e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steldorpel entre-porte: ǫ̃ntrǝpǫrt, ǭntrǝpǫrt (Tessenderlo), nooddorpel: nuǝt˱dølpǝr (Bleijerheide), steldorpel: stęldørpǝl (Geulle), stęldø̜rpǝl (Ottersum), štęldø̜rpǝl (Sint Odilienberg), stofdorpel: štǭf˱dø̜rpǝl (Posterholt) Dorpel van binnendeurkozijnen waarbij geen onderdorpel is aangebracht. De steldorpel wordt doorgaans in de vloer vastgespijkerd. [N 55, 9b] II-9
stelen klauwen: klauwe (Wahlwiller), klauwə (Vaals, ... ), klawwe (Puth), klowən (Kerkrade), pakken: pakke (Riemst), pikken: pikken (Oostham), stelen: chteilen (Sint-Martens-Voeren), dīfəleͅk stēlə (Sint-Truiden), schtaele (Schaesberg), schtele (Lontzen), schtèle (Born, ... ), sjtaele (Geleen, ... ), sjtaile (Swalmen), sjteele (Meerssen), sjteiələ (Eys), sjtele (Maasbracht, ... ), sjtelen (Beringe), sjte͂e͂lə (Voerendaal), sjtèle (Beesel, ... ), sjtèlə (Berg-en-Terblijt), sjtèèle (Mheer, ... ), sjtêêle (Baexem, ... ), sjtëële (Gronsveld), staele (Blerick, ... ), staelen (Arcen, ... ), stailen (Hechtel, ... ), stāēle (Moelingen, ... ), stāēlen (As, ... ), ste-aile (Baarlo), ste.lə (Beringen), ste:lə (Martenslinde), ste?le(n) (Tessenderlo), steale (Maasbracht), steeile (Stevoort), steejle (Borgloon), steele (Herk-de-Stad, ... ), steelen (Leveroy, ... ), steelə (Hout-Blerick, ... ), steeəle (Gingelom, ... ), steeəle(n) (Spalbeek), steeəlen (Hoepertingen), steielen (Koninksem), steijlə (Lummen), steile (Koninksem, ... ), steilen (Bocholt, ... ), stele (Eisden, ... ), stelen (Bree, ... ), stelə (Eisden, ... ), stelən (Koersel), steêlen (Opoeteren), steəle (Hoepertingen), steəlen (Koersel), steələ (Beverlo, ... ), stēelen (Diepenbeek), stēle (Eupen, ... ), stēlen (Neeroeteren, ... ), stēlə (Beverst, ... ), stēlən (Eksel, ... ), stēële (Herk-de-Stad), stēələ (Herk-de-Stad, ... ), stēͅelə (Herk-de-Stad), stēͅjələ (Beverlo), stēͅla (Tongeren), stēͅle (Bilzen, ... ), stēͅlen (Sint-Huibrechts-Lille), stēͅlə (Berg, ... ), stēͅlən (Peer), stēͅələ (Sint-Truiden), stĕle (Maastricht), steͅlen (Overpelt), steͅlə (Alt-Hoeselt, ... ), steͅlən (Molenbeersel), sti jele (Heers), sti-ailen (Rotem), sti-ellen (Ulbeek), stiaiələ (Zepperen), stieele (Groot-Gelmen), stiele (Halen, ... ), stielen (Hasselt, ... ), stieln (Zonhoven), stieəle (Nieuwerkerken), stiijlen (Widooie), stijle (Stevoort), stijələ (Hoepertingen), stilə (Halen), stiälən (Zonhoven), stièle (Bevingen), stièlen (Houthalen, ... ), stièlle (Kuringen), stiëlen (Helchteren), stiələ (Gelinden, ... ), stī.lə (Borgloon), stīle (Mettekoven), stīlə (Hasselt, ... ), stīələ (Linkhout), stjēələn (Diepenbeek), stjêle (Vroenhoven), sto͂ͅlə (Opglabbeek), stä:lən (Hamont), stäle (Gulpen, ... ), stè:le (Tongeren), stèele (Wellen), stèile (Kortessem, ... ), stèle (Bilzen, ... ), stèlen (As, ... ), stèlə (Meldert, ... ), stèèle (Bergen, ... ), stèële (Paal), stéle (Melderslo, ... ), stélen (Rijkhoven), stélə (Horst), stééle (Boekend), stéële (Heppen), stéëlen (Berbroek), stêle (Beringen, ... ), stêlen (Beverst, ... ), stêlə (Thorn, ... ), stêële (Rekem), stêëlen (Diepenbeek), stəlen (Kaulille), stɛ:lə (Rekem), štēlə (Valkenburg), štēͅ:lə (Montzen), štēͅlə (Welkenraedt, ... ), štälə (Eynatten), zjteeələ (Vaals), [geen inf.], wel: gij stelt, hij stool, gestole  <stelen> (Oostham), e = ij-klank zonder j  stelen (Kleine-Brogel), e van père  stēlen (Overpelt), jongeren  stēlən (Houthalen), NB Voor de 2e persoon enkelvoud van stelen gebruikt men steeds "pakken": de pakst  stēͅələ (Genk), ouderen  stiələn (Houthalen), sleept.  sjtaele (Tegelen) Hij heeft het in t geheim weggenomen (gemeenzame uitdrukkingen als "scheefslaan, pikken"enz). [ZND 01u (1924)] || stelen [ZND 25 (1937)], [ZND A1 (1940sq)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || stelen (geen context) [DC 38 (1964)] III-3-1
stelen, scheefslaan comme ci comme a (fr.) doen: Van Dale (FN): comme2, comme ci comme ça, zo zo, zn gangetje.  kom sī kom sa døn (Riksingen), dieven: dīvə (Sint-Truiden), in het geheim pakken: hēͅ hēͅt ət en ⁄t gəhim gəpakt (Opglabbeek), in het geheim wegnemen: hēͅə hēgət ent chəheͅm wächənōmən (Peer), hij heed et in t gehaaim weggenomen (Oostham), hījə hēj hət in ⁄t gehä:m weggenōmə (Loksbergen), inschepen: ēͅingəschēĕp (Gelinden), lenen: gəlēͅint (Gelinden), links slaan: lenks slo[a}n (Zonhoven), mopsen (du.): Van Dale (DN): mopsen, I.1. gappen, jatten, pikken.  møpsə (Welkenraedt), oppakken: oppakkə (Riksingen), pakken: gepakt (Eisden), pakkə (Loksbergen), pikken: ēͅ ēͅgət zəch gəpəkt (Rotem), gepikt (Oostham), gepiktj (Geistingen), gəpik (Gelinden, ... ), gəpikt (Sint-Huibrechts-Lille, ... ), hij heͅt ət chəpik (Bommershoven), hè hēe get stillekes gepikt (Wijchmaal), hé hêet et gepikt (Eisden), pekkĕ (s-Gravenvoeren), pekkən (Peer), pikken (Eksel, ... ), pikkə (Sint-Truiden), pikkən (Bilzen), pökkə (Riksingen), əm hējət gəpekt (Halen), raspen: vgl. Sint-Truiden Wb. (pag. 200): ràspe, 1. raspen; -2. beetnemen, een loer draaien; -3. pluimen.  raspə (Sint-Truiden), robberen: Van Dale (DN): räubern, jatten, roven.  gərobbərd (Sint-Huibrechts-Lille), schamoteren (<fr.): Van Dale (FN): escamoter, 1. doen verdwijnen, weggoochelen, wegmoffelen; -2. afhandig maken, onfutselen...  gəschamətērt (Halen), gəschamətiat (Gelinden), gəšammotēͅrt (Opglabbeek), schampavie spelen: šampəvī spiələln tə met (Bilzen), scharreweg spelen: šarrəwech spiələn tə met (Bilzen), scheefkappen: hij heͅt ət chēfchəkap (Bommershoven), scheefslaan: ēͅ ēgətzəch šeifgəslāgən (Rotem), hij heͅt ət chēfchəslaogə (Bommershoven), schēfchəslaogə (Gelinden), schēfslōn (Sint-Truiden), schēͅfslōͅn (Hamont), schie-efgeslaogen (Oostham), schiefslaan (Eksel), schijfgeslagen (Sint-Huibrechts-Lille), schièf geslagen (Eisden), schièfsloan (Heusden), schī[j}fslōͅ (Loksbergen), schīəfslaoən (Peer), šchījəf gəslagə (Halen), šeefgəsloͅəgə (Vliermaal), šēf sløn (Riksingen), šēfgəslaogə (Genk), šēfslon (Bilzen), schranselen: WNT: schransen, afl. schranselen, woekeren, schrapen.  schransələ (Sint-Truiden), sjoepen: sūpə (Riksingen), snappen: schnappe (Montzen), ər hēt ət chəchap (Maastricht), stritsen: schtritse (Montzen), oorspr. invoer: ßtibits\\  šchtritsə (Welkenraedt), weghalen: weggehaald (Eisden), weghaolə (Loksbergen), wegpakken: heimələk waîggəpakt (Sint-Huibrechts-Lille), wegpakkə (sich get -) (Schinveld) Hij heeft het in t geheim weggenomen (gemeenzame uitdrukkingen als "scheefslaan, pikken"enz). [ZND 01u (1924)] || stelen (geen context) [DC 38 (1964)] III-3-1
stelknop blok: blok (Weert), hand: hānt (Tessenderlo), handvat: hānt˱vat (Tessenderlo), regelaar: rēgǝlē̜r (Boekend), ręjgǝlē̜r (Meerssen), schroef: sxruf (Leuken), šrūf (Helden), šrūǝf (Panningen), snaarspanner: snǭrspanǝr (Maxet, ... ), spanknop: španknǫp (Ulestraten), spanner: spanǝr (Boekend), španǝr (Hoensbroek, ... ), spanschroef: spansxrūf (Sevenum), spanšrūf (Neeritter), španšrūf (Klimmen), spindel: špɛndǝl (Ulestraten), staart: start: (Zutendaal), štɛrt (Helden), stek voor de bobijnen in te zetten: stɛk vǝr dǝ bobęjnǝ en tǝ zɛtǝ (Jeuk), stelschroef: štęlšrūf (Klimmen), stoop: styǝp (Weert), twijnblok: twęjnblǫk (Jeuk) Houten schroef aan de voorzijde in het blad van de driepoot van het spinnewiel die dient om de spanning van de snaar te regelen. [N 34, B10] II-7
stelknoppen bladkluppel: blātklø̜pǝl (Stevensweert), bladverstellers: blāt˲vǝstęlǝrs (Stevensweert), bouten: bø̜jt (Nunhem), (enk)  bǫwt (Limbricht), draaier: drajǝr, drɛjǝr (Maasniel  [(wordt gebruikt om het zaagblad een andere stand te geven)]  ), draaiknopje: drɛjknøpkǝ (Dilsen), draaiknoppen: draaiknoppen (Heugem), driǝknȳp (Klimmen  [(enkelvoud: driǝknup)]  ), drɛjknupǝ (Heel), drɛjknøp (Meijel), (enk)  driǝknǫp (Jabeek), drēknǫp (Brunssum), drɛjknop (Sittard), drɛjknup (Montfort, ... ), draaipinnen: drīǝpenǝ (Hoensbroek), ezelen: ē̜zǝlǝ (Urmond), gaffel: gafǝl (Weert), gespan: gǝšpan (Mechelen), halteren: haltǝrǝ (Waubach), handgreep: haŋk˲griǝp (Heerlen  [(is langer dan de voetknop)]  ), handknoppen: haŋkknø̜p (Bleijerheide), handvatten: hantj˲vatǝ (Oirsbeek), (enk)  haŋk˲vat (Schaesberg), houders: hǫwǝrs (Holtum), klemmetjes: klɛmkǝs (Meijel), knopjes: knøpkǝs (Stein), knoppen: knyp (Mechelen  [(enkelvoud: knup)]  , ... ), knȳp (Herten), knøp (Hoepertingen  [(enkelvoud: knǫp)]  ), knø̜p (Eygelshoven, ... ), knęp (Bilzen  [(enkelvoud: knǫp)]  ), (enk)  knup (Herten, ... ), knǫp (Ottersum), kop: kop (Blerick), kraan: (enk)  kraan (Ulestraten), pennen: pɛnǝ (Urmond), (enk)  pɛn (Mechelen), pin: pen (Tegelen), richt: rext (Grathem  [(knop met borsten)]  ), snade: šnǭt (Vlodrop), spanhouter: spanhø̜ltǝr (Blerick), spanknoppen: spanknøp (Meijel), (enk)  španknǫp (Bleijerheide), spanneren: španǝrǝ (Waubach), spanners: spanǝrs (Dieteren), španǝrs (Einighausen, ... ), spanpennen: španpɛnǝ (Munstergeleen), spanpin: španpen (Brunssum, ... ), spanschroeven: spanšruvǝ (Echt), španšruvǝ (Stevensweert), španšrǫwvǝ (Gronsveld), spleethoutje: splēthø̜jtjǝ (Ell), standhout: štantjhǫwt (Roosteren), standkluppel: štantjklø̜pǝl (Roosteren), stelknoppen: stęlknȳp (Maasbree), stɛlknȳp (Venlo), stɛlknø̜p (Leunen), štelkn ̇øp (Posterholt), štęlknupǝ (Heel), štęlknyp (Tegelen), (enk)  štęlknup (Baexem, ... ), stellen: stęlǝ (Velden), steller: stęlǝr (Echt), stelschroeven: štęlšruvǝ (Echt), tappen: tapǝ (Leopoldsburg), toppen: tǫpǝ (Leopoldsburg), trekschroeven: trękšruvǝ (Echt), verstelhouders: vǝrstē̜lhǫwǝrs (Holtum), verstelknoppen: vǝrštęlknȳp (Herten  [(enkelvoud: vǝrštęlknup)]  ), voetknop: vōtknǫp (Heerlen  [(is korter dan de handgreep)]  ), zaagbouten: zaagbouten (Bergen, ... ), ̜(enk)  zāx˱bǫlt (Venlo), zaagknoppen: zāxknǫpǝ (Ottersum), zaagrichter: zāxrextǝr (Blitterswijck), zagenarmen: zāgǝnɛrǝm (Panningen  [(ook enkelvoud)]  ), zagenknoppen: zāgǝknup (Tegelen  [(enkelvoud: zāgǝknup)]  ), zeeghouders: zēxhǫwǝrs (Maastricht), zē̜xhǫwǝrs (Eijsden), zē̜xhǭjǝrs (Neeritter, ... ), zeegknoppen: zē̜xknȳp (Weert), zeegspillen: zē̜xspelǝ (Oost-Maarland), zegenknop: zē̜gǝknup (Sint Odilienberg) De knoppen aan de onderzijde van de spanzaagarmen, waartussen het blad van de spanzaag bevestigd is. De enkelvoudige opgaven uit het lemma kunnen ook verwijzen naar de handgreep die aan sommige spanzagen zoals de draaizaag en de schulpzaag bevestigd is en het mogelijk maakt het zaagblad te draaien. Vgl. ook woordtypen als handgreep, handvat en snade. [N 53, 8d; N I, 1d] II-12
stelling bok: bok (Beverst, ... ), buk (Herten, ... ), bǫk (Bilzen), brikkenbok: brekǝbok (Munstergeleen), draagbok: drāx˱bok (Kaulille), drie-/drijpikkel: dripekǝl (Opglabbeek), dręjpekǝl (Diepenbeek, ... ), drie-/drijpoot: dripwǫt (Rothem), dripū.ǝt (Jabeek), dripūat (Haler), dripūǝt (Venray), drēpōt (Belfeld), dręjput (Mesch), drīpuǝt (Klimmen), drɛjpuǝt (Kerkrade), drijvoet: drajvut (Mal), ezel: iǝzǝl (Mal, ... ), jē̜zǝl (Hoeselt), ējzǝl (Beverst), ēzǝl (Achel, ... ), ē̜zǝl (Gulpen), ęjzǝl (Alken, ... ), ęjǝzǝl (Wellen), īzǝl (Gelieren Bret), juk: jøk (Sittard), kalkbok: kalǝk˱bok (Heerlen, ... ), kalǝk˱buk (Helden, ... ), kalkschraag: kalǝkšrāx (Kerkrade, ... ), knaap: knāp (Alken, ... ), metselaarsknaap: mętsǝlē̜rsknāp (Stein), mortelezel: mǫrtǝlēzǝl (Houthalen), mortelknaap: mortǝlknǭp (Zonhoven), mortiebok: mǫrtibǫk (Hoeselt), pikkel: pekǝl (Koersel, ... ), pikǝl (Berverlo, ... ), schraag: šrāx (Bleijerheide, ... ), speciebok: spēsibok (Maastricht), speciestander: spēsistandǝr (Merselo), spijsbok: [spijs]˱bok (Dieteren, ... ), [spijs]˱buk (Panningen, ... ), [spijs]˱bǫk (Beek), steenschraag: štēšrāx (Kerkrade), stelling: stęleŋ (Middelaar), štęleŋ (Sittard), stenenbok: štęj(n)bok (Klimmen), trogstender: trǭxštɛndǝr (Kerkrade) Doorgaans uit drie poten opgebouwde stellage waar de mortelbak tijdens het vullen op wordt geplaatst. De stelling wordt ook gebruikt bij het beladen van het steenbord. Zie ook afb. 23. Met de termen 'bok' of 'schraag' duidde men in Q 121 een houten schraag met uitstekende dwarsplanken aan. Op de planken werden op heuphoogte van de metselaar de mortel en de stenen gedeponeerd zodat deze zich niet te diep hoefde te bukken. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 45c; monogr.; div.] II-9
stellingdelen stellingplanken: stęleŋplɛŋk (Weert) De planken die de vloer van de zwichtstelling vormen. Zie ook afb. 24. [N O, 57g] II-3
stellingleuning leuning: lø̜̄neŋ (Weert) De leuning van de zwichtstelling. Zie ook afb. 24. [N O, 57h] II-3
stellingmolen baliemolen: bālimyǝlǝ (Weert), galerijmolen: gal(d)ǝrejmȳǝlǝ (Urmond), galdǝrejmø̄lǝ (Ospel), galdǝrejmø̄ǝlǝ (Stokkem), galdǝrimōln (Peer), galdǝręj[molen] (Beringe, ... ), galerijmolen (Arcen, ... ), galǝrejmȳǝlǝ (Dilsen, ... ), galǝrejmø̄ǝlǝ (Kinrooi, ... ), galǝrejmø̜̄ǝlǝ (Maasmechelen), galǝrimø̄lǝ (Maxet), galǝręj[molen] (Ell, ... ), galǝręjmø̄ǝlǝ (Sint Huibrechts Lille), gęlǝręj[molen] (Oirlo), gɛldǝrimȳǝlǝ (Beek), molen mee een galerij: mø̄ǝlǝ męj ǝn kɛldǝręj (Hamont), molen met een galerij: mjø̜̄lǝ met˱ ǝn galǝrij (Maasbracht, ... ), stellingmolen: stellingmolen (Beegden, ... ), stęleŋ[molen] (Meijel, ... ), štęleŋmø̄lǝ (Herten), štęleŋmø̜̄ǝlǝ (Horn), stenen molen: stejǝnǝ mø̄lǝ (Hamont), stenen molen (Sint Huibrechts Lille), stēnǝ mōln (Eksel) Een hoge stenen molen met een zwichtstelling er rond omheen vanwaaraf onder meer de stand van de kap kan worden veranderd en de vang wordt bediend. Zie ook afb. 9. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32e; A 42A, 53; Sche 6; N O, 32j] II-3
stellingschoren staanders: stǭndǝrs (Weert) De in schuine stand bevestigde balken die de zwichtstelling steunen. Zie ook afb. 24. [N O, 57f] II-3