31640 |
zuigerstang |
stang:
staŋ (L423p Stokkem),
zuigerstang:
zȳgǝrštaŋ (Q117p Nieuwenhagen, ...
L329p Roermond,
Q118p Schaesberg,
Q098p Schimmert),
zø̜jgǝrstaŋ (L414p Houthalen),
zuikerstang:
zȳkǝrstaŋ (L423p Stokkem)
|
De metalen stang waaraan de pompzuiger is bevestigd. [N 64, 1331; N 66, 491]
II-11
|
31635 |
zuigerstuk |
pomphuis:
pomphǫws (L414p Houthalen),
zuigerhuis:
zȳgǝrhūs (Q098p Schimmert),
zuigerstuk:
zȳgǝrštøk (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q118p Schaesberg),
zȳgǝrštø̜k (L329p Roermond),
zø̜jgarstøk (L291p Helden)
|
Dat gedeelte van het pomphuis waarin de pompzuiger zich bevindt. [N 64, 133j; N 66, 49j]
II-11
|
20286 |
zuigfles |
fles:
(dé) fles (Q086p Eigenbilzen),
de flaes (Q005p Zutendaal),
de fles (L320a Ell, ...
L292p Heythuysen,
L321a Ittervoort,
L332p Maasniel,
L294p Neer,
L216p Oirlo,
Q012p Rekem,
L329p Roermond,
L374p Thorn,
L210p Venray),
de fles geve (Q095p Maastricht),
de fles gève (Q086p Eigenbilzen),
de flesch (Q096b Itteren),
de flesj (Q019p Beek, ...
Q112c Kunrade,
Q196p Mheer,
Q200p s-Gravenvoeren,
Q201p Wijlre),
de flesj gieëve (Q200p s-Gravenvoeren),
de flès (L417p As),
de flèsj (Q021p Geleen),
de flês (Q077p Hoeselt),
də fles (L265p Meijel),
də flès (Q095p Maastricht),
də flèsj (Q117p Nieuwenhagen, ...
L432p Susteren),
fleisj (Q207p Epen),
fles (Q095a Caberg, ...
L371a Geistingen,
Q240p Lauw,
L267p Maasbree,
L267p Maasbree,
Q095p Maastricht,
L217p Meerlo,
Q197p Noorbeek,
L331p Swalmen,
Q197a Terlinden,
L245b Tienray,
L318b Tungelroy,
P227p Vorsen,
L289p Weert),
flesch (Q102p Amby),
flesj (Q038p Amstenrade, ...
Q096p Bunde,
Q021p Geleen,
Q109p Hulsberg,
Q111p Klimmen,
Q034p Merkelbeek,
L433p Nieuwstadt,
Q033p Oirsbeek,
Q112z Ten-Esschen/Weustenrade,
L386p Vlodrop,
Q108p Wijnandsrade),
flĕsch (Q098p Schimmert),
flès (L328p Heel, ...
L329a Kapel-in-t-Zand,
L382p Montfort),
flèsj (Q027p Doenrade, ...
L429p Guttecoven,
Q113p Heerlen,
Q032p Schinnen,
Q014p Urmond),
flés (Q193p Gronsveld, ...
L329p Roermond),
flês (Q077p Hoeselt),
gaef hem de fles (L374p Thorn),
kindj haet de fles (L294p Neer),
ən flès (Q095p Maastricht),
⁄t kiend is an de fles (L217p Meerlo),
(v.).
fleͅ.š (Q202p Eys),
vr.
fleͅ.š (Q203b Ingber),
fles met de lots:
flesch mət de loetsch (Q203b Ingber),
fles met een lots:
un fles met un lootsch (Q094b Wolder/Oud-Vroenhoven),
fles met een lots op:
fles möt einen lóts op (L360p Bree),
fles met een tut:
fles met ’n tut (L372p Maaseik),
fles met een tutter op:
fles möt einen tutter op (L360p Bree),
fles met lots:
ein flesj mit loetsj (Q098p Schimmert),
fəlès met lótsj (Q095p Maastricht),
flesje:
flesjke (Q117a Waubach),
fleske (L246p Horst),
flĕschke (Q202p Eys),
flèske (Q095p Maastricht),
⁄t fleske (L330p Herten (bij Roermond)),
fopfles:
fopfles (L300p Beesel),
kinderfles:
de kingerflesj (Q111p Klimmen),
kinger flasch (Q222p Vaals),
kingerflesj (Q121p Kerkrade),
kinjərflèsj (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
kindjesfles:
kindjesfles (L372p Maaseik),
lots:
loets (L266p Sevenum, ...
L271p Venlo),
loetsch (Q203p Gulpen),
loots (Q095p Maastricht),
lootsj (Q095p Maastricht),
lotsch (Q016p Lutterade),
lotsj (Q018p Geulle, ...
Q095p Maastricht),
lōdzj (Q095a Caberg),
lótsj (Q095p Maastricht),
lôtsj (Q021p Geleen),
lôêtsch (Q098p Schimmert),
cf. RhWb (V), kol. 562, s.v. "lotschen II"= saugen, lutschen
lótsj (Q020p Sittard),
cf. VD D.-N. s.v. "lutschen"; cf. Nijhof s.v. "lutten"(zuigen zie ook WNT s.v. "lots"zie loes; cf. WNT s.v. "loes - loeze": In Oost-Vl. vrouwenborst; in Antw. zuigdotje, speen; In het land van Waas gebruikt men "loet"; in het Z. van de Kempen lots (CV in Z.-Limb. en aangrenzende streken loetsj (Jongeneel Afl. loezen , aan een dot zabberen; in het Z. der Kempen: lotsen, zuigen; cf. VD s.v. "lutsen"3. (gew.) zuigen; cf. VD s.v. "lutten"(gew.) zuigen, lurken en s.v. "lut"1. (gew.) zuigdot
loets (L266p Sevenum),
cf. VD s.v. "lutsen"3. (gew.) zuigen
lötsj (L432p Susteren),
zie ook WNT s.v. "lots"zie loes; cf. WNT s.v. "loes - loeze": In Oost-Vl. vrouwenborst; in Amntw. zuigdotje, speen; In het land van Waas gebruikt men "loet"; in het Z. van de Kempen lots (CV in Z.-Limb. en aangrenzende streken loetsj (Jongeneel Afl. loezen , aan een dot zabberen; in het Z. der Kempen: lotsen, zuigen
lôtsj (Q015p Stein),
lotsfles:
loets fles (L299p Reuver),
loetsjflesj (Q203p Gulpen, ...
Q032p Schinnen),
lótsjfles (Q095p Maastricht),
zie Cornelissen-Vervliet, dl. II, p. 780, s.v. lots, ‘zuigflesch der kleine kinderen’.
lotsfles (Q003p Genk),
lutsch (du.):
loetjs (L383p Melick),
loetsj (L300p Beesel, ...
L322a Nunhem),
lutsch-fles:
loetsjfles (L387p Posterholt),
melkfles:
melkfles (P219p Jeuk),
millukflesch (Q035p Brunssum),
mèelekfles (Q188p Kanne),
mèlkfles (L369p Kinrooi),
nokkel:
cf. VD D-.N. s.v. "Nuckel"0.1 fopspeen; 0.2. tepel; cf. Verdam s.v. "nocken"2. zwalpen. op en neer gaan, van eene vloeistof in de keel; vgl. Kerkrade Wb. p. 205 s.v. noekkele = zuigen en een noekkel is een zuigfles. Zie ook De Vries s.v. "nokken 1. schokken, stoten, schudden"De beweging van het zuigen?
noekkel (Q113p Heerlen),
papfles:
dë papfles (Q162p Tongeren),
papfleis (P188p Hoepertingen),
papfles (P120p Alken, ...
L317p Bocholt,
L353p Eksel,
L353p Eksel,
L316p Kaulille,
L364p Meeuwen,
L368p Neeroeteren),
papflĕĕs (Q077p Hoeselt),
papflêê.s (Q153p Gors-Opleeuw),
pulle (du.):
poel (L331p Swalmen),
cf. VD D.-N. s.v. "Pulle
poela (Q020p Sittard),
stop:
??; cynisch bedoeld?; een "stop"erop zetten om het te laten stoppen met huilen??
stop (Q039p Hoensbroek),
tottel:
tottele (Q095p Maastricht),
tut:
de tut (L292p Heythuysen),
tutfles:
en tutfles (L216p Oirlo),
tutfles (L210p Venray),
tutflés (L164p Gennep, ...
L165p Heijen,
L163a Milsbeek,
L163p Ottersum,
L163b Ven-Zelderheide),
cf. WNT s.v. "tutten (I)"1. (traag) drinken; samenst. "tutfles"(Elemans)
tutfles (L164p Gennep),
tutje:
toetje (Q015p Stein),
tutter:
tutter (L320c Haler, ...
L414p Houthalen),
tuttər (L271p Venlo),
tutterfles:
teuter flesch (L382p Montfort),
teuterfles (K317a Kerkhoven),
tuterfles (K353p Tessenderlo),
tutterfles (L317p Bocholt, ...
L360p Bree,
L360p Bree,
Q086p Eigenbilzen,
L353p Eksel,
L353p Eksel,
Q003p Genk,
L414p Houthalen,
P057p Kuringen,
L364p Meeuwen,
L371p Ophoven,
Q012p Rekem,
L318b Tungelroy,
K361p Zolder,
Q001p Zonhoven,
Q001p Zonhoven),
tutterflès (L417p As),
tutterflé.s (Q001p Zonhoven),
tutterflés (K361p Zolder),
tuttərfles (Q095p Maastricht),
tuttərflès (K278p Lommel, ...
L416p Opglabbeek),
tuuterfles (L282p Achel),
cf. VD s.v. "tutter"(gew. fopspeen cf. WNT s.v. "tutteren (I)"; samenst. tutterfles (CV.)
tutterfles (K317p Leopoldsburg),
Note v.d. invuller: teuter: een voorwerp van stof op pap of iets dergelijks waar een baby mee gaat slapen.
teuterflés (L265p Meijel),
zuigfles:
zoegflesj (L432p Susteren),
zoegflésj (Q032b Sweikhuizen),
zuigfles (L381p Echt/Gebroek),
zuugfles (L269p Blerick, ...
L265p Meijel,
L299p Reuver,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
zuugflés (L265p Meijel),
zūūgfles (L164p Gennep),
zūūgflés (L329p Roermond, ...
L271p Venlo)
|
zuigfles || zuigfles (kindert.) || zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)]
III-2-2
|
28181 |
zuigkanaal |
loftgang:
lofjank (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma]),
loftkanaal:
lofkanāl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
lufkanāl (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
loftlok:
luflǭǝk (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Winterslag, Waterschei]),
luchtsas:
luchtsas (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zwartberg, Waterschei]),
schachtkanaal:
šaxkanāl (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
veerschacht:
vę̄ršaxt (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
ventilateurschacht:
vø̜ntǝlǝtø̄ršaxt (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Wilhelmina]),
ventilatorkanaal:
ventilatorkanaal (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Julia]),
vɛntilātǝrkanāl (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
vɛntǝlātǫrkanāl (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Zwartberg, Waterschei]),
verbinding:
vǝrbenjeŋ (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Domaniale]),
zuigkanaal:
zuigkanaal (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Domaniale]),
zūxkanāl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
, ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]
Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
zuigstuk:
zuxštøk (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Verbinding van de hoofdventilator met de uittrekkende schacht. Doordat de hoofdventilator de verbruikte lucht uit de mijn zuigt, ontstaat er een onderdruk in de mijn waardoor de verse lucht door de intrekkende schacht blijft toestromen. [N 95, 209]
II-5
|
31653 |
zuigleidingfilter |
filterlok:
feltǝrlǭǝk (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q118p Schaesberg),
filterpijp:
feltǝrp ̇īp (L329p Roermond),
heifilter:
hęjfeltǝr (Q088p Lanaken)
|
Filter in de zuigleiding van een handpomp. Het bestaat doorgaans uit een buis waarin een groot aantal gaten met een doorsnede van ongeveer 1 cm zijn geboord. De gaten zijn bedekt met fijn filtergaas. Tijdens het heien wordt ter beschermingvan het filtergaas een dunne koperen buis over het filter geschoven. Om het inslaan van het filter in de bodem te vergemakkelijken, wordt aan de onderzijde van de buis een puntstuk geschroefd, terwijl aan de bovenzijde ter bescherming een heikap wordt aangebracht. Zieook afb. 244a-d. [N 64, 133v; N 66, 49v]
II-11
|
31629 |
zuigperspomp |
pers-zuigpomp met windketel:
peš-˲žȳxpomp met wentkē̜tǝl (Q098p Schimmert),
perspomp voor op verdiep:
pērspomp ˲vø̜r ǫp ˲vǝrdēp (L423p Stokkem),
prespomp:
prɛspǭmp (Q088p Lanaken),
zuigperspomp:
zyǝxpē̜ǝšpomp (Q121c Bleijerheide),
zȳxpɛrspomp (L329p Roermond),
zūxpēšpomp (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q118p Schaesberg)
|
Zuigpomp waarbij een luchtketel is aangebracht. De waterafvoer van zuigpompen is sterk wisselend. Om een meer gelijkmatige waterafgifte te verkrijgen wordt daarom vaak aan de perszijde van de pomp een ten dele met luchtgevulde ketel aangebracht. Zie ook afb. 238 en het lemma ɛluchtketelɛ.' [N 64, 133d; N 66, 49d]
II-11
|
31627 |
zuigpomp |
gewone waterpomp:
gǝwūǝn wātǝrpomp (L423p Stokkem),
handpomp:
(h)antpomp (L423p Stokkem),
hantpomp (L414p Houthalen, ...
Q098p Schimmert),
haqkpomp (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q118p Schaesberg),
huispomp:
hūspomp (L423p Stokkem),
ijzeren pomp:
īzǝrǝ pomp (L423p Stokkem),
kattenkop:
katǝkǫp (Q098p Schimmert),
koperen pomp:
kōpǝrǝ pomp (L423p Stokkem),
lenspomp:
lɛnspomp (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q118p Schaesberg),
plunjerpomp:
plønjǝrpomp (Q121c Bleijerheide),
sleeppomp:
slēppomp (Q117p Nieuwenhagen),
šlēppomp (Q118p Schaesberg),
zuigpomp:
zȳxpomp (L329p Roermond, ...
Q098p Schimmert),
zø̜jxpǫmp (Q088p Lanaken),
zūxpomp (Q121c Bleijerheide),
zwengelpomp:
šwøŋǝlpomp (Q121c Bleijerheide)
|
Pomp met zuiger en slot waarmee men vloeistoffen oppompt. De zuigpomp bestaat uit een cilindervormig pomphuis waarin de pompzuiger op en neer kan worden bewogen. Het onderste taps toelopende uiteinde van het pomphuis bevat de pompklep. De zuiger wordt met behulp van een pompzwengel in beweging gebracht en zuigt bij het omhooggaan het water aan. De pompklep is dan geopend. Wanneer de zuiger naar beneden wordt gedrukt, sluit de pompklep en stroomt het water via een in de zuiger aangebrachte (leren) klep naar de pompuitloop. Vgl. ook afb. 236 en de volgende lemmata waarin vooral de onderdelen van de zuigpomp worden behandeld. [N 64, 133b; N 64, 133w; N 66, 49b; N 66, 49w]
II-11
|
22053 |
zuigwormen |
kleine wormen:
klein wòrm (Q187p Sint-Pieter),
wormen:
weurm (Q157p Jesseren),
wurm (L381p Echt/Gebroek),
wòrrem (L289p Weert),
wórm (Q021p Geleen),
wörm (L300p Beesel, ...
Q111p Klimmen),
würm (Q201p Wijlre),
(in het algemeen).
wormen (Q162p Tongeren),
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
wérm (èn de dêrm) (Q083p Bilzen),
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!
wùrem (K361p Zolder),
zuigwormen:
zoeg wèrm (L417p As),
zoohwerme (Q074p Kortessem),
zuugweurm (L265p Meijel),
zuugwurm (Q202p Eys),
(= ook werme).
zuigwərme (P219p Jeuk),
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
zaukwérm (Q083p Bilzen)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: zuigwormen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21324 |
zuinig |
benauwd:
benauwd (L215p Blitterswijck, ...
Q039p Hoensbroek,
L246p Horst,
L217p Meerlo,
L299p Reuver,
L245b Tienray),
benauwdj (L294p Neer, ...
L289p Weert),
benauwt (L266p Sevenum),
benauwtj (L371a Geistingen),
benawd (L266p Sevenum),
benouwt (L299p Reuver),
bənauwt (L271p Venlo),
bənàwt (L432p Susteren),
bijeenhoudend:
hij is zū bīənhawənd (L286p Hamont),
civiel (<fr.):
[< VD civiel, 4. schappelijk, billijk: een civiele prijs?, RK]
ceviel (L265p Meijel),
conome (fr.):
Van Dale (FN): économe2, zuinig, spaarzaam.
econoom (L321a Ittervoort),
erg:
ēͅrch (L286p Hamont),
ĕrch (Q083p Bilzen),
eͅrg (P176p Sint-Truiden),
he is erg (L353p Eksel),
hēͅjə es zō erch (Q158p Riksingen),
hé is erg (L414p Houthalen),
genauw:
genauw (Q030p Schinveld),
genouw (Q202p Eys, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
gənaow (Q113p Heerlen),
gənow (Q253p Montzen),
gənōͅ.u̯ (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
houvast:
hāvast (P176p Sint-Truiden),
hə es hāvas (Q089p Martenslinde),
houvastig:
hāvastig (P176p Sint-Truiden),
knausetig:
Van Dale (DN): knauserig, krenterig, gierig.
knāūsətĭg (Q117p Nieuwenhagen),
knausig:
Van Dale (DN): knauserig, krenterig, gierig.
knauziech (Q121p Kerkrade),
krier:
[sic, RK]
krīr (L313p Sint-Huibrechts-Lille),
nauw:
er es zoë nauw (L417p As),
er kiekt zoë nauw (L417p As),
ĕ es ĕ zu nø͂ͅw (Q200p s-Gravenvoeren),
heeë is nej (L422p Lanklaar),
hèa ez ezö neu (Q253p Montzen),
hèa éz ezö naü (Q253p Montzen),
nāw (L286p Hamont),
neij (Q034p Merkelbeek, ...
Q032p Schinnen),
neij = nèj (Q030p Schinveld),
nej (Q018p Geulle, ...
Q095p Maastricht,
Q098p Schimmert,
Q015p Stein,
Q101p Valkenburg),
nĕj (L327p Beegden),
nui (Q203p Gulpen),
nuij (Q203p Gulpen, ...
Q203b Ingber),
nuj (Q207p Epen),
nūīj (Q196a Banholt),
näij (Q020p Sittard),
näû (Q253p Montzen),
nèj (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
nêj (L432p Susteren),
nöj (Q113p Heerlen),
nøͅ.i (Q253p Montzen),
nauwziend:
hēͅ es nāyzēnd (L416p Opglabbeek),
niet rijf:
Van Dale: III. rijf, (gew.) mild, royaal.
er es neet rief (L417p As),
profijtelijk:
profijtelijk (K317p Leopoldsburg),
profijtig:
profēͅtich (P176p Sint-Truiden),
scherp:
er is zoe sjerp (Q102p Amby),
ē is sū šeͅrp (Q007p Eisden),
heeë is sjerp (L422p Lanklaar),
scherp (Q016p Lutterade),
sjerp (Q032a Puth, ...
Q098p Schimmert,
Q112z Ten-Esschen/Weustenrade),
sjerəp (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
šerəp (Q010p Opgrimbie),
spaarzaam:
er es so spaorzaom (Q178p Val-Meer),
ĕ es ĕzu špārzām (Q200p s-Gravenvoeren),
hē is zuö spaorzaom (K315p Oostham),
hē is zūə spārzām (L319p Molenbeersel),
hēĭ es zuĕ spōrzəm (L313p Sint-Huibrechts-Lille),
hēͅ es zō spo[eͅ}rzĕm (Q167p Koninksem),
hēͅ ez zy(3)̄[e} spārzām (L416p Opglabbeek),
hēͅ ies zŭ spoairzām (Q080p Vliermaal),
hi es su spaorzaom (P186p Gelinden),
hij es sū spao[ə}rzŏm (Q160p Bommershoven),
hij is spaoërzaom (K353p Tessenderlo),
hij is zoe spôârzam (L313p Sint-Huibrechts-Lille),
hè is zoë spaarzĕm (L354p Wijchmaal),
hèe is spaarzaam (Q278p Welkenraedt),
hèjə ès sjpaarzaam (Q253p Montzen),
schpaarzaam (Q207p Epen),
sjpaarzaam (Q034p Merkelbeek, ...
Q033p Oirsbeek,
Q098p Schimmert,
Q116p Simpelveld),
spaarzaam (L323p Buggenum, ...
Q253p Montzen),
spōͅrzōͅm (P176p Sint-Truiden),
spoͅrzām (L313p Sint-Huibrechts-Lille),
spoͅrzoͅm (Q083p Bilzen),
é is zoe spoarzoam (P176p Sint-Truiden),
əesuspōͅrzōͅm (Q089p Martenslinde),
spaarzamig:
spaarzamig (L360p Bree),
ə is spōͅrsoͅmich (P176p Sint-Truiden),
uitgecijferd:
ər ɛz ūtchəsifərt (Q012p Rekem),
uitgekiend:
ū.t˃gək‧int (Q202p Eys),
zuinig:
hè is zoe zeunig (Q078p Wellen),
zeunig (Q035p Brunssum),
zu-nig (Q208p Vijlen),
zuinig (Q102p Amby, ...
L250p Arcen,
Q096a Borgharen,
L381p Echt/Gebroek,
Q198p Eijsden,
Q202p Eys,
Q021p Geleen,
Q018p Geulle,
L320c Haler,
Q105p Heer,
L246p Horst,
L320p Hunsel,
Q096b Itteren,
Q104a Limmel,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
L217p Meerlo,
L364p Meeuwen,
L265p Meijel,
L209p Merselo,
L245p Meterik,
Q196p Mheer,
L382p Montfort,
L433p Nieuwstadt,
L371p Ophoven,
L299p Reuver,
Q187p Sint-Pieter,
Q015p Stein,
L296p Steyl,
L246a Swolgen,
Q117a Waubach,
L213p Well,
L215a Wellerlooi,
Q201p Wijlre,
Q001p Zonhoven),
zuinig zeen (L429p Guttecoven, ...
Q020p Sittard,
L374p Thorn),
zuinig zien (L271p Venlo),
zuinïg (Q102p Amby),
zunig (L295p Baarlo, ...
L327p Beegden,
L300p Beesel,
L297p Belfeld,
Q029p Bingelrade,
L269p Blerick,
L434a Broeksittard,
L426p Buchten,
L431p Dieteren,
Q027p Doenrade,
L380p Genooi/Ohé,
L249p Grubbenvorst,
Q110p Heek,
L291p Helden/Everlo,
L330p Herten (bij Roermond),
L325p Horn,
L298p Kessel,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
L379p Laak,
L211p Leunen,
L248p Lottum,
L377p Maasbracht,
L267p Maasbree,
Q099p Meerssen,
L382p Montfort,
Q022p Munstergeleen,
L288p Nederweert,
L321p Neeritter,
L216p Oirlo,
L290p Panningen,
Q032a Puth,
Q032p Schinnen,
L385p Sint-Odiliënberg,
L318b Tungelroy,
Q014p Urmond,
Q101p Valkenburg,
L271p Venlo,
L289p Weert),
zunnig (Q033p Oirsbeek, ...
L387p Posterholt),
zuunich (L425p Grevenbicht/Papenhoven, ...
L328p Heel,
L329a Kapel-in-t-Zand,
L320b Kelpen),
zuunig (L333p Asenray/Maalbroek, ...
L300p Beesel,
L428p Born,
Q035p Brunssum,
Q027p Doenrade,
L381p Echt/Gebroek,
Q203p Gulpen,
L429p Guttecoven,
L330p Herten (bij Roermond),
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek,
L298a Kesseleik,
L267p Maasbree,
L267p Maasbree,
L332p Maasniel,
L383p Melick,
Q196p Mheer,
L382p Montfort,
L294p Neer,
Q033p Oirsbeek,
L387p Posterholt,
L299p Reuver,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
Q032p Schinnen,
Q020p Sittard,
L378p Stevensweert,
L331p Swalmen,
L331p Swalmen,
L318b Tungelroy,
Q014p Urmond,
L268p Velden,
L271p Venlo),
zuunig zien (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
zūnig (Q103p Berg-en-Terblijt, ...
L427p Obbicht,
L266p Sevenum),
zūunig (Q117p Nieuwenhagen),
zūūnich (Q113p Heerlen),
zūūnig (Q033p Oirsbeek, ...
L329p Roermond),
zūūnig zeen (L328p Heel),
zŭŭnig (L215p Blitterswijck, ...
L164p Gennep,
Q118p Schaesberg,
Q098p Schimmert,
Q030p Schinveld,
L271p Venlo,
L210p Venray),
zŭŭnnig (L164p Gennep),
zynech (L286p Hamont),
zø͂ͅnig (L244b Griendtsveen),
zûinig (Q193p Gronsveld),
zünig (L191p Afferden, ...
Q120p Heerlerbaan/Kaumer,
Q204a Mechelen,
L216p Oirlo,
Q118p Schaesberg),
zünnig (L165p Heijen),
z‧øͅi̯nex (Q202p Eys),
(in positieve zin).
zuinig (L417p As),
zuinig varken (zn.):
zuinigverke (L386p Vlodrop),
zuinige tas (zn.):
zuinige tès (Q095p Maastricht),
zuinige, een ~ (zn.):
zuinige (Q098p Schimmert, ...
L374p Thorn),
zuinigge (L386p Vlodrop)
|
een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)] || gierig [SGV (1914)], [ZND 01u (1924)] || Hij is zo spaarzaam (nauwziend, hij houdt het bijeen, en andere uidrukkingen met dezelfde betekenis). [ZND 07 (1924)] || overdreven begerig naar geld zodat men op alles wil besparen [pinnig, zeikerig, pinnerig, gierig, gier] [N 89 (1982)] || van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] || zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
21523 |
zuinig zijn |
<omschr.> daar gaat niks verloren als de rook uit de schouw:
da get niks verloren es de roek out de schouw (L353p Eksel),
<omschr.> niet schijten voor twaalf uur:
neet sjietə veur 12 oor (Q095p Maastricht),
afpitsen:
ze aofpitsə (P188p Hoepertingen),
de pieringen in engeland horen/huren:
ər hy(3)̄rt də pīriŋə in ēŋəlānt (Q088p Lanaken),
een halve cent in tween bijten:
er zou ⁄n hauve cent in twiën biete (L417p As),
knijpen (ww.):
kniepe (L210p Venray),
nijpen (ww.):
nĭĕppə (L265p Meijel),
op de cent zitten:
op de cent zitte (Q034p Merkelbeek),
op een knabje kijken:
er kiekt op e knepke (L417p As),
pinnetje doen:
pinneken dun (L353p Eksel),
pitsen:
da⁄s inne dé se pits (P176p Sint-Truiden),
hije pitsə (P186p Gelinden),
hiè pitst zə (Q001p Zonhoven)
|
Hij is zo spaarzaam (nauwziend, hij houdt het bijeen, en andere uidrukkingen met dezelfde betekenis). [ZND 07 (1924)] || van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)]
III-3-1
|