e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zingende mis add. kerkzang: kerrikzang (Ospel), volkszang: volkszang (Oirlo) Een mis waarin de gelovigen geestelijke liederen zingen [zingende mis, zingmès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
zink zinc: zē̜k (Tongeren), zɛ̃k (Tongeren), zink: tseŋk (Bleijerheide, ... ), tsęŋk (Kelmis), ze.ŋk (Maastricht), zeŋk (Hamont, ... ), zi.ŋk (Hasselt), zēŋk (Gennep, ... ), zęŋk (Stokkem) Blauwachtig wit metaal. [monogr.] || Blauwachtig-wit metaal dat in plaatvorm onder meer als dakbedekking wordt gebruikt. Vgl. het lemma "roevendak" in Wld ii.9, pag. 177. Wanneer het wordt verwarmd tot een temperatuur van 120 tot 1500 kan het worden gebogen, bijvoorbeeld tot pijpen, buizen en dakgoten. [N 64, 103 a-b; monogr.] II-11, II-4
zinkbewerker zingueur: zɛkø̜r, zɛkø̜̄r (Tongeren  [(ook gebruikt als benaming voor de loodgieter)]  ), zinkbewerker: ze.ŋk˱bǝwɛrkɛr (Overpelt  [(bewerkt zink en blik)]  ), zeŋk˱bǝwēkǝr (Heusden), zeŋk˱bǝwērǝʔǝr (Lommel), zeŋk˱bǝwęrkǝr (Beringen, ... ), zeŋk˱bǝwęrʔǝr (Kwaadmechelen), zinkbewerker (Maaseik, ... ), zēŋk˱bǝwęrǝkǝr (Alken), zēǝŋk˱bǝwęrkǝr (Nieuwerkerken), zęjŋk˱bǝwęrkǝr (Sint-Truiden  [(ook gebruikt als benaming voor de loodgieter)]  , ... ), zęŋk˱bǝwęrkǝr (Ulbeek), zęŋk˱bǝwęrʔǝr (Lommel), zinkman: ze ̞ŋkman (Bilzen), zinkman (Beverst), zinkslager: zeŋkslīgǝr (Hasselt), zinkverwerker: zinkverwerker (Landen), zinkwerker: zeŋkwę.rkǝr (Hechtel), zeŋkwęrkǝr (Grote-Brogel, ... ), zeŋkwęrǝkǝr (Paal), zinkwerker (Bleijerheide, ... ), ziŋkwęrkǝr (Veldwezelt), ziŋkwę̄rkǝr (Opoeteren), zēŋkwę̄rkǝr (Lanaken), zēŋkwɛrkǝr (Overpelt), zęjŋkwę̄rkǝr (Eisden), zęŋkwerkǝr (Stokkem), zęŋkwørkǝr (Bree), zęŋkwø̜rkǝr (Zonhoven), zęŋkwē̜rkǝr (Zolder), zęŋkwęrkǝr (Hasselt, ... ), zęŋkwęrǝkǝr (Maasmechelen) Ambachtsman die zink en blik verwerkt, dakgoten herstelt, etc. Een aantal opgaven kunnen mogelijk meer algemeen van toepassing zijn op een loodgieter. [N 64, 161b; L 34, 17a-b; monogr.; div.] II-11
zinken afzinken: āfzeŋkǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Emma, Maurits]), bacteren: baktērǝ (Zie mijnen  [(Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei]), bijstokken: bištǫkǝ (Zie mijnen  [(Oranje-Nassau III / Emma / Maurits)]  [Domaniale]), bęjštǫkǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II] [Eisden]), nagraven: nāgrāvǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), nastokken: noǝštǫkǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau III, Emma, Maurits]), ravaleren: ravǝlērǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), stokken: štǫkǝ (Zie mijnen  [(Domaniale / Laura / Willem-Sophia / Oranje-Nassau II / Oranje-Nassau III / Emma / Maurits)]  [Domaniale]), zenken: zęŋkǝ (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Domaniale]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), zɛŋkǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]  , ... [Eisden]  [Domaniale] [Maurits]), zinken: zeŋkǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Emma]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Laura, Julia]  [Julia]), zinken (Nieuwstadt  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Emma, Maurits]) Een opgepofte vloer bijwerken en lager maken om op deze wijze de mijngang weer op hoogte te brengen. Volgens de invuller uit Q 15 hoefde men in dat geval de ondersteuning van de galerij niet te vernieuwen. [N 95, 389; N 95, 903; monogr.; Vwo 75; Vwo 541; Vwo 650; Vwo 870] II-5
zinking, effening bactage: bactage (Lanklaar  [(Eisden)]   [Eisden]), baktāš (Zie mijnen  [(Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), dépiétage: dēpijǝtāš (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), effening: ęfǝneŋ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), nagraving: nāgrāveŋ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), ravalement: ravlmɛnt (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), rebassenage: rǝbasnāš (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]) Het bijwerken en lager maken van de opgepofte vloer om op deze wijze de mijngang weer op hoogte te brengen. Defoin (pag. 117) merkt over de woordtypen "rebassenage", "dépiétage" en "ravalement" het volgende op: "Doorgaans begint het zwellen van de vloer in het midden van de galerij. Vangt men op tijd met het effenen aan, dan heeft men wat men in ''t Frans rebassenage noemt. Wordt ze later verricht - wanneer het gesteente ook rondom de voet van de stijlen is opgezwollen - dan krijgt zulke bewerking de naam van dépiétage. Ravalement heeft dezelfde betekenis doch verwijst meer naar het lager leggen van spoorrails." [monogr.; N 95, 903; N 95, 389; Vwo 74; Vwo 276; Vwo 306; Vwo 543; Vwo 652; Vwo 653] II-5
zinknagels asfaltnagelen: asfaltnē̜gǝl (Klimmen), gegalvaniseerde klompennageltjes: gǝgalvanisērdjǝ klompǝniǝgǝlkǝs (Heel), klompennageltjes: klompǝnēgǝlkǝs (Maasbree), klompǝnē̜gǝlkǝs (Gulpen), nagels: nāgǝls (Jeuk), tapisseernageltjes: tapisērnē̜gǝlkǝs (Herten), tengelnagels: tɛŋǝlnāgǝls (Ottersum), tinnageltjes: tennē̜gǝlkǝs (Klimmen), vertinde nagelen: vǝrtendjǝ nē̜gǝl (Herten), vǝrtendǝ niɛgǝl (Schinnen), vertinde nagels: vǝrtendǝ nęǝgǝls (Heerlen), vertinde nageltjes: vǝrtendǝ nē̜gǝlkǝs (Meijel), zinknagelen: zeŋknęǝl (Kerkrade), zinknagels: (enk)  zeŋknǭgǝl (Diepenbeek) De doorgaans vertinde, spijkers waarmee de behangjute op het latwerk wordt vastgezet. [N 67, 98d] II-9
zinkoxyde oxyde: oksīt (Kelmis) Verbinding van zink met zuurstof, een zeer licht wit poeder. [monogr.] II-4
zinkput konkel: køŋkǝl (Tegelen), slinksput: šleŋspøt (Reuver), sterfput: štę ̞rǝfpøt (Swalmen), zenklok: zęŋklǫk (Kelmis), zinkput: zeŋkpøt (Belfeld), zęŋkpøt (Echt) Een wat groter gat waar het grondwater samenvloeide en vanwaar het omhooggepompt werd. [monogr.] || Laagste punt in de kleiput, waarin het water samenstroomt. [monogr.] II-4, II-8
zinksnijder grif: gref (Stokkem), kratspen: kratspɛn (Nieuwenhagen, ... ), kretser: krɛtsǝr (Nieuwenhagen, ... ), zinkkretser: zeŋkkrɛtsǝr (Nieuwenhagen, ... ), zinksnijder: tseŋkšniǝr (Bleijerheide) Metalen werktuig waarmee de zinkwerker en loodgieter bladzink kan snijden. Het materiaal wordt daarbij niet doorgesneden, maar ingekrast. Zie ook afb. 247. [N 64, 1] II-11
zinksulfide sulfide: zølfīt (Kelmis) Zinkzout van zwavelwaterstofzuur. [monogr.] II-4