e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stukken turf brokkelen: brokǝlǝ (Ospel), brokken: brokǝ (Sevenum), rommel: romǝl (Meijel, ... ) Brokken turf die toch gebruikt worden voor de stook. [I, 63] II-4
stukkool brokken: brokǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), brokken kool: brokken kool (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Domaniale]), dikke knoden: dekǝ knø̄ǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), grove: grōvǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), klot: klǫt (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Winterslag, Waterschei]), knabben: knabǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), ringelkolen: reŋǝlkoalǝ (Heerlen [Winterslag, Waterschei]), stookkolen: štōkkǭlǝ (Nieuwstadt  [(Maurits)]  ), stukkolen: štøkkoalǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), štø̜kkǭlǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), stukkool: støkkōl (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Maurits]), štø.kk˙ǫal (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), štøkkoal (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Laura, Julia]), štøkkoǝl (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Emma]  [Domaniale]  [Julia]  [Domaniale, Wilhelmina]), štø̜kkǫǝl (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]), štø̜kkǭl (Buchten  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Kolen met een afmeting groter dan 80 mm. Het woordtype "ringelkolen" (Q 113) is van toepassing op kleine stukken steenkool (Jongeneel pag. 52). [N 95, 461; monogr.; Vwo 349; Vwo 426; Vwo 757] II-5
stuks -vee beesten: bestǝ (Linkhout, ... ), besǝ (Romershoven), bistǝ (Beringen, ... ), biǝstǝ (Achel, ... ), bi̯ɛstǝ (Hamont), bēstǝ (Mal, ... ), bīstǝ (Boshoven, ... ), bīštǝ (Oost-Maarland), bīǝstǝ (Boekend, ... ), bɛstǝ (Meijel), dieren: dērǝ (Bocholtz), einden: enjǝ (Thorn, ... ), enjǝr (Grathem, ... ), ēndǝ (Milsbeek), ęi̯ndǝr (Opglabbeek), ɛi̯ndǝ (Leunen), ɛndǝ (Blitterswijck, ... ), ɛŋǝr (Rotem), koebeesten: kau̯bɛstǝ (Zepperen), kobēsǝ (Vliermaal), kubē̜sǝ (Hoeselt), kubīǝstǝ (Baarlo, ... ), kø̜u̯bęstǝ (Rosmeer), kāu̯bęstǝ (Borgloon), kōǝbęstǝ (Wellen), kūbestǝ (Eben-Emael), koeien: kei̯ (Bree), kyi̯ (Tegelen), kȳ (Riksingen), køi̯ (Waubach), kø̄ (Gronsveld, ... ), kø̄i̯ (Oirsbeek), kø̜u̯ (Borgloon), krakken: krakǝ (Ulestraten), melkkoeien: mē̜lkky (Kinrooi), spier: špir (Klimmen), spier beesten: špīr bīǝstǝ (Susteren), staarten: stártǝ (Middelaar), stɛrt (Eisden), štɛrt (Ransdaal), staartjes: štɛrtjǝs (Maasniel), stuk (vee): støk (Epen, ... ), stø̜k (Boorsem, ... ), stē̜k (Beverst), stęk (Rapertingen), stɛk (Oud-Waterschei, ... ), štøk (Brunssum, ... ), štø̜k (Mechelen, ... ), stuks (vee): støks (Blerick, ... ), stø̜ks (Maasbracht, ... ), stęks (Spalbeek), štøks (Baarlo, ... ), štø̜ks (Horn, ... ) Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2] I-11
stuntelen aanklooien: Ik kloj mar wat én óp d¯n trèkbuu.l Hïj zè.j noks én lie.t de blaage mar wat énklojje  énklojje (Gennep, ... ), aantoddelen: ántoddele (Castenray, ... ), averechts zijn: ééverechs zeen (As), braggelen: brakkele (Schinnen), cf. VD s.v. "braggelen  bràggele (Geleen), chipoteren (<fr.): bli-jve sjippotéére (As), contraire werken: kontroare werke (Hoeselt), flodderen: flòddərə (Niel-bij-St.-Truiden), foddelen: fôdelen (Melick), frotten: frotte (Meerlo, ... ), frotten (Castenray, ... ), frótte (Altweert, ... ), frutselen: frutselen (Meijel), fruttelen: fruttele (Vaals), haffelen: Stôt nie mit die vaos te haffele, drék lôtte ze valle  haffele (Gennep, ... ), hampelen: hampele (Ell, ... ), hāmpele (Blitterswijck, ... ), hámpele (Swalmen), hâmpele (Altweert, ... ), Waat zitste doa te hampele! Doog het dan toch op ein ander maneer  hampele (As, ... ), hannesen: hannese (Blitterswijck, ... ), hannesen (Haler), hannesze (Vijlen), hànnəsə (Hamont, ... ), met een puntje onder de eerste e  hannese (Sittard), haspelen: haspele (Amby, ... ), haspelen (Born, ... ), haspelent (Geleen), haspelle (Eys, ... ), haspelə (Doenrade, ... ), haspulu (Brunssum), haspələ (Beesel, ... ), haspələn (Urmond), hāāspələ (Gennep), hāspele (Blitterswijck, ... ), hàs.pələ (Maastricht), hàspələ (Amstenrade, ... ), háspələ (Reuver), (N.).  haspele (Noorbeek), hellen: hèllə (Nieuwenhagen), horken: horke (Valkenburg), klommelen: kloomele (Maastricht), klómmələ (Kapel-in-t-Zand), klungelen: klungele (Geleen, ... ), knoddelen: knôddele (Herten (bij Roermond)), knommelen: knommele (Venlo), knungelen: cf. WNT s.v. "knungelen - knongelen  knungele (Horst), martelen: mattel’n (Diepenbeek), mattĕle (Hoeselt), mattëlë (Tongeren), mertele (Altweert, ... ), mertelen (Achel, ... ), mértələ (Hamont), Waat likste toch te mertele, laot mich èns prebere  mertele (Echt/Gebroek), niet avanceren: neet avancéére (Wijlre), neet àvəséére (As), nie aveeren (Eksel), niet goed afleveren: néét good aflievere (Wijlre), niet goed maken: neet good gemaak (Maastricht), niet op de goede manier maken: neet make op de gooj meneer (Maastricht), niet opschieten: neet opsjete (Reuver), niet vooruitkomen: neet vrówtkōēme (As), otteren: öttere (Sittard), piemelen: pĭĕmələ (Heerlen), plaren: plaore (Sevenum), plare (Sevenum), cf. WNT XII-1 kol. 2160-2162 s.v. "pladeren - plaaieren - plaren"in oorspr. bet. "beuzelen  plaare (Venray), pongelen: pongelen (Ospel), prutsen: prutse (Nieuwstadt, ... ), stuntelen: sjtuntele (Waubach), sjtuntelle (Posterholt), sjtuntələ (Nieuwenhagen, ... ), stuntele (Hoensbroek, ... ), stuntelen (Leopoldsburg, ... ), stuntələ (Montfort, ... ), stöntələ (Maastricht), taperen: tapere (Noorbeek, ... ), tobben: tòbbən (Lommel), toddelen: toddele (Castenray, ... ), treuzelen: treuzələ (Montfort), troggelen: truggele (Altweert, ... ), cf. WNT XVII-2 kol. 3077 s.v. "troggelen"5. aarzelen, talmen langzaam werken, sukkelen  truggele (Altweerterheide), verkeerd doen: iets verkjod duuə (Vlijtingen), verkjèrd doon (Geulle), verkêêrd doon (Schimmert), vərkiejərt gədaon (Reuver), vərkīērt doon (Venlo), vərkīēët dōēë (Nieuwenhagen), zie Vd s.v. "verkerven"door kerven onbruikbaar maken, bederven  verkeerd doen (Leopoldsburg), verkeerd handelen: verkierd handelen (Hoensbroek), verkierd hanjelen (Kesseleik), verkeerd maken: verkĕĕrd gemaakt (Schimmert), verkeerd zijn: da⁄s verkierd (Oirlo), zich plagen: zich plaogə (Nieuwenhagen) aanmodderen, maar iets doen || hannesen || hannesen, stuntelen || martelen, onhandig hard werken, stuntelen || martelen, sukkelen, een werk met moeite tot een eind brengen || moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)] || onhandig doen || onhandig iets doen || onhandig te werk gaan || onhandig werken || onhandig werken, door onhandigheid niet opschieten || prutsen, stuntelig doen || stuntelen || stuntelig in elkaar knutselen, in elkaar prutsen || stuntelig werken || sukkelen [SGV (1914)] || sukkelen, met moeite iets verrichten || sukkelen, met veel moeite iets verrichten || sukkelen, moeilijk en traag werken || sukkelen, treuzelen, niet opschieten met werk || sukkelend, onbeholpen werken || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)] || zeer lastig werk doen III-1-4
sturen schikken: sxikə (Herk-de-Stad, ... ), sturen: steren (Houthalen), stēre (Beek (bij Bree), ... ), stērə (As, ... ), stērən (Ellikom, ... ), sty(3)̄rə (Lummen, ... ), størə (Dilsen, ... ), størən (Lanklaar, ... ) sturen [ZND m], [ZND m] III-3-1
stutter boheerder: bohērdǝr (Zolder  [(Zolder)]   [Zwartberg]), bǝhērdǝr (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Eisden]), boheur: bǫhø̜̄r (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Zolder]), boiseur: bwasø̜̄r (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), bouwhouwer: buwhø̜jǝr (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Winterslag, Waterschei]), bǫwhø̜jǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Emma, Maurits]  [Willem-Sophia]  [Domaniale] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), hersteller: hęrstɛlǝr (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Maurits]), nabreker: nǫǝbrɛxǝr (Eygelshoven  [(Laura / Julia)]   [Domaniale]), nǭbrę̄kǝr (Geleen  [(Maurits)]   [Laura, Julia]), ouvrier: ovri (Lanklaar  [(Eisden)]   [Domaniale]), reparaturhouwer: rēpǝratuǝrhø̜jǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Zwartberg, Eisden]), rover: rover (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Domaniale]), stutter: stutter (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Zwartberg, Eisden]  [Julia]  [Wilhelmina]  [Emma]  [Eisden]), støtǝr (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Maurits]), štø.tǝr (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale, Wilhelmina]), štøtǝr (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma]  [Maurits]  [Laura, Julia]  [Maurits]  [Maurits]  [Domaniale]), štø̜tǝr (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), verbouwer: verbouwer (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Emma]), vǝrbowǝr (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), vǝrbǫwǝr (Heerlen  [(Emma)]   [Zwartberg, Waterschei]), zimmerhauer: zimmerhauer (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), zimmerhouwer: tsimǝrhø̜jǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Persoon die geregeld de betimmering van de mijngangen onderzoekt en onderhoudt. Volgens de informant van Q 15 was de stutter meestal een oudere houwer die zelfstandig onderhoudswerk deed in galerijen. Hij had een zogenaamd stuttersakkoord maar hij kon niet zoveel verdienen als een houwer aan het koolfront, meestal 5 à 10% boven gegarandeerd loon. [N 95, 152; monogr.; Vwo 153; Vwo 155; Vwo 371; Vwo 760; div.] II-5
stuwkracht drang: draŋ (Neeroeteren), drift: dref (Kanne), druk: drøk (Sint-Lambrechts-Herk), drø̜k (Alken, ... ), force: fǫrs (Alken, ... ), gewicht: gǝwex (Lanaken), kracht: krā.x (Mal, ... ), krāx (Heks), pressing: pręseŋ (Heks), schot: šǫt (Opoeteren), sterkte: stɛrqdzǝ (Gutschoven), stoot: stō.t (Rutten), stuwkracht: stywkrā.x (Lauw), štywkrax (Maastricht), waterkracht: wātǝrkra.xt (Maastricht) De stuwkracht van het water is meestal afhankelijk van het verval. Vgl. het lemma ɛvervalɛ. Het woordtype gewicht (Q 88) is terug te voeren op het feit dat bij bovenslagmolens de bakken met water gevuld moeten worden en door dat gewicht het rad in beweging wordt gezet.' [Jan 90; Coe 34; Grof 67] II-3
sudderen bradselen: bradzjele (Stokkem), broddelen: broddel’n (Diepenbeek), luimeren: lèè.mere (Hasselt), smoren: De broadwoeësj is ¯t fainste, went ze lanksaam jesmord hat  sjmor’re (Bleijerheide, ... ), zeuteren: zuuëtere (Valkenburg) langzaam staan te koken || sudderen III-2-3
suikeerbietenstroop bietenkruid: bitǝkrūt (Baarlo), bietenstroop: bęjtǝstrūp (Hasselt), bietstroop: bęǝtstrǫǝp (Wellen), krotensiroop: kroatǝšroap (Schinnen), krottensiroop: krutǝšrup (Nuth), sokkerkrottensiroop: sokǝrkrotǝšroap (Peij), sǫkǝrkrutǝšrup (Laak), zijpnat: zīpnāt (Posterholt) Stroop gemaakt van suikerbieten. Uit de opgaven blijkt dat suikerbietenstroop vrij dun en zoet was. De invuller uit Q 78 merkt dan ook op dat deze stroop nooit apart werd gebruikt, maar altijd met andere soorten werd gemengd. De zegsman uit Q 253 vermeldt dat suikerbieten de grondstof waren voor stroop van tweede soort. "Zijpnat" was in L 387 allereerst de benaming voor suikerbietenstroop en daarnaast meer algemeen de naam voor stroop. [N 57, 34b; N 57A, 6; monogr.] II-2
suiker bloemsuiker: blòmsòkker (Zonhoven), cristalise: krestaləzēi (Lommel), kristalliezèè (Hasselt), krïstallïzzé (Tongeren), fijne suiker: fèène soeker (Hasselt), hoofd: hùid (Valkenburg), kristalsuiker: kristalsòkker (Zonhoven), perlee-suiker: perlee sôekkër  perlee sôekkër (Hoeselt), suiker: saoëker (Tessenderlo), sā⁄kər (Paal), soakker (Guttecoven), soe-ker (Blitterswijck), soeke (Mheer), soeker (Amby, ... ), soeker?? (Schimmert), soekker (Bingelrade, ... ), soekkër (Tongeren), soĕker (Munstergeleen), sokker (As, ... ), sokkə (Ulestraten), sokkər (Swalmen), sokk’r (Asenray/Maalbroek), sokər (Meeswijk, ... ), sookker (Obbicht, ... ), sookər (Kermt), soŏker (Grevenbicht/Papenhoven), soëkker (Panningen), sōkker (Belfeld, ... ), sōkər (Lanaken), sōøkər (Eisden), sŏeker (Mechelen), sŏĕker (Arcen, ... ), sŏĕkker (Oirsbeek, ... ), sŏĕkër (Lanklaar), sŏker (Buggenum, ... ), sŏkker (Geleen, ... ), sŏkər (Rekem), sŏŏker (Lottum), sŏŏkker (Grubbenvorst), soͅekər (Rotem), soͅkər (Hamont, ... ), soͅokər (Molenbeersel), suiker (Heusden), suker (Montzen), sukeͅr (Koninksem), sukker (Bilzen, ... ), sukkĕr (s-Gravenvoeren), sukər (Blitterswijck, ... ), sŭkker (Urmond), sŭŭkker (Gennep), su̞kər (Borgloon, ... ), su‧kər (Hoepertingen), sòker (Sint-Pieter), sòkker (Echt/Gebroek, ... ), sóker (Beegden), sókker (Heer, ... ), sókkər (Maastricht), sôekkër (Hoeselt), sôkker (Gronsveld, ... ), sôk’ker (Tegelen), söker (Nederweert), sökker (Amby, ... ), sø͂ͅ.kər (Lummen), sø͂ͅiʔər (Lommel), sø͂ͅker (Griendtsveen), sø͂ͅkər (Herk-de-Stad, ... ), sø͂ͅʔer (Oostham), søͅii̯ər (Tessenderlo), sùker (Sittard), sûîker (Beverlo), süker (Afferden), sükker (Heijen, ... ), tsoekker (Bleijerheide, ... ), tsoĕker (Simpelveld), (Korte oe).  sokker (Berg-en-Terblijt), (lang en dof)  sokker (Blerick), (o bijna oo maar kort).  sokker (Venlo), (O naar oe).  sokker (Buchten), (Zie bl 33).  sokker (Schinnen), als soornaam; Ze kwamen er op aaf wi-j de vlege op sòkker  sòkker (As, ... ), Dat geit drin wie sókker: dat gaat erin als koek "Doe kris ?ne sókkere niks mit ?ne lange sjtart": wordt gezegt tegen iemand die geen gschenk of beloning heeft verdiend  sókker (Sittard), de swa met een trema  so͂ͅʔər (Tessenderlo), De sókker is alweer opgesjlage E käörelke sókker Gebroek-ger sókker in de kóffiej  sókker (Roermond), Ge vángt mieër vli‰ge mit n lepelke soeker as mit n tas eek: met zachtheid bereikt men meer, dan met gestrengheid Vreeje is net soeker: nie zó zuËt, már wel zó geráffenieërd  soeker (Castenray, ... ), Verklw. sukkerke  sókker (Altweert, ... ), vanillesuiker: feniljsòkker (Echt/Gebroek), vánielsòkker (Zonhoven) bekende zoete stof, suiker || fijne suiker || kegelvormig stuk suiker || korrelsuiker || kristalsuiker || parelsuiker || poedersuiker || suiker [SGV (1914)], [ZND 07 (1924)] || vanillesuiker III-2-3