e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
uitmaken voor alle vuile vis iemand uitschelden:   utmake voer alle vule vis (Grote-Brogel) III-1-4
uitmaken voor vanalles iemand uitschelden:   oetmaoken v⁄r van alles (Val-Meer) III-1-4
uitmaker man die de uitslag bepaalt:   autmaoker (Jesseren), den aatmaker (Kortessem), den utmaker (Koersel), ouwtmaker (Houthalen), óó.tmaa.ker (Zolder), (= uitmaker).  aatmoker (Mielen-boven-Aalst), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  den óó.tmaa.ker (Zolder) III-3-2
uitmelder roeper: ps. omgespeld volgens Frings.  ōͅi̯wtmeͅlər (Diepenbeek), ōͅutmeͅlər (Hoeselt), ōͅu̯tmeͅlər (Hoeselt), stadsomroeper:   awtmeller (Hoeselt) III-3-1
uitmelken trekken en talmen: Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  oetmelke (Ulestraten), ps. omgespeld volgens Frings.  ətmeͅləʔən (Lommel), uithoren:   oet melleke (Itteren) III-3-1
uitmergelen slecht bemesten:   ytmɛ ̝r(ǝ)gǝlǝ (Oirlo), ūsmɛ ̝r(ǝ)gǝlǝ (Simpelveld), ūtmerǝgǝlǝ (Doenrade, ... ), ūtmē̜rgǝlǝ (Horst), ūtmɛ ̝r(ǝ)gǝlǝ (Heerlen, ... ), ūtmɛlǝgrǝ (Cadier), ūtmɛ̄rgǝlǝ (Rijckholt) I-1
uitmesten de stal uitmesten:   ou̯.tmęstǝ (Bilzen), utmē̜stǝn (Maasbree), utmęstǝ (Elen, ... ), ytmestǝ (Gennep, ... ), ytmestǝn (Overloon, ... ), ytmēstǝ (Wellerlooi), øtmęstǝ (Paal), øtmɛstǝ (Berverlo), ø̜̄tmęstǝ (Donk, ... ), ø̜tmęstǝ (Kwaadmechelen, ... ), ō.tmęstǝ (Grote-Spouwen, ... ), ō.tmęsǝ (Rijkhoven), ōtmęstǝ (Grote-Spouwen), ōǝ.tmęi̯.stǝ (Kortessem), ū.tmę.stǝn (Achel, ... ), ū.tmęstǝ (Boorsem, ... ), ūi̯tmęstǝ (Wijshagen), ūsmęi̯stǝ (Vaals), ūtmestǝ (Steyl, ... ), ūtmęstǝ (As, ... ), ūtmęǝstǝ (Merkelbeek), ūtmɛstǝ (Buchten, ... ), ūtmɛstǝn (Baarlo, ... ), ǫu̯tmęstǝ (Beverst, ... ), ǫu̯ǝ.tmęsǝ (Hoeselt), ǫu̯ǝ.tmęsǝn (Hoeselt), ǭ.tmesǝ (Sint-Huibrechts-Hern), ǭ.tmęi̯.sǝ (Gors-Opleeuw, ... ), ǭ.tmęstǝ (Hasselt, ... ), ǭ.tmęsǝ (Romershoven), ǭǝ.tmęi̯.sǝ (Vliermaal, ... ) I-11
uitmeten de maat bepalen:   ø̜jtmētǝ (Leopoldsburg), ūtmǭtǝ (Geulle), de richting controleren:   utmę̄tǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Winterslag, Waterschei]), een koollaag meten:   utmę̄tǝ (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]), het land aftreden:   ɛ̄tmiǝtǝ (Montenaken), knippen, snijden:   øtmētn (Tessenderlo) I-1, II-12, II-5, II-7
uitmetten overhoop halen:   ōēt mette (Mheer) III-1-2
uitmootsen een sloot uitdiepen:   ūtmyǝtšǝ (Valkenburg) I-8