niet koud genoeg: nēt kāwt gǝnǫx (Mechelen), niet opgedroogd: nēt opxǝdrȳx (Rekem), nī ǫpgǝdrøx (Riksingen), niet opstijven: (het vlees) stīft nēt ǫp (Opglabbeek), niet rijp: ni rɛjp (Lommel), niet stijf: ne stęjf (Diepenbeek), niet stijf genoeg: ni stif gɛnux (Neerpelt), niet uitgestorven: ni ǭtgǝstǫrvǝ (Kuringen), nēt ūtgǝštōrvǝ (Heerlen), nēt ǫwtgǝstorǝvǝn (Maastricht), nīǝ ǭtxǝstǫrǝvǝ (Lummen), niet verstorven: nēt vǝrstǫrvǝ (Blerick, ... ), nēt vǝrstǫrǝvǝ (Weert), nēt vǝrštorvǝ (Helden, ... ), nīt vǝrstørvǝn (Leunen), nog leven in zijn: (men zegt) ǝr ɛs nǫx lē̜vǝn ē̜n (Rekem), nog niet afgestorven: nox ni ǭfgǝstørǝvǝ (Borgloon), nog niet bestorven: nax nīt bǝštǫrvǝ (Panningen), nog niet genoeg uitgestorven: nox nɛ gǝnux utgǝstorvǝn (Kaulille), nog niet uitgestorven: nǫx nēt ūtgǝštorǝvǝ (Rothem), plakken: plɛ̄kǝ (Riemst), rimpelen: rømpǝlǝn (Hoensbroek), stijven: stɛjvǝ (Neerharen), te hel gestoken: tǝ hē̜l gǝstwøkǝ (Veldwezelt), te kwag: tǝ kwax (Bilzen), te kwak: tǝ kwak (Waasmont), te kwaps: tǝ kwɛbš (Heugem), te kweb: tǝ kwɛp (Maasmechelen), te levendig: tǝ lɛ̄vǝntęx (Opitter), te plat: tǝ plat (Waasmont), te rap doorgesneden: tǝ rap dǫwrgǝsnęjn (Sint-Truiden), te slap: tǝ slap (Herk-de-Stad), tǝ šlap (Herten, ... ), te vers: tǝ vors (Tungelroy), tǝ vērs (Heugem), te vers bewerkt: tǝ vjuǝs bǝwɛrk (Zepperen), te vroeg: tǝ vrø̜x (Weert), te warm uitereengedaan: tǝ wɛrm utręjn gǝdōn (Maasmechelen), te warm uitgesneden: tǝ wɛrm ūtgǝsnējǝ (Hoensbroek), uitzakken: (het vlees) zag ūt (Blerick), vree: frīǝ (Nuth), wegtrekken: (het vlees) trek węx (Sint-Truiden), zich niet goed snijden: (het vlees) snētsexneguwt (Wellen), zich niet houden: (het vlees) helt zex nēt (Noorbeek), zich niet meesnijden: (het vlees) snīt zex nēt mē.j (Horst), zich niet mooi snijden: snit zex nēt mūǝj (Horst), zich verrekken: (het vlees) vǝrikt zich (Beringen) Het slachtvee moet, nadat het is gedood en uitgeslacht, een poos besterven. Pas als het vlees door en door koud is geworden kan het verwerkt worden. Doet men dit eerder, dan is de smaak van het vlees minder en bederft het veel sneller. Bovendien laat niet afgekoeld vlees zich veel moeilijker snijden dan koud vlees, dat immers steviger is. [N 28, 96; monogr.] II-1
te strakke mouw enge mouw: eŋǝ mu (Tegelen), spanmouw: španmu (Voerendaal), te enge mouw: tǝ eŋǝ mu (Meerssen), tǝ eŋǝ muw (Echt, ... ), tǝ ęŋǝ muw (Stein), tǝ ęŋǝ mǫw (Bilzen), te krappe mouw: tǝ krapǝ muw (s-Gravenvoeren), te strakke mouw: tǝ strakǝ mǭw (Meijel) Mouw die te strak zit. [N 59, 130b] II-7
te veel voederen met voeder overladen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  mit voer ovverlááje (Wanssum), overdaad (zn.): ’n over dàd (Meijel), overdadig voederen: overdaodig [voore} (Sevenum), overvoederen: euvervoore (Herten (bij Roermond)), te loffelijk voederen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  te lóffelèk vòjere (Zolder), te net voederen: te net gevooierd (Houthalen), te sterk voederen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  te stêrk voēre (Bilzen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  te sté.rek vòjere (Zolder), te veel voederen: te vaol voore (Swalmen), te veuel voare (Doenrade), te veul voeieren (Tongeren), te veul voere (Kortessem), te veul voore (Doenrade), te veul vore (Sint-Pieter), te veìl voore (As), te vool voejeren (Mielen-boven-Aalst), te voul voejere (Jeuk), te väöl voore (Herten (bij Roermond)), te väöl vore (Echt/Gebroek, ... ), te vôêl vooren (Eisden), teveul gevoord (Vlodrop), tevuil voore (Geleen), tè veul [voore} (Sevenum), tə v".l v‧ōrə (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  tə veul v‧oorə (Grathem, ... ), Opm. invuller noteert hier "voere"(voor voederen), en niet "voore"!  te vael voere (Eys), te vet laten vreten: tə vét laotə vréétə (As), te vet voederen: tə vɛt vurə (Meijel), veel voederen: veul vöieren (Koersel), vet voederen: vèt voorə (Beesel), voederen wie een gek: voare wie une gek (Doenrade), volle bak: volle bak (Rijkhoven), zwaar voederen: zwaar voore (Weert) Hoe heet verder in Uw dialect: te veel voederen? [N 93 (1983)] III-3-2
te veel zwermen afzwermen: afzwɛrǝmǝ (Sint-Truiden), doodzwermen: doodzwermen (Zepperen), duǝtzwę.rmǝ (Hasselt), duǝtzwɛrǝmǝ (Sint-Truiden), dǫzwɛ̄rǝmǝ (Meijel), eigen doodzwermen: eigen doodzwermen (Opglabbeek), kaalzwermen: kaalzwermen (Heerlen, ... ), kāl žwɛrmǝ (Asenray / Maalbroek), kapotzwermen: kapotzwermen (Born), kapotzwɛrǝmǝ (Venray), kapotžwɛrmǝ (Asenray / Maalbroek), leegvliegen: lęjxvlīgǝ (Diepenbeek), zich kaalvliegen: zich kaalvliegen (Weert), zich kaalzwermen: zich kaalzwermen (Geistingen), zich kapotzwermen: zex kapotzwɛrmǝ (Asenray / Maalbroek), zich kapotzwermen (Geulle, ... ), zijn eigen doodzwermen: zijn eigen doodzwermen (Genk, ... ), zijn eigen kapotzwermen: zijn eigen kapotzwermen (Genk, ... ) Het te veel zwermen van een volk. Wanneer een volk te veel zwermt, verzwakt het. Elke zwerm is een splitsing en daardoor een verzwakking van het moedervolk. Wanneer een volk zo sterk achteruitgaat in bijental, dat het zich niet meer kan handhaven, heeft het zich doodgezwermd. [N 63, 39d] II-6
te ver doorschuren derdoor schuren: tǝrdø̜r šūrǝ (Bilzen), doorschuren: dørsxūrǝ (Tessenderlo), dørǝxšūrǝ (Bleijerheide), dø̜rsxūrǝ (Ottersum), dōrsxōrǝ (Venlo), dōršūrǝ (Herten, ... ), loker schuren: lǭkǝr šūrǝ (Mechelen), te diep schuren: tǝ dēp šūrǝ (Herten), te lang schuren: tǝ laŋk sxūrǝ (Leopoldsburg), uitschuren: ūtšūrǝ (Posterholt) Te veel hout wegschuren zodat er ofwel een gat in het fineerhout ontstaat, ofwel witte vlekken gevormd worden in massief hout. [N 53, 155b] II-12
te weinig voederen honger laten lijden: ze hoanger laote lieje (Doenrade), honger spelen: honger spéle (Rijkhoven), min voederen: min vöieren (Koersel), ondervoederen: ondervoejere (Jeuk), schraal voederen: sj[r}aol [voere} (Meijel), šrōͅl vurə (Meijel), seizoensvoeder (zn.): Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  seizoensvoer (Wanssum), slecht voederen: sjlech voore (Herten (bij Roermond)), te krap voederen: te krab voere (Venray), te krap voore (Weert), te mager voederen: te māōger gevooierd (Houthalen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  te maoge voēre (Bilzen), te min geven: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  te mi.n gië.ve (Zolder), te min voederen: te min voere (Kortessem), te min voore (As, ... ), te min vore (Echt/Gebroek), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  tə mi.n v‧oorə (Grathem, ... ), te slap voederen: te slap voore (Geleen), te smal voederen: te smaal vooren (Eisden), te weinig voederen: te weinig voejeren (Mielen-boven-Aalst), te wenig voeieren (Tongeren), te wieënig vore (Klimmen), te wièjnig voore (Doenrade), te wiënig [voore} (Sevenum), tewinnig gevoord (Vlodrop), tə w‧iənex v‧ōrə (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  te weinig voēre (Bilzen), Opm. invuller noteert hier "wienig"(voor weinig), en niet "winnig"(zoals antwoord bij vraag 161!).  te wienig gevoord (Eys), veel te krap voederen: veuil te krap voare (Doenrade) Hoe heet verder in Uw dialect: te weinig voederen? [N 93 (1983)] III-3-2
te weinig werk verrichten op anderlui''s knoken leven: op andęrlys knø̄ǝk lē̜vǝ (Kelmis [Maurits]) Zo weinig werk doen of zo slecht dat de volgende dienst daardoor veel extra werk te doen kreeg. [monogr.] II-4
te wijd get breed: gęt brēt (Noorbeek), get vollig: gɛt vø̜lǝx (Grevenbicht / Papenhoven), hol: huwǝl (Hoepertingen), royaal: rǝjāl (Reuver), ruim: rȳm (Kesseleik), te breed: tǝ brēt (Bilzen), tǝ brīt (Schulen), tǝ brɛ̄t (Eigenbilzen), te groot: te groot (Genk, ... ), tǝ gruwt (Jeuk), tǝ gruǝt (Eijsden), tǝ grȳt (Meeuwen), tǝ grūt (Diepenbeek), tǝ grūwǝt (Loksbergen), tǝ grǫwt (Hoepertingen), te hol: tǝ huwǝl (Wellen), tǝ huǝl (Bilzen), tǝ hō.l (Zolder), tǝ hōl (Diepenbeek, ... ), tǝ hōwl (Jeuk), tǝ hǭl (Munsterbilzen, ... ), tǝ wǫjl (Tongeren), te hoog op de wreef: tǝ hūx op dǝr vrę̄f (Heerlerheide), te los: tǝ los (Tessenderlo), te royaal: tǝ rǝjāl (Opglabbeek), te ruim: tǝ rym (Milsbeek), tǝ rȳm (Lutterade, ... ), tǝ rȳǝm (Heerlen), te vollig: tsǝ vø̜lǝx (Bleijerheide), tǝ vø̜lǝx (Noorbeek, ... ), te wijd: tǝ wetj (Meijel), tǝ wi-jt (Achel, ... ), tǝ wiǝt (Maasbree), tǝ wȳt (Eisden, ... ), tǝ wī-jt (Bocholt, ... ), tǝ wīt (Boorsem, ... ), tǝ wīǝt (Maasmechelen), vollig: vø̜lex (Maastricht), vø̜lǝx (Maasmechelen), wijd: wīt (Maastricht) Gezegd van een schoen, vooral als deze niet goed aansluit bij de inschot. "Schoenwerk met hakken moet vooral in de richting over den hiel naar de wreef toe goed slot hebben, goed aansluiten, omdat anders de voet, door de hak opgeheven en op een naar voren hellende vlakte gekomen, zeer licht te ver naar voren glijden kan." (Kn√∂fel I, pag. 10). [N 60, 30c; N 60, 30b] || Te ruim, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130a; N 62, 26c; MW] II-10, II-7
te wijd [wld ii.10, p. 58-59] sloffen: slofə (Meijel), te breed zijn: te breed (Bilzen), te groot: te graut (Bilzen), te groot (Lommel), te hoog op de wreef: te hoeg op der vreef (Heerlerheide), te ruim zijn: tə rŭŭm (Milsbeek), te wijd zijn: te wied (Maasbree) Hoe zegt u: De schoen zal bij de inschot niet goed aansluiten? (de schoen heeft geen goed slot [N 60 (1973)] || Hoe zegt u: De schoen zal te veel overbodige ruimte hebben (slobben?) [N 60 (1973)] III-1-3