e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stoomboot (dampketel): ook  dampkätel (Heerlen), (dampmolen): ook  dampmüle (Heerlen), boot: boot (Eijsden), dampschip: damp-sjip (Vijlen), dampschip (Heerlen, ... ), dampsjieep (Schinveld), dampsjif (Simpelveld), dampsjip (Eys, ... ), dampsjéèp (Rimburg), ie v. lier  dampsjiep (Brunssum), stoom: stŏŏm (Leunen), stoomboot: schtaumbooat (Lutterade), schtoomboot (Swalmen), schtoumboot (Amby, ... ), schtōmboet (Belfeld), schtōūmboot (Heer), sjtaumboeët (Panningen), sjtomboot (Kessel, ... ), sjtombōat (Schinveld), sjtoumboat (Geleen, ... ), sjtoumboeët (Helden/Everlo), sjtoumboot (Asenray/Maalbroek, ... ), sjtoumbōēt (Steyl), sjtoumbōōt (Susteren), sjtoumbôôt (Beegden, ... ), sjtŏmboot (Limmel), staum boët (Venlo), staumbout (Echt/Gebroek), stoamboit (Nederweert), stoamboot (Blerick, ... ), stoeëmboeët (Afferden), stoeəmboeət (Horst), stoimboit (Obbicht), stom-bo-at (Blitterswijck), stomboeat (Heel), stomboēt (Baarlo), stomboit (Beesel, ... ), stombooet (Heijen), stombooit (Meerlo), stomboot (Well), stomboout (Venray), stombooət (Arcen), stombout (Oirlo), stoomboot (Genooi/Ohé, ... ), stoumboeat (Hunsel, ... ), stoumboet (Maasbree), stoumboit (Dieteren), stoumboot (Borgharen), stoumboòt (Broeksittard), stōēumbōēut (Meterik), stŏŏmboait (Grevenbicht/Papenhoven), stŏŏmboeet (Lottum, ... ), stŏŏmboo.ut (Merselo), stŏŏmboot (Gennep), stŏŏmboät (Grubbenvorst), stŏŏmbōōwt (Wellerlooi), Opm. Duitse st.  stomboot (Montfort), Opm. oo kort uitgesproken.  stoomboeët (Sevenum), Opm. uitspraak als in Echt.  sjtŭmbaòt (Herten (bij Roermond)), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  sjtompbōōat (Buchten), stoempboat (Urmond), stombôat (Stevensweert), stoomschip: schtoomscheep (Oirsbeek), schtoumscheep (Bingelrade), sjtaumsjeiep (Klimmen), sjtoamsjip (Gulpen), sjtoumsjeep (Heek, ... ), ie v. lier  štoomsjiep (Brunssum) stoomboot [SGV (1914)] III-3-1
stoommachine dampketel: dampkɛsǝl (Spekholzerheide), stoommachine: štōmmašiŋ (Spekholzerheide) Krachtbron voor voormaler en vormbakpers. [monogr.] II-8
stoomstrijkijzer ijzer: ęjzǝr (Bilzen), stoomijzer: stōmęjzǝr (Bilzen, ... ), stōmīzǝr (Lanaken), stū.mē̜.zǝr (Zolder), stǫjmęjzǝr (Opglabbeek), stǫwmi-jzǝr (As), stǫwmiǝzǝr (Eisden), stǫwmīzǝr (Echt, ... ), štōmīzǝr (Bleijerheide, ... ), štǫwmīzǝr (Lutterade, ... ), štǭmīzǝr (Schinnen), stoompers: stōmpɛrs (Bilzen), stoompersijzer: štǫwmpɛrsīzǝr (Tegelen), stoomstrijkijzer: stoomstrijkijzer (Hopmaal), stumstręjkęjzǝr (Zolder), stuǝmstręjkęjzǝr (Bilzen), stø̜jmstrīkīzǝr (Meeuwen), strijkijzer met damp: štrīkīzǝr męt damp (Montzen) Strijkijzer met water erin dat tijdens het strijken verdampt tot stoom die uit openingen in de zoolplaat komt, om het strijkgoed te bevochtigen. [N 59, 21d; N 59, 20] II-7
stoomwassmelter smelter: smelter (Kerkhoven), stoomsmelter: stoomsmelter (Zepperen), stǫwmsmɛltǝr (Dilsen), stoomwassmelter: stoomwassmelter (Hasselt, ... ), stuǝmwassmeltǝr (Meijel), stuǝmwassmɛltǝr (Venray), stōmwaǝ.ssmęltǝr (Diepenbeek), stǫwmwassmęljtjǝr (Geistingen), stǫwmwassmɛltǝr (Maaseik), waskanon: waskanon (Heerlen), wassmelter: wassmø̜ltǝr (Rummen, ... ), wassmę̄ltǝr (Alken) Toestel om was te smelten waarbij gebruik gemaakt wordt van stoom. Een waskanon is een stoomwassmelter. Het bestaat uit twee op een pan in elkaar gemonteerde bussen, waarvan de binnenste geperforeerd is. De ruwe raat wordt enige etmalen geweekt, waardoor het ergste vuil loslaat. De massa wordt in stukjes gebroken, in de binnenste cilinder gestopt, de pan wordt voor de helft met water gevuld en het geheel wordt op het vuur gezet. De hete stoom smelt de raat, de vloeibare was loopt door een tuitje uit het toestel en kan opgevangen worden op een heetwaterbad. Vervolgens laat men de waskoek langzaam afkoelen (De Roever, pag 284). Volgens de informant van Q 253 bestaat dit toestel niet in zijn streek. [N 63, 129b] II-6
stoop, maat van 1/16 anker anker: anker (Schimmert), (bier).  anker (Susteren), (vloeistof).  anker (Beesel), ànkər (Venlo), ankertje: enkerkə (Oirsbeek), (vloeistof).  enkerke (Thorn), dubbele liter: dobbele liter (Jeuk), kannetje: (vloeistof).  kenke (Vlodrop), stoop: stoop (Schimmert), stuup (Bree), (= stenen fles voor jenever, meestal 1 l.).  stōēp (As), 1 vingerhood = ± 0,01 lieter 1 mäötje = ± 0,10 lieter 1 sjöpke = ± 0,25 lieter 1 pint = ± 0,60 lieter 1 beksjke = ± 1/4 pint 1 hèjfke = ± 1/2 kan 1 kan = ± 1,40 lieter 1 anker = ± 30 kan 1 aam = ± 4 anker 1 iëker = ± 8 kan sjtök = oude wijnmaat van ? vaan = oude biermaat van ? tien = oude kolenmaat van 1/2 hectoliter of 2 kuipen okshoof = oude wijnmaat van ? Alle vorengenoemde maten en gewichten zijn in onbruik. De woorden zijn alleen nog bij ouderen bekend.  stoop (Klimmen) de maat die een inhoud aangeeft van ± 2 lier = 1/16 anker (zie vraag 144) [stoop] [N 91 (1982)] || de maat die een inhoud aangeeft van ± 2 liter = 1/16 anker (zie vraag 144) [stoop] [N 91 (1982)] III-4-4
stoot aanloopvlak: ānlǭwp˲vlak (Reuver), bek: bɛk (ɛ'S-Herenelderen'), haak: hōk (Godschei  [(een ombuiging aan de voorzijde van het hoefijzer naar beneden toe die dezelfde functie vervult als de stoot of de ijsnagels)]  ), ijsstoot: (mv)  ī.sstűǝtǝ (Meeuwen), inslagstoot: enšl̄axštuǝt (Herten), kram: kram (Aalst  [(= stoot)]  , ... ), kramijzer: kramɛ̄zǝr (Zelem  [(aan voor- en achterzijde van het hoefijzer)]  ), lip: lep (Godschei  [(een ombuiging aan de voorzijde van het hoefijzer naar beneden toe die dezelfde functie vervult als de stoot of de ijsnagels)]  ), lip (Kerniel), pegel: (mv)  pilǝ (Kuringen), plaat: plǭ.t (Guigoven), plǭt (Duras), plǭǝt (Duras, ... ), plaatje: plē.tšǝ (Melveren), rasp: rasp (Wijchmaal  [(grof stuk gehard staal aan de voorzijde onder het hoefijzer waardoor dit langer meegaat)]  ), staal: stǭl (Kwaadmechelen), stoot: sti (Gellik, ... ), stoot (Sint Huibrechts Lille), stowt (Gutschoven), stoǝt (Lommel), stut (Diepenbeek, ... ), stutj (Zonhoven), stuwǝt (Tessenderlo), stuwǝtǝ (Herk-de-Stad), stuǝt (Achel  [(vastgesmeed aan voorzijde van ijzer)]  , ... ), stūt (Bevingen), stūwt (Jeuk), styj (Dilsen  [(aan voor- en achterzijde van het hoefijzer)]  ), stytǝ (Heusden), styø̜t (Uikhoven  [(mv styø̜j)]  ), styęj (Maasmechelen, ... ), styǝj (Opgrimbie  [(altijd meervoud)]  ), styǝtǝ (Kinrooi), styǝtǝn (Hamont), stȳj (Elen  [(aan voor- en achterzijde van het hoefijzer)]  , ... ), stȳęj (Kessenich), stȳǝtǝ (Bocholt), stø̄ (Membruggen, ... ), stē (Hees), stīǝ.tǝ (Bree), stīǝt (Opglabbeek, ... ), stīǝtǝ (Beek, ... ), stōt (Berg  [(mv stø̄j)]  , ... ), stū.t (Weert), stūǝj (Boorsem  [(mv stȳǝj)]  ), stūǝt (As, ... ), stű̄ǝt (Ellikom  [(mv stǖǝtǝ)]  ), stǫwt (Berlingen  [(mv stø̜j)]  , ... ), stǭt (Montfort), štušǝs (Simpelveld), štuǝs (Spekholzerheide), štuǝt (Helden, ... ), štūǝt (Heerlen  [(mv štȳǝt)]  , ... ), štyj (Eisden), %%meervoud%%  stuǝtǝ (Beringen, ... ), stootijzer: stōt˱ī.zǝr (Swalmen), stootje: stystšǝ (Stokkem), stoter: stø̄tar (Tongeren  [(stoot die schuin naar voren loopt)]  ), stut: støt (Bocholt, ... ), tip: tep (Tongerlo), uitstekend blokje: ūtštē̜̜kǝntj˱ blø̜kskǝ (Reuver) Het ijzeren plaatje dat bij winterbeslag tegen het uitglijden vóór onder het hoefijzer wordt geplaatst. In P 174, P 224 en Q 182 was de stoot onbekend, in K 353 werden in plaats van een plaatje één of twee schroeven aan de voorzijde van het hoefijzer bevestigd. [N 33, 357; JG 1a; JG 1b; JG 1d; monogr.] II-11
stootband bezemband: bezemband (Maastricht), keperlint: kēpǝrlęjnt (Boorsem), rokkeband: rǫkǝbant (Eisden), roklint: rǫklęjnt (Maasmechelen), stootband: stoātbanjtj (Grevenbicht / Papenhoven), stutbant (Weert), stūtbant (Maastricht), stǫtbant (Meijel), štoatbant (Valkenburg), štoǝtbanjtj (Lutterade), štuǝsbant (Bleijerheide), štuǝtbanjtj (Kesseleik, ... ), štuǝtbant (Heerlen), štūtbanjtj (Doenrade), štǫwtbant (Schimmert), stootkant: stōtkānt (Ottersum), stootlint: stuwtlēnt (Neerpelt), stǫwtlent (Munsterbilzen), talonnière: talonnière (Jeuk), valse zoom: vālsǝ zi-jǝm (Tessenderlo), zoomlint: zoǝmlēnt (Herderen), zǫwmlentš (Bocholt) Band die dient tot versterking van bijvoorbeeld de onderzoom van een rok of onderkant van een broekspijp. [N 62, 58b; N 62, 58d; MW] II-7
stootblok, stoothaak bankkloof: baŋkklōf (Bleijerheide), bankklots: baŋkklǫts (Bleijerheide), bankpin: baŋkpen (Venlo), bankstoot: baŋkstǫwt (Bilzen), houteren bankpin: hø̜ltǝrǝ baŋkpen (Venlo), klauw: klǫw (Sint Odilienberg), pin: pen (Herten), steunblok: steunblok (Dilsen), stootbankhaak: št ̇ūt˱baŋkhǭk (Herten), stootblok: støt˱blǫk (Tessenderlo), štuǝt˱blǫk (Mechelen), štōt˱blǫk (Sint Odilienberg), stootblokje: stūǝt˱blǫkskǝ (Leopoldsburg), štūǝt˱blø̜kskǝ (Heel), stootijzer: stōǝt˱īzǝr (Stein), stootje: stǫwtšǝ (Bilzen) Houten blokje of metalen pinnetje dat klemvast in het werkbankblad aangebracht is en met behulp van een hamer naar boven gedreven kan worden. Het dient als steun bij het schaven van werkstukken. Zie ook afb. 113. [N 53, 209a-b] II-12
stootblokgat bankgat: baŋk˲gāt (Herten), gat: gat (Leopoldsburg), klemgat: klamgāt (Dilsen), klovenlok: klōvǝlǭx (Bleijerheide), stootgat: stūǝt˲gāt (Venlo), stǫat˲gāt (Geulle), stootkot: stǭtkūt (Bilzen) Rechthoekig gat vooraan in het werkbankblad waarin het stootblok vastgezet kan worden. Zie ook het volgende lemma. Vergelijk voor het eerste lid van het woordtype klovenlok uit Kerkrade-Bleijerheide (Q 121c) ook het Hgd. ɛKlobenɛ, dat onder meer ø̄houtblokjeø̄ en ø̄ijzeren haakø̄ kan betekenen.' [N 53, 208h] II-12
stootbord contremarche: kontǝrmarš (Maastricht  [(meervoud: kontǝrmaršǝ)]  , ... ), kǫ̃ntrǝmárš (Bilzen), stoot van de trap: štuǝs ˲van dǝ trap (Bleijerheide, ... ), stootbord: stuǝtbǫrt (Stein), stōt˱bǫrt (Ottersum), stǫatbǫrt (Geulle), štōtbǫrt (Sint Odilienberg), štūt˱bǫrt (Posterholt), stootbred: štuǝs˱brɛt (Bleijerheide) Loodrechte plank tussen de aantreden van een trap. De stootborden worden tegen de achterzijde van een trede en met hun bovenkant onder tegen de daarop in hoogte volgende trede bevestigd. Ook worden ze wel met een sponning in de onderzijden van de treden gewerkt. De dikte van de stootborden bedraagt gewoonlijk 16 √† 22 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104b; monogr.] II-9