e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zolder hort: Allé de hort òp  hort (Castenray, ... ), spijker: schpieker (Valkenburg), spieker (Venlo), spīkər (Venlo), špai̯xər (Bleijerheide, ... ), inz. de zolder met duiventil  spieker (Maastricht), spijkerd: bovenste zoldertje met kamer  špīkərt (Heer), zolder: zoldər (Blitterswijck, ... ), zōldər (Blitterswijck, ... ), zōͅ.ldər (Tungelroy), zoͅldər (Afferden, ... ), zuəldər (Stokkem), zyldər (Meldert), zèùldər (Rekem), zòldër (Tongeren), zòldər (Bree), zölder (Echt/Gebroek), zöldər (Roermond), zø&#x0304ldər (Eupen, ... ), zøldər (Amby, ... ), zøͅldər (Altweert, ... ), zùldər (Stokkem), züldər (Linkhout, ... ), z‧oͅldər (Tongeren), De koew stòt òp zaolder: de koe geft geen melk meer Enne zaolder ien de bòks hebbe: een laag kruis in de broek hebben  zaolder (Castenray, ... ), Op de zölder sjting nog \'n aaj sjpool Ene besjaote zölder  zölder (Roermond), papiere zolderke: slappe bodem  zölder (Sittard), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  zulder (Beverlo), Verklw. zolderke  zolder (Hasselt), Verklw. zölderke  zölder (Venlo), Verklw. zölderke Boven op de zolder De ganse ravazje van kinder wouwe ze neet op zolder höbbe ¯t Pepèrre zolderke: onsterke vloer, zwak ijs  zolder (Maastricht), zoller: zolər (As, ... ), zoͅlər (As, ... ), zóller (Zonhoven), zølər (Paal), zülər (Paal, ... ) zolder [SGV (1914)], [ZND 27 (1938)], [ZND A1 (1940sq)] III-2-1
zolder boven de dorsvloer balken: balǝkǝ (Siebengewald), balker: balǝkǝr (Middelaar, ... ), beierd: bɛi̯ǝ(r)t (Eys, ... ), bolder: biǫldǝr (Gelinden, ... ), bi̯õ̜ldǝr (Sint-Truiden), bi̯ø̄ldǝr (Jeuk), bi̯ø̜ldǝr (Boekhout), bi̯ǫdǝl (Voort), bi̯ǫldǝr (Batsheers, ... ), bi̯ǫlǝr (Haren, ... ), bø̜ldǝr (Aalst, ... ), bø̞ ̞ldǝr (Gorsem, ... ), nerezolder: niǝrǝzǫldǝr (Zepperen), op de ere: ǫp ˲dǝn ērǝn (Heusden), opperden: ǫpǝrdęn (Ophoven), overbeierd: ǫavǝrbɛi̯ǝt (Simpelveld), overden: i̯ø̄vǝr[den] (Vroenhoven), i̯ę.vǝr[den] (Rosmeer, ... ), o ̝ǝvǝr[den] (Nieuwenhagen), y ̞vǝr[den] (Waubach), ȳ(ǝ).vǝr[den] (Rekem, ... ), ȳǝ.vǝr[den] (Aldeneik, ... ), ȳǝvǝr[den], yǝvǝr[den] (Eijsden, ... ), ø ̝vǝr[den] (Bocholtz, ... ), ø̄ ̝ɛvǝr[den] (Stevensweert, ... ), ø̜̄.vǝr[den] (Eisden, ... ), ø̜̄i̯vǝr[den] (Noorbeek), ø̜̄vǝr[den] (Baexem, ... ), ø̜ǝvǝr[den] (Eygelshoven, ... ), ē.vǝr[den] (Peer), ī(ǝ).vǝr[den] (Bree, ... ), īǝ.vǝr[den] (As, ... ), ō.vǝr[den] (Achel, ... ), ōvǝr[den] (Helden, ... ), ūǝvǝr[den] (Boshoven, ... ), ˙ȳǝvǝr[den] (s-Gravenvoeren), ˙ø ̝vǝr[den] (Sint-Martens-Voeren, ... ), overschelf(t): ø̄.vǝr[schelf(t)] (Diepenbeek, ... ), ē.vǝr[schelf(t)] (Peer), ī(ǝ).vǝr[schelf(t)] (Bree), īǝ.vǝr[schelf(t)] (Ellikom, ... ), ō.vǝr[schelf(t)] (Achel), ōvǝr[schelf(t)] (Nederweert), oversprong: i̯ø ̝vǝrspro.ŋk (Herderen), i̯ø.vǝrspro.ŋk ('S-Herenelderen, ... ), i̯ø.vǝrsprǫ.ŋk (Tongeren), i̯ø̄ ̞vǝrspro.ŋk (Riksingen, ... ), i̯ø̄ ̞vǝrsprǫ.ŋk (Riksingen, ... ), i̯ø̜̄vǝrspro.ŋk (Mal), i̯ø̜vǝrspro.ŋk (Ketsingen, ... ), i̯ø̜vǝrsprø.ŋk (Val-Meer), i̯ę.vǝrspro.ŋk (Eigenbilzen, ... ), jyøvǝrspro.ŋk (Zichen-Zussen-Bolder), jyø̜.vǝrspro.ŋk (Riemst, ... ), oversprong (Kleine-Spouwen), uǝvǝrspro.ŋk (Beverst), yø.vǝrspro.ŋk (Berg, ... ), yø̜.vǝrspro.ŋk (Koninksem, ... ), yø̜.vǝrsprǫ.ŋk, iø̜.vǝrsprǫ.ŋk (Hoeselt), yǝ.vǝrsprǫ.ŋk (Henis), ø̄ ̞vǝrspuŋk, øi̯vǝrspruŋk (Halen), ø̄.vǝrspro.ŋk (Diets-Heur, ... ), ø̄.vǝršprø.ŋk (Q020p  [Sittard]  ), ø̄vǝrspru.ŋk (Q071p  [Diepenbeek]  ), ø̄vǝrsprǫ.ŋk (Romershoven, ... ), ø̜̄vǝrsprǫ.ŋk (Tongeren), ø̜i̯vǝrsproŋk (Loksbergen), ē(i̯)vǝrspru ̞.ŋk (Beverst), ē̜ ̞vǝrsprōŋ (Rosmeer), īǝ.vǝrspro.ŋk (Beverst, ... ), īɛ.vǝrspro.ŋk (Bilzen, ... ), overste deel: ø̄vǝrštǝ dɛl (Meerssen), oversteek: ø̄vǝrstēk (K318p  [Berverlo]  ), ōvǝrstēk (Kwaadmechelen), polder: pø̜̄ldǝr (Walsbets), pø̜lǝr (Sint-Truiden), pø̞ ̞ldǝr (Kwaadmechelen), rijchel: rē̜ ̞xǝl (Beringen), schelf(t): [schelf(t)] (Achel  [(*)]  , ... ), sxɛlǝf, sxø̜lǝf (Velm  [(*)]  ), šęlǝf (Kessenich  [(*)]  ), schelf(t) van de schuurnere: sxęlǝf ˲vǝn ǝ sxynē̜ ̞rǝ(n) (Kerkhoven), sinkel: se ̝ŋkǝl (Meldert), se.ŋkǝl (Berbroek, ... ), se.ŋǝl (Zonhoven), seŋkǝl (Alken, ... ), seŋǝl (Alken, ... ), seŋʔǝl (Oostham, ... ), si ̞ŋkǝl (Wellen), si.ŋkǝl (Diepenbeek, ... ), siŋkǝl (Hasselt), sø ̝ŋkǝl (Herk-de-Stad), søŋkǝl (Berverlo, ... ), tas: tas (Hasselt  [(in kleine schuur)]  ), tas boven de schuurnere: tas˱ bōvǝ dǝ sxȳnē̜ ̞rǝ (Leopoldsburg), zaadbalker: zǭt˱balǝkǝr (Gennep, ... ) De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32] I-6
zolder van de pottenbakkerij droogzolder: droogzolder (Tegelen), drø̄̄x˲zǭldǝr (Ottersum) De zolder waar het gedraaide goed ligt te drogen. [N 49, 52a] II-8
zolderbalk balk: balǝk (Sint Odilienberg), spantbalk: spānt˱balǝk (Ottersum), špantj˱balǝk (Posterholt), spruitbalk: spryt˱balǝk (Ottersum), vloerbalk: vlūrbalǝk (Mechelen), zolderbalk: zoldǝrbalǝk (Tessenderlo), zø̜ldǝrbalǝk (Venlo), zǫldǝrbalǝk (Herten) Balk die van muur tot muur loopt en de basis vormt voor het gebint. Zie ook afb. 49d. [N 54, 164] II-9
zoldergat, opening in de koestalzolder balkvenster: balǝk˲vɛnstǝr (Milsbeek, ... ), bermgat: bɛrǝmgāt (Maaseik, ... ), bolderkot: bi̯ǫldǝrkūǝt (Opheers), dakdeur: dǭk˱dør (Tongeren), deurtje: dørkǝ (Borgloon), gat: gāt (Ophoven, ... ), (mv)  gø̜̄tǝr (Zichen-Zussen-Bolder), haakgat: hǭk˲gat (Middelaar), hooideur: hø̜i̯dø̄r (Baarlo), hooideurtje: hǭi̯dørkǝ (Borgloon), hooigat: [hooi]gat (Blitterswijck, ... ), [hooi]gā.t (Heugem), [hooi]gāt (Aldeneik, ... ), [hooi]gāǝt (Rotem), [hooi]gǭt (Zichen-Zussen-Bolder), [hooi]gǭǝt (Neerpelt), hooikot: [hooi]kot (Kwaadmechelen), [hooi]kut (Beverst, ... ), [hooi]kuǝt (Diepenbeek, ... ), [hooi]kyt (Rosmeer), [hooi]kōt (Achel, ... ), [hooi]kū.t (Tongeren), [hooi]kūt (Hoeselt, ... ), [hooi]kūǝt (Munstergeleen), [hooi]kǫt (Beringen, ... ), hooilok: [hooi]lo̜ak (Eys, ... ), [hooi]lo̜u̯k (Mheer), [hooi]lōk (Heugem, ... ), [hooi]lōx (Spaubeek), [hooi]lō̜k (Brunssum, ... ), [hooi]lō̜u̯ǝk (Teuven), [hooi]lō̜x (Bocholtz), [hooi]lūi̯k (Oost-Maarland), hooiluik: [hooi]l ̇ūk (Baarlo), [hooi]løk (Middelaar), [hooi]lø̜̄k (Beringen), [hooi]lūk (Ell, ... ), [hooi]lȳk (Gennep, ... ), hooistallok: hø̜̄.i̯stǝllūǝ.k (s-Gravenvoeren), hø̜̄.štǝllǭa.k (Sint-Martens-Voeren, ... ), hø̜i̯štǝllōk (Mechelen), hooistalslag: hø̜i̯štǝlšlāx (Mechelen), kot: kū.t (Tongeren), kūt (Borgloon, ... ), lok: lōk (Oud-Caberg, ... ), lōx (Spaubeek), lūk (Schimmert), lǭk (Munstergeleen, ... ), lǭx (Bocholtz), luchtkot: løxtkǫt (Leopoldsburg), luik: lūk (Geistingen, ... ), oogstlok: ǫu̯gslǫak (Munstergeleen), opsteeklok: opštēǝklǫak (Hoensbroek), roetsjgat: rutš˲gāt (Montfort), schelf(t)gat: skɛlǝfgō̜t (Opheers), sxø̜lǝf˲goat (Borlo), sxē̜ ̞lǝf˲gāt (Sevenum), sxęlǝf˲gǫt (Neerpelt), sxɛlǝft˲gat (Halen, ... ), sxɛlǝf˲gat (Zelem), sxɛlǝf˲goǝt (Brustem), sxɛlǝf˲gǫǝt (Halmaal, ... ), sxɛlǝf˲gǭi̯ǝt (Donk), sxɛlǝf˲gǭt (Brustem, ... ), sxɛlǝf˲gǭǝt (Herk-de-Stad), šø̜lǝft˲gāt (Bree), šɛlǝft˲gāt (Tungelroy), šɛlǝf˲gāt (Bree, ... ), šɛ̄lǝf˲gāt (Egchel), schelf(t)kot: sxęlǝfkut (Zolder), sxɛlǝfkuǝt (Hasselt, ... ), sxɛlǝfkyt (Spalbeek), sxɛlǝfkūǝt (Kermt), sxɛlǝfkǫt (Berverlo), sxɛlǝftkoǝt (Neerpelt), sxɛlǝftkut (Bocholt), sxɛlǝftkōt (Kaulille), sxɛlǝftkūt (Lummen), sxɛlǝftkǫt (Berverlo, ... ), sxɛ̄lǝfkūt (Boekt Heikant, ... ), šɛlǝfkūǝt (Genk), schelfsgat: šɛlǝfsgā.t (Panningen), scherfgat: skɛrǝf˲gǭt (Opheers, ... ), sxɛrǝf˲gat (Wellen), sxɛrǝf˲gaǝt (Velm), sinkelgat: seŋkǝlgat (Meldert), steekgat: stē̜ ̞k˲gāt (Stevensweert), strogat: strugāt (Eisden, ... ), strygāt (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), štrø̄gāt (Roermond), strokot: strokut (Millen), strolok: štrø̄ǝlōǝk (Puth), valdeur: va.ldyǝ.r (Eys), valdø̜r (Hamont), voedergat: vui̯ǝrgat (Herk-de-Stad), vūi̯ǝrgat (Leopoldsburg), voederkot: vui̯ǝrkūt (Vliermaal), vūi̯ǝrkǫt (Berverlo), vǫi̯ǝrkūt (Lummen), vǫi̯ǝrkǫt (Beringen), voergat: vōrgāt (Bree), voerkot: vūrkōt (Achel), voerluik: vūrlø̜i̯k (Achel), zoldergat: zǫldǝrgat (Halen), zǫldǝrgāt (Rotem), zolderkot: zǫ.ldǝrkū.t (Lanaken), zǫlǝrkūǝt (Gelieren Bret), zolderlok: zǫldǝrlūǝk (Gronsveld), zolderluik: zøldǝrlyk (Eisden), zǫldǝrlȳk (Maastricht) In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c] I-6
zolderkamer bovenkamer: bōvəkōͅmər (Beverlo), bōͅvəkāmər (Mheer), bovenkamertje: bōvəkēͅmərkə (Tungelroy), dakkamertje: dakkēmərkə (Eisden), dākkēͅmərkə (Helden/Everlo), dakzolder: dāk˃zøͅldər (Teuven), duivenkot: dø͂ͅvəkoͅt (Herk-de-Stad), kamer: kāmər (Wolder/Oud-Vroenhoven), kamertje: kēͅmərkə (Borgloon, ... ), keͅmərkə (Hechtel, ... ), kazemat: kazəmat (Maasbracht), mansarde: mansarde (Maastricht), mansardə (Eisden, ... ), mansart (Bocholt, ... ), masart (Borlo), mašart (Borlo), ma͂sart (Teuven), mo͂ͅsart (Sint-Truiden), môsàrd (Tongeren), boven woonhuis  mo͂o͂sàrt (Gruitrode), Fr. mansarde  mōsard (Tongeren), Heer sleep op de mansard De taofel steit op de mansard  mansard (Maastricht), mansaar of zòllerkéémerke voor knecht  mansaar (As), mansarde-kamertje: mansardəkemərkə (Neerharen), mansarde-zimmer: mansardətsømər (Simpelveld), manzardətsemər (Bleijerheide, ... ), noodkamer: nūatkāmər (Stevensweert), onder de pannen: oͅŋər də panə (Buchten, ... ), overste zolder: øvəštə zøldər (Welkenraedt), slaapkamer: šlōͅpkāmər (Baarlo), slaapkamertje: slōͅpkēͅmərkə (Opglabbeek), slaapplaats: slōͅpplōͅts (Gronsveld), slōͅpplɛts (Gennep), slaapzolder: šlōͅp˃zøͅldər (Munstergeleen), spijker: spei̯kər (Rotem), speͅi̯kər (Grathem), spikər (Venlo), spijkerd: sjpiekert (Sittard), špīkərt (Klimmen, ... ), tip: tep (Middelaar), uilenkot: slecht zolderkamertje  y(3)̄ləkoͅt (Rekem), zolder-zimmer: zøͅldərtsemər (Bleijerheide, ... ), zolderkamer: zaldərkōͅmər (Zichen-Zussen-Bolder), zaldərkoͅmər (Val-Meer), zolderkamer (Maastricht), zolərkōͅmər (Mal), zōldərkāmər (Milsbeek, ... ), zoͅldərkamər (Halen), zoͅldərkaəmər (Brustem, ... ), zoͅldərkāmər (Egchel, ... ), zoͅldərkōmər (Hoepertingen), zoͅldərkōͅmər (Borgloon, ... ), zoͅldərkømər (Tessenderlo), zoͅlərkāmər (Boekt/Heikant, ... ), zoͅlərkōmər (Beverst), zoͅlərkōͅmər (Genk, ... ), zyldərkamər (Zelem), zyldərkāmər (Zelem), zóllerkao.mer (Zonhoven), zölderkamer (Roermond, ... ), zøldərkāmər (Hoensbroek, ... ), zøldərkēͅmər (Donk (bij Herk-de-Stad)), zølərkāmər (Paal), zø͂ͅldərkāmər (Maaseik), zøͅ.ldərkāmər (Guttecoven), zøͅldərkāmər (Aldeneik, ... ), zøͅldərkōͅmər (Beverlo), zolderkamertje: soͅlərkøͅmərkə (Riksingen), zoldərkēmərkə (Borlo), zoldərkēͅmərkə (Blerick, ... ), zoldərkieͅmərkə (Opheers), zoldərkōͅmərkə (Beverlo), zolərkēmərkə (Genk), zolərkøͅmərkə (Romershoven), zōldərkēͅmərkə (Panningen), zōͅ.ldərkēͅmərkə (Tungelroy), zōͅldərkēͅmərkə (Neerpelt), zoͅldərkāmərkə (Halen), zoͅldərkēmərkə (Eisden), zoͅldərkēͅmərkə (Beringen, ... ), zoͅldərkēͅəmərkə (Eijsden), zoͅldərkeͅmərkə (Achel, ... ), zoͅldərkīəmərkə (Kiewit), zoͅldərkø͂ͅmərkə (Opheers, ... ), zoͅlərkēͅmərkə (As, ... ), zoͅlərkiəmərkə (Diepenbeek), zoͅlərkømərkə (Tongeren), zoͅlərkø͂ͅmərkə (Millen), zölderkaemerke (Echt/Gebroek), zøldərkamərkə (Beringen), zøldərkemərkə (Boorsem), zøldərkēmərkə (Mechelen-aan-de-Maas), zøldərkēͅmərkə (Linkhout, ... ), zøͅldərkāmərkə (Neeritter), zøͅldərkēͅi̯mərkə (Stokkem), zøͅldərkēͅmərkə (Einighausen, ... ), zøͅldərkeͅməršə (Bocholtz), zøͅldərkōͅmərkə (Lommel), mansaar of zòllerkéémerke voor knecht  zòllerkéémerke (As), zoldertje: zøͅldərkə (Sint Pieter) bovenverdieping [SGV (1914)] || de vloer tussen de hoogste trede van de trap en de deuren van de kamers (Fr. palier) [ZND 33 (1940)] || hoge zolderkamer || Verdieping boven een zolder, onder de pannen, meestal gebruikt als opslagruimte (vliering, scheerzolder, bovenzolder, hanezolder) [N 79 (1979)] || zolderkamer [N 05A (1964)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || zolderkamertje III-2-1
zolen onder de klomp slaan beslagen klompen: bǝslǫwgǝ klompǝ (Riksingen), beslagen klonk: bǝslāgǝ klǫŋk (Paal), hogen: hȳǝgǝ (Egchel, ... ), klompen benagelen: klǫmpǝ bǝnęxǝlǝ (Rosmeer), klompen beslaan: klompǝ bǝslǭn (Heythuysen), klompen hogen: klo.mpǝ hȳǝgǝ (Nederweert, ... ), klompǝ hyǝgǝ (Blitterswijck, ... ), klompǝ hȳgǝ (Meijel), klompǝ hȳǝgǝ (Ell, ... ), klōmpǝ hȳǝgǝ (Castenray, ... ), klompen lappen: klompǝ lapǝ (Brunssum, ... ), verbodemen: vǝrbø̄mǝ (Tungelroy), zuilen: zylǝ (Neeritter) De zool van de klomp van zoolbeslag voorzien om de levensduur van de klomp te verlengen. Zie ook het volgende lemma. In Venray (L 210) werden ook klompen die deels al een versleten loopvlak hadden van oude stukken leer of rubber voorzien. [N 24, 71, add.; monogr.] II-12
zomen afzomen: āfzø̜jmǝ (Eisden), āfzø̜mǝ (Lanaken), ǭfzø̄ǝmǝn (Diepenbeek), boorden: bø̜rdǝ (Mheer), hekkenlijsten: hekkenlijsten (Linkhout), hekkenscheien: hękǝsxɛ̄ǝn (Paal), heklatten: heklatten (Beegden, ... ), hęklatǝn (Sint Huibrechts Lille), inzomen: enzēmǝ (Bilzen), lange scheien: laŋ šęjǝ (Neeritter, ... ), langslatten: laŋslatǝ (Leunen), latten: latǝ (Thorn, ... ), latten die omhoog gaan: latǝ di omhux˱ gǭn (Kaulille), omboorden: ūmbø̄rǝ (Molenbeersel), omdoen: omdun (Eisden), ommaken: ømmǭkǝ (Gelinden), omnaaien: ømniǝnǝ (Kerkrade), omslaan: omšlǭ (Ransdaal), omslag maken: emslǭx mǭkǝ (Bilzen), omslag maken (Genk), umslax mǭkǝ (Tessenderlo), omzomen: emzumǝ (Schulen), emzēmǝ (Bilzen), emzēmǝn (Bilzen), emzōmǝ (Bilzen), omzomen (Neerpelt), omzø̜jmǝ (Echt, ... ), omzɛjmǝ (Eigenbilzen), umzymǝ (Opglabbeek), ømzȳjmǝn (Achel), ømzø̜jmǝ (Weert), ømzē̜mǝn (Munsterbilzen), scheien: scheien (Arcen, ... ), scheilatten: scheilatten (Beesel, ... ), sxęjlatǝ (Eksel, ... ), sxęjlatǝn (Peer), stof omslagen: stof omslagen (Oostham), treklatten: tre ̞klatǝ (Maxet), zomen: siǝmǝn (Tessenderlo), sø̜mǝ (Gelinden), zimǝ (Kuringen), zoamǝn (Gruitrode), zomen (Hopmaal, ... ), zow.mǝ (Eupen), zumǝ (Landen), zumǝn (Kaulille, ... ), zuǝmǝ (Beringen, ... ), zymǝ (Zolder), zywmǝ (Well), zyǝmǝ (Afferden, ... ), zȳjmǝ (Venray), zȳmǝ (Halen, ... ), zȳǝmǝn (Sint Huibrechts Lille), zøjmǝ (Eijsden), zømǝ (Kanne, ... ), zøw.mǝ (Eupen, ... ), zø̄jmǝ (Hoepertingen, ... ), zø̄jmǝn (Diepenbeek), zø̄jǝmǝ (Loksbergen), zø̄mǝ (Bleijerheide, ... ), zø̄ǝmǝ (Blitterswijck, ... ), zø̜̄jmǝ (Altweert, ... ), zø̜̄mǝ (Montzen, ... ), zø̜̄wmǝ (Merselo), zø̜̄ǝmǝ (Mheer), zø̜j.mǝ (Altweerterheide, ... ), zø̜jmǝ (Amby, ... ), zø̜jmǝn (Amby, ... ), zø̜mǝ (Bleijerheide, ... ), zø̜ǝmǝ (Schinnen), zēmǝ (Bilzen, ... ), zēmǝn (Genk), zē̜jmǝn (Opglabbeek), zęjmǝ (As, ... ), zęjmǝn (As), zīmǝ (Hasselt), zūjmǝn (Neerpelt), zūmǝ (Houthalen), zūmǝn (Peer), zūǝmǝn (Oostham, ... ), zǫjmǝ (Hoepertingen), zǫwmǝ (Nieuwstadt, ... ), zǫwmǝn (Neeroeteren, ... ), zɛwmǝ (Wellen), žømǝn (Wijchmaal), žø̄mǝn (Eksel), zoom inleggen: zø̜jm enlɛ̄gǝ (Meeuwen), zoom lappen: zōm lapǝ (Bilzen), zoom maken: zi-jǝm mǭkǝ (Tessenderlo), zǫwm mākǝ (Boorsem, ... ), zǭm mākǝ (Noorbeek), zoom naaien: zōm nē̜ǝ (Bilzen), zoomlatten: zoomlatten (Kinrooi), zø̜jmlatǝ (Herten), zǫwmlatǝ (Molenbeersel, ... ) De drie of vier lange, dunne latten in het hekken die evenwijdig aan de roeden lopen. Zie ook afb. 38. [N O, 2b; A 42A, 64] || Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.] II-3, II-7
zomerbeslag beslag: bǝslǭ.x (Munsterbilzen, ... ), beslag zonder schroeven: bǝslǭ.x sǫnǝr šrūvǝ (Heesveld-Eik), hoefijzers: hūf˱ē̜.zǝrs (Beverst), ijzer zonder schroeven: ē̜.zǝr sǫnǝr sxrūvǝ (Houthalen), platte ijzers: platǝ ē̜.zǝrs (Diepenbeek  [(deze hoefijzers zijn aan de onderzijde plat in tegenstelling tot het winterbeslag waar de schroefkalkoenen en punten onder uitsteken)]  , ... ), zomerbeslag: zū.ǝmǝrbǝslā.x (Niel-bij-As), zū.ǝmǝrbǝslǭ.x (Genk) De vier hoefijzers van een paard die met behulp van hoefnagels aan de hoef worden bevestigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛwinterbeslagɛ.' [JG 1a] II-11
zomerdracht zomerdracht: zomerdracht (Achel, ... ), zōmǝrdrax (Beek, ... ), zōmǝrdraxt (Tessenderlo, ... ), zōmǝrdrǫxt (Diepenbeek), zǫwmǝrdrāx (Zepperen) De periode van de zomer waarin de bijen vliegen op bloesem van de dan bloeiende planten, bloemen en bomen. In vragenlijst N 63, vraag 50b is gevraagd naar de bloemen, planten en bomen waarvandaan de bijen in de zomer honing en stuifmeel halen. De antwoorden op deze vraag geven het volgende resultaat. In de zomer vliegen de bijen op de dan bloeiende vruchtbomen, heesters, zomerbloemen, lindebomen, de vuilboom, klaversoorten, acacia, boekweit, bramen, kastanjebomen, korenbloemen, herik, liguster, weidebloemen, zonnebloemen, asperges, reseda en serradelle. Uiteraard zullen er nog meer haalmogelijkheden voor de bij zijn. [N 63, 48; N 63, 50b] II-6