e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
trogdeur verstelbaar luik boven de varkenstrog:   trōxdø̜̄r (Eisden) I-6
troggat verstelbaar luik boven de varkenstrog:   trox˲gāt (Maastricht) I-6
troggel grof gebouwde vrouw:   ⁄n troeGGel (Montfort) III-1-1
troggelaar bedrieger: cf. WNT XVII-2 kol. 3077 s.v. "troggelen"5. aarzelen, talmen langzaam werken, sukkelen  truggeleer (Sint-Truiden), prutser:   truggelêr (Grubbenvorst), sjacheraar: ps. omgespeld volgens Frings.  trugəliər (Wellen), trygəli̯eͅr (Opheers), treuzelaar:   troekelieër (Nunhem), troggeleir (Ittervoort), trokkelaar (Haler), truggeler (Blitterswijck, ... ), trugkəléér (Beesel), trógkelier (Heel), wat eene truggeleère (Hechtel), wat ne truggeler (Heusden), wat nen truggelair (Eksel), treuzelen:   wat eene truggeleère (Hechtel), valsspeler:   troggelaar (Jeuk) III-1-4, III-3-1, III-3-2
troggelaard treuzelaar:   tróggələrt (Meijel) III-1-4
troggelboks treuzelaar: cf. WNT XVII-2, kol. 3077, s.v. "troggelen (I)- truggelen"5. aarzelen; talmen, langzaam werken ....  trug’kelbôks (Tegelen) III-1-4
troggelbol streng:   troggelbol (Hoepertingen) II-7
troggelen aarzelen:   troggele (Heel), cf. Schuermans p. 750, s.v. "truffelen, trukkelen"en p. 748 s.v. "troggelen, trochelen en ook trachelen"(Weil.): allemaal talmen, druetelen etc. "verwant met trekken, treuzelen, trutselen  tròggele (Horn), afdingen: ps. omgespeld volgens Frings.  tregələ (Gelieren/Bret, ... ), aftroggelen:   troachele (Heek), trochele (Stevensweert), troegele (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), troggele (Afferden, ... ), troggələ (Swalmen), trooggelen (Sint-Odiliënberg), trŏĕchele (Buggenum), truggele (Sint-Pieter), trŭggele (Herten (bij Roermond)), tröggelen (Oirlo), bedriegen:   truggele (Sint-Truiden), de kaarten steken:   truggele (Jeuk), doorslaan:   trǫgǝlǝ (Weert), een list gebruiken:   truggele (Jeuk), een pak slaag geven:   traochele (Klimmen), onderhandelen: ps. omgespeld volgens Frings.  trøgələ (Oud-Waterschei), rijgen:   troagǝlǝ (Valkenburg), troggelen (Epen), trogǝlǝ (Genk, ... ), truagǝlǝ (Horn), truǝgǝlǝ (Bilzen), trø̜gǝlǝ (Noorbeek), trōŋǝlǝ (Bree), trǫgǝlǝ (Hamont, ... ), trǭgǝlǝ (Amby, ... ), trǭgǝlǝn (Elen), sjacheren: [Sjacheren]  trugele (Hoeselt), slenteren:   tregələ (Opglabbeek), (truggelen)  trøgələn (Houthalen), stuntelen:   truggele (Altweert, ... ), cf. WNT XVII-2 kol. 3077 s.v. "troggelen"5. aarzelen, talmen langzaam werken, sukkelen  truggele (Altweerterheide), tornen:   troagǝlǝ (Spaubeek), trekken en talmen: ps. omgespeld volgens Frings.  tregələ (Spalbeek), trøgələ (Diepenbeek, ... ), trøgəl’n (Diepenbeek), treuzelen:   dijj jongen kan truggelen (Houthalen), troekelle (Maaseik), troekgele (Beegden), troggele (Helden/Everlo, ... ), troggelen (Elen), trokkelen (Haler, ... ), truggele (Lottum, ... ), truggelen (Helchteren), trugkkələ (Beesel), trukkele (Belfeld, ... ), trŭggele (Swolgen), trógkele (Heel), trükkele (Maaseik), (kk = g ?t fransche) (gant")  trukkele (Velden), Opm. zachte ks.  trókkele (Hunsel), vals spelen:   troggelen (Jeuk), NB truggeleer: bedrieger.  truggele (Sint-Truiden) II-7, III-1-2, III-1-4, III-3-1, III-3-2
troggelen en dan pikeren de binnenvulling vastnaaien:   trǭgǝlǝ ęn dān pikērǝ (Eijsden) II-7
troggelensteek rijgsteek:   trǭgǝlǝstēk (Echt) II-7