e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte muts? `s zondagse kornet (<fr.): sondaxsə kərneͅt (Kwaadmechelen), `s zondagse muts: soͅndaxsə møts (Boekt/Heikant), sunəsə møͅts (Romershoven), bessenmutsje: [sic]; vgl. Sittard Wb. (p. 041): bësj: grootmoeder.  bèschemutschke (Hoensbroek), bros: Deze woorden zijn trouwens alleen bekend in ons dialect.  broͅs (Spalbeek), capeline (fr.): kapəlen (Halen), kapəlin (Herk-de-Stad), geklede muts: gəkleͅidə mutz (Opheers), goede kornet (<fr.): goj kərneͅt (Kermt), goede muts: gūi møts (Riksingen), huif: hāf (Sint-Truiden), huifkar: Id. 039c.  haifkɛ:r (Paal), kanten muts: ka:ntəmøts (Mechelen-aan-de-Maas), kantəməts (Rekem), kapoets: kapōētsch (Puth), kapŏĕts (Jabeek), kapothoedje (<fr.): kaapothêûtjes (Mechelen), kapotheudje (Schinveld), kepothöödje (Klimmen), kepòthuutsje (Wijk), kapotje (<fr.): kĕpûtsche (Schimmert), kapotmutsje (<fr.): kapotmütske (Urmond), karbunsje: [sic]  kərbønskə (Hasselt), koets: koeits (Oost-Maarland), koof: kuwəf (Paal), kornet (<fr.): kernet (Nunhem, ... ), kernèt (Kerensheide, ... ), kornet (Sint-Truiden), kornêt (Ell), koͅrnet (Tessenderlo), kurnet (Tungelroy), kərneͅ` (Velm), kərneͅt (Brustem, ... ), Kernet.  kərneͅt (Beverlo), kornetje (<fr.): koͅrneͅtjə (Borlo), krullenmuts: krolle muts (Kerkrade), met: meͅt (Zelem), muts: muts (Haelen, ... ), mutsj (Bleijerheide), mŭts (Opheers), mötsj (Einighausen), møts (Beringen, ... ), møtsə (Hoeselt), məts (Wintershoven), mutsje: mütske (Eijsden), oudewijvenmuts: ouwwievermöts (Meerssen), toren: [sic]  toore (Grathem), torenmuts: [sic]  tōrəməts (Lanklaar), wollen muts: woləmeͅts (Opglabbeek), woͅllə mets (Grote-Spouwen), woͅlə myts (Halen), woͅlə møts (Lommel), wöllemöts (Neeritter), wələməts (Bree), zwarte muts: (kornet is opgebouwd uit draad)  zwarte muts (Oirlo) huifkar, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)] III-1-3
zwarte nachtschade aschade: asxǭǝ (Stokrooie), balletjeskruid: belkǝskrō.t (Vlijtingen), bęlkǝskrūi̯.t (Hees), barstekruid: bjā.stǝkrūi̯.t (Hees), beertjeskruid: bęrkǝskrāt (Melveren), beren: bęi̯rǝ (Duras, ... ), berenkruid: bē.rǝkrǭi̯ǝ.t (Stevoort), bęi̯rǝkrāt (Aalst), bernachtschaal: bǝrnaxšǭl (Bilzen), bernage: bra`nas (Heesveld-Eik), brø̜̄`nas (Herk-de-Stad), brǝnas (Godschei, ... ), brǝnās (Berbroek, ... ), brənààs (Diepenbeek), bęr`nas (Berg, ... ), bǝrna.s (Hasselt), bǝrnas (Beverst, ... ), bǝrnā.s (Bommershoven, ... ), bǝrnās (Diepenbeek, ... ), -  brəɛna.s (Diepenbeek, ... ), berstberen: bɛs˱bērǝ (Loksbergen), blaaipitje: WLD  blaaipitje (Stein), bolletjes: bølǝkǝs (Heks), bolletjeskruid: bø̜lǝkǝskrø̜̄ǝ.t (Kozen), bø̜lǝkǝskrø̜.t (Ordingen), bø̜lǝkǝskrō.t (Riemst), bø̜lǝkǝskrōǝ.t (Bommershoven), bø̜lǝkǝskrǭ.t (Romershoven), bø̜lǝkǝskrǭǝ.t (Jesseren, ... ), bø̜lǝkǝskrǭǝt (Wellen), bǫlǝkǝskrau̯.t ('S-Herenelderen), bǫlǝkǝskrō.t (Grote-Spouwen, ... ), bǫlǝkǝskrū.t (Gellik, ... ), boompjes: bømkǝs (Borlo, ... ), duivelskersen: duivelskersen (Velden), dȳvǝlskē̜šǝ (Geleen, ... ), WLD  dŭŭvəlskīērsə (Reuver), duivelskralen: dȳvǝlskralǝ (Baarlo, ... ), duivelskrallen: duu.velskral (Gennep, ... ), dūvelskralle (Oirlo), -  duuvelskralle (Venlo, ... ), eigen spellingsysteem  duuvelskralle (Maasbree), waarschijnlijk omdat het zo taai is en bijna niet uitgetrokken kan worden na de bloei vormen zich kleine zwarte besjes. Opgegeven voor kaal knopkruid.  duuvelskralle (Venlo, ... ), WBD  duuvelskràlle (Sevenum), WLD  duuvels-kralle (Sevenum), duuvelskralle (Venray), duivelskruid: dyvǝlskrūt (Arcen), düvelskroet (Oirsbeek), nachtschaduw. Opgegeven voor kaal knopkruid.  duvelskroe:t (Arcen, ... ), gerf: gęrǝf (Borgloon), hondsbeer: hònsbiêr (As, ... ), hondsberen: hontsberǝ (Vliermaalroot), hunts bīrǝ (Dilsen), hǫntsbīrǝ (Bree), hondskersen: hondskersen (Roggel), hǫŋskǭrsǝn (Helden), hondskralen: hǫŋkskralǝ (Sevenum, ... ), hǫŋǝs kralǝ (Sevenum), hondskrallen: eigen spellinsysteem Additie bij vraag 69: zegt men ook tegen de bessen van de vuilboom waarvan men leeskrijt (? - laatstgenoemd woord is moeilijk leesbaar!) kan maken  hoornskrale (Meijel), eigen spellinsysteem zegt men ook tegen de bessen van de vuilboom waarvan men leeskrijt (? - laatstgenoemd woord is moeilijk leesbaar!) kan maken  hoonskrale (Meijel), kersjeskruid: kjø̜skǝskrō.t (Waltwilder), kraalskruid: kralskrō.t (Martenslinde), kralen: kralǝ (Kessel), lachschaal: laxšā.l (Opgrimbie), marnas: marnas (Gors-Opleeuw), nachtegaal: nachtegaal (Baexem, ... ), Opgegeven voor kaal knopkruid.  naxtəgaal (Hout-Blerick, ... ), WLD  nagtegaal (Heythuysen, ... ), WLD vroeger zeer hardnekkig onkruid, vooral tussen voederbieten  naÙXtəgāl (Meijel), nachtegaalskruid: waarschijnlijk omdat de nagtegaal de krallen voordat ze opengaan opeet. Opgegeven voor kaal knopkruid.  nagtegaalskroet (Panningen, ... ), nachtschaal: achsjoal (Genk), na.xtsxǭǝl (Achel, ... ), na.xšǭl (Zutendaal), na:xtšōͅ:l (Genk), nachtsjaal (Tungelroy), naxsxǭǝl (Zelem, ... ), naxtsxāl (Grote-Brogel, ... ), naxtsxǭl (Helchteren, ... ), naxtsxǭǝl (Eksel, ... ), naxtšāl (As, ... ), naxtšǭl (Genk), naxšāl (Beek, ... ), naxšǭl (Munsterbilzen), nā.xtsxǭl (Sint Huibrechts Lille), nā.xtsxǭǝl (Neerpelt), -  nachsjaal (Echt/Gebroek, ... ), nachtsjaal (Tungelroy, ... ), WBD/WLD  nachtsjaal (As), nachtschade: na.xtsxǭi̯ (Hamont), nachschade (Wijlre), nachtschade (Amstenrade, ... ), nachtsjaai (Tungelroy), naxsxǭi̯ (Zonhoven), naxtsxāi̯ (Beringen, ... ), naxtsxǭi̯ (Berverlo, ... ), naxtsxǭǝ (Linkhout), naxtšāi (Meeuwen), naxtšā (Kinrooi), naxtšāi̯ (Bree, ... ), naxšā (Schimmert), naxšāi̯ (Bocholt, ... ), nāxtsxōͅij (Hamont), nāxtsxǫǝt (Lommel), -  nachtschaa:j (Geistingen, ... ), nachtschade (Venray, ... ), nachtsjaai (Tungelroy, ... ), ?? Opgegeven voor kaal knopkruid.  nachtschade (Meterik, ... ), eigen spelling  nachsjaa (Vlodrop), solanum nigrum  naxšaj / naxšal (Meeswijk), Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings  naxtsxoͅ.j (nachtschoi) (Eksel), WLD  nagsjhaadə (Guttecoven), nagtsjaa (Heythuysen), ± Veldeke uit Nederl  nachtschade (Tienray), patattenkruid: omdat het op aardappelvelden voorkomt. Opgegeven voor kaal knopkruid.  petattekroed (Blerick, ... ), petunietje: peteu.nekes (Zonhoven), renas: rǝnas (Alken), smerig kruid: smē̜rex krau̯.t (Herderen), stinkberenhout: stiǝŋkbērǝhǫu̯t (Nederweert), stiǝŋkbīǝrǝhǫu̯t (Weert), stînkbieërehout (Altweert, ... ), tinkruid: ti.nkrø̜̄.t (Wijer), vergifbolletjes: vǝrgī.f˱bø̜lǝkǝs (Hoepertingen, ... ), vergiftigde kersjes: vęrgȳftegdǝ kē̜škǝs (Hulsberg), vernage: vǝrnas (Kuringen), wild gras: welt grǭǝs (Aalst), wilde aardappelen: węl ja.lǝpǝlǝ (Zichen-Zussen-Bolder), wilde tomaten: wel tǝma.tǝn (Vliermaalroot), wolfsbes: wolfsbes (Schimmert), idiosyncr.  wolfsbes (Thorn), WLD  wolfs bes (Montfort), wolfsbes (Beesel, ... ), wolfskers: woufskeesj (Lutterade), zwarte bollenkruid: zwatǝ bǫlǝkrū.t (Veldwezelt), zwarte bolletjes: zwatǝ bø̜lǝkǝs (Buvingen, ... ), zwarte kralen: zwarte kralǝ (Sevenum), žwartǝ kralǝ (Helden), zwarte nachtegaal: zwatǝ naxtǝgǭǝl (Binderveld), zwarte nachtschade: zjwarte nachtsjaa (Kunrade), zwartǝ naxtsxa (Montfort), -  zwarte nachscha (Montfort, ... ), geen aparte naam  zwarte nachtschade (Berg-en-Terblijt, ... ), zelfde  zwarte nachtschade (Echt/Gebroek, ... ), zwarte wiemelen: zwatǝ wī.mǝlǝ (Kanne, ... ) nachtschade [DC 28 (1956)] || nachtschade, onkruid || nachtschade, zwarte — || nachtschadebes || plantengeslacht uit de familie van de nachtschaden, met trechtervormige bloemen || Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] || zwarte nachtschade (Solanum nigrum L.) [DC 60a (1985)] || Zwarte nachtschade (solanum nigrum). Een 10 tot 40 cm grote, kruidachtige plant, niet windend; de stengels zijn iets behaard of kaal; de bladeren zijn iets eivormig, gaafrandig of iets bochtig getand; de bloemen groeien in schermvormige trossen, wit van k [N 92 (1982)], [N 92 (1982)] I-5, III-4-3
zwarte populier belboom: Endepols  belboum (Maastricht), blauwe canada: blauwe canada (Montfort), blauwe populier: ideosyncr.  blauw poppelier (Sittard), de blauwe populier (Hoensbroek), WLD  blaauw popelier (Born), blauwe popelier (Schimmert), canada: kannedaal (Pey), canadas: canadas (Schinnen), canadase (Swalmen), cannedas (Amby), kanadas (Geulle), kannədas (Epen), oude spellingsysteem zwarte  Canada’s (Meijel), WLD  kannadas (Vijlen), canadasse populier: eigen spellingsysteem (z. 66.) ?  kannendaalse p. (Neer), donkere populier: WLD  doonkere pôpelier (Itteren), groene canada: ideosyncr.  gruene kannada (Vlodrop), peppel: Endepols  peppel (Maastricht), WBD/WLD  pèppəl (Susteren), WLD  peppel (Gulpen, ... ), pèppəl (Montfort), popelaar: ideosyncr.  pôpeleer (Gronsveld), WBD/WLD  peupəléér (Urmond), WLD  popəleer (Montfort), poppel: Veldeke  poppel (Waubach), populier: populier (Eksel), eigen spellingsysteem  popelier (Meijel, ... ), WBD/WLD  poopəlīēr (Maastricht), zure canada: zoere canada (Jeuk), zwarte canadasse: WLD  zwarte-kandáálse (Swalmen) De zwarte populier; heeft op oudere leeftijd een heel donkere schors met diepe groeven, de ruitvormige bladeren zijn donkergroen (peppel, blauwe populier). [N 82 (1981)] III-4-3
zwarte roodstaart boekvink: bo‧vê.ŋk (Moresnet), bonenvogel: bòòwnevogel (Urmond), bôônevoogel (Urmond), dakmus: daakmeus (Heusden), kersvink: keesvink (Montfort), metservriend: meͅtsərvrend (Tongeren), muurnachtegaal: moernachtegaal (Puth), moornachtegaal (Leveroy), mōērnachtegaal (Puth), ovenmannetje: weuvvemenneke (Rosmeer), lett ovenmannetje  weuvemensje (Rosmeer), ovenmetselaartje: ōvərmɛtsəlēͅrkə (Beringe, ... ), plaatschijter: plaatschijter (Herk-de-Stad), roderstaartje: rōêdersjtétsje (Kerkrade), roodstaart: rouwstat (Zepperen), ruətštɛrt (Beringe, ... ), rwötstat (Eigenbilzen), rôêtstèrt (Belfeld, ... ), Frings, omgesp.  rouətstɛrt (Lommel), vdBerg; omgesp.  rōͅwtstat, —stɛtšə (Wellen), roodstaartje: raudstêtsje (Bilzen), roadsjtertje (Horn), roe.tsjtetske (Waubach), roedstertje (Velden), roetsjtertsje (Oost-Maarland), roeëd’sjtets-je (Bleijerheide, ... ), roēwdstèrtje (Venray), roodsjtert, roodsjtertje (Boukoul, ... ), roodsjtertje (Swalmen), roodstertje (Gennep, ... ), roodstetche (Hees), rootsjtèrtje (Herten (bij Roermond), ... ), rootstèrtje (Melick, ... ), rōēdsjtèrtje (Brunssum), rōēdstertje (Tungelroy), róhstèrtje (Meijel), rôêdstertje (Haelen), rôêtsjtèrtje (Tegelen), rôêtstèrtje (Nederweert), rôêtstértje (Panningen), rôôdstertje (Stevensweert), Frings  rōwtsteͅtšə (Beverst), IPA, omgesp.  rūətstɛrtšə (Rekem), vdBerg; omgesp.  rōͅwtstat, —stɛtšə (Wellen), rutstɛtšə (Veldwezelt), zonder nadere specificatie ondergebracht bij Gekraagde Roodstaart  roëdsjtertje (Reuver), roëdstertje (Venlo), roodstuikje: rūetstükske (Montzen), rotelstaartje: zwarte of gekraagde —  rótëlstêtsjë (Tongeren), schouwenveger: sjauwevèger (Elen), sjouwevaeger (Houthem, ... ), sjouwevèèger (Gronsveld), Frings, omgesp.  šou̯evēͅgər (Maaseik), phoenicurus ochrurus  šoͅwəvēͅgər (Meeswijk), schouwenvegertje: sjouwevaegerke (Gronsveld, ... ), sjouweveegerke (Maastricht), sjouwevegerke (Maastricht), schouwveger: schaavèger (Peer), schouwvager (Ordingen), schouwvèèger (Nederweert), sjóvêgër (Hoeselt), Frings  sxoͅu̯vēͅ(i̯)gər (Borgloon), sxoͅu̯vēͅgər (Borgloon), šōveͅgər (Gelieren/Bret), nestelt in oude schoorstenen  schouwvèèger (Nederweert), schouwvegertje: schooviejgerke (Zonhoven), schowvîegerke (Stevoort), sjewvegerke (Eigenbilzen), sjouevaegerke (Limbricht), sjouvaegerke (Sittard, ... ), sjouwvaegerke (Sittard), sxøviəgərkə (Hasselt), zonder nadere specificatie ondergebracht bij Gekraagde Roodstaart  sjouvaegerke (Sittard), spinnenbijterd: spènnebietert (Urmond), spénnebietert (Urmond), spinnenflikkertje: sjpinneflikkerke (Heerlen, ... ), spinnenschijterdje: sjpinnesjieterke (Brunssum), sjpinnesjīēterke (Brunssum), spinnenveger: spinnevaeger (Nunhem), steenkapper: stienkapər (Overpelt), steennachtegaal: steennachtegaal (Molenbeersel), steinnachtegaal (Ell, ... ), steinnachtegoal (Molenbeersel), doorgaans Frings, soms eigen spelling  stiənaxtəgoͅl (Kwaadmechelen), trilt met het staartje  steinnagtegaal (Thorn), steenpikkertje: steenpikkerke (Hamont), teerputtertje: ter’pötterke (Altweert, ... ), tèrpötterke (Weert), HB/HS, 197 "teerputterke"van teer, roetzwart  tèrpötterke (Weert), vliegenvanger: vleegevènger (Baexem, ... ), vliegenvangertje: vleegevengerke (Valkenburg), wijntapje: wientèpke (Klimmen), wijntappertje: wientèpperke (Klimmen), wīēntèpke (Klimmen), wīēntèpperke (Klimmen), zwart roodstaartje: sjwart roadstertsje (Schimmert), zwart roedsteirtje (Overpelt), zwart roedstertje (Neerpelt), zwart rūətstɛrtjə (Kaulille), zwat roedstetsje (Diepenbeek), vdBerg; omgesp.  zwat ruətstɛtjə (Sint-Truiden), zwarte reutelstaart: zwatte rweuttelstat (Rosmeer), soms  zwatte rweutelstat (Rosmeer), zwarte roodstaart: zwarte roëdstert (Venlo), zwartə ruəi̯tstart (Meijel), zwɛrtə rou̯ətsteͅrt (Lommel), Frings  zwatə rutstat (Diepenbeek), zwarte roodstots: sjwatte roeëdstoets (Gulpen), zwartkopje: sjwartköpke (Oirsbeek) roodstaartje [ZND m] || zwarte roodstaart || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte specht blauwe specht: blauw spech (Sittard), blauwspecht: blauwsjpech (Sittard), bosspecht: Frings  boͅsspɛt (Beverst), gespecht: gesjpech (Waubach), grijze specht: grise sjpèècht (Kelmis), houtspecht: hootspè:ts (Eigenbilzen), hoͅutspeͅt (Tongeren), Frings  hōͅtspēͅx (Borgloon), kraaispecht: krei-jspeicht (Nederweert), lijkt erg op de kraai  kreispeicht (Ospel), specht: sjpech (Houthem, ... ), sjpecht (Herten (bij Roermond), ... ), specht (Mechelen, ... ), spèch (Oost-Maarland), de antwoorden op vr. 61, 62 en 63 zijn gelijk Frings, omgesp.  spɛxt (Lommel), vdBerg; omgesp.  spɛx (Veldwezelt), spɛxt (Stokrooie), zwarte specht: sjwarte sjpach (Kerkrade), sjwarte sjpech (Puth), sjwarte sjpecht (Limbricht, ... ), sjwarte sjpèch (Brunssum), sjwate späet (Gemmenich), sjwatte spech (Gulpen), swarte spech (Schimmert), swarte speg (Brunssum), zjwa.rte sjpech (Boukoul, ... ), zjwarte sjpech (Houthem, ... ), zjwarte sjpecht (Horn), zwarte spech (Blerick, ... ), zwarte specht (Eksel, ... ), zwarte speg (Stevensweert), zwarte spè-ècht (Gennep), zwarte spèch (Maastricht), zwartə spēͅxt (Achel), zwartə speͅx(t) (Maaseik), zwartə spɛx (Meeswijk), zwartə spɛxt (Kaulille), zwartə spɛ̄xt (Meijel), zwatte spech (Hees, ... ), zwèèrte spècht (Weert), zwɛrtə spɛxt (Lommel), eigen spelling; omgespeld  zwartə speͅx (Roosteren), Frings  zwartə spɛxt (Gelieren/Bret), zwatə spēͅx (Diepenbeek), Frings; half lang als lang omgespeld  zwartə spɛx (Lanklaar), IPA, omgesp.  zwatə spɛ̄t (Beverst), vdBerg; omgesp.  zwatə spɛxt (Sint-Truiden) specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)] || specht, zwarte - III-4-1
zwarte staar (het heeft een) lopend oog: lōpǝnt ōx (Ottersum), (het heeft een) vlek: vlęk (Sint-Martens-Voeren, ... ), (mv)  vlēkǝ (Rothem), (het heeft een) vlek op het oog: vlɛk ǫp ǝt ǫu̯x (Helden), (het heeft) glazen ogen: (het heeft) glazen ogen (Helchteren), blind: blentj (Heythuysen), blēnt (Lanaken), maanblind: maanblind (Meeuwen), maanoger: mānęi̯gǝr (Lanaken), mōnēgǝr (Genk), mǭnøi̯gǝr (Stein), mǭnø̜i̯gǝr (Meeswijk), scheel: šiǝl (Leut), scheeloog: šē̜lu̯x (Swalmen), staar: star (Maasmechelen), stār (Geistingen, ... ), štār (Heerlen, ... ), staar op het oog: štār ǝt ǫu̯x (Sibbe / IJzeren), sterrenkijker: štarǝkikǝr (Heerlen), zwarte staar: zwarte staar (Dilsen), zwartǝ štār (Heythuysen, ... ) Deze vorm van staar, waarbij het netvlies en de oogzenuw verlamd zijn, openbaart zich door blindheid en onbeweeglijkheid van de pupil bij verschillend licht. Het oog behoudt wel zijn natuurlijke kleur, vorm en glans, zodat een leek de kwaal gewoonlijk niet of eerst laat vaststelt, maar de kenner ontdekt haar aan de strakke uitdrukking van het paard met "staande ogen" en de onbeweeglijkheid van de pupil. [A 48A, 39b; N 52, 26] I-9
zwarte stern klein meeuwtje: kleͅi̯Ëšnj meͅu̯kə (Meijel), meeuw: maejef (Urmond), NB nr. 092b, visdiefje, niet opgenomen; gelocaliseerde opgaven ontbreken in doct.scriptie  maejef (Urmond), miezen (mv.): Frings  mīzə (mv.) (Beverst), pikmeeuw: pikmùew (Gennep), stern: stern (Haelen, ... ), stɛrn (Lommel), vdBerg; omgesp.  stɛrən (Veldwezelt), venkraai: venkrei (Weert), vénkrèj (Weert), visdiefje: vèsdeefke (Swalmen), vésdeefke (Swalmen), zeezwarbel: zieëzjwarbel (Houthem), zîêzjwarbel (Houthem), zwarte keek: zwarte keek (Nederweert), cf HBHS 126 voor keek"meeuw  zwarte keek (Nederweert), zwarte stern: sjwatte stirn (Gulpen), zwartə steͅrn (Maaseik), zwartə stɛrən (Kaulille) zwarte stern || zwarte stern (24 zomervogel bij vennen en brede poldersloten; min of meer zwart; traag vliegend vlak over het water; nest drijft op waterplanten [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte turf klot: klot (Meijel, ... ), kluiten: klutǝ (Sevenum), klytǝ (Venray), klȳǝt (Ospel), klūtǝ (Meterik), zwarte: zwartǝ (Meijel, ... ) Vergelijk het lemma ''zwart- of blauwveen''. [I, 45b; monogr.] II-4
zwarte turf of zwartveen dikkonten: dekkontǝ (Griendtsveen), fabrieksturf: fabrikstø̜̄rǝf (Ospel), fabrikstø̜rǝf (Meijel), kluiten: klutǝ (Sevenum), klytǝ (Blitterswijck, ... ), kluitenmoer: klytǝmūr (Venray), kluitjes: klutjǝs (Griendtsveen), knip: knep (Griendtsveen), zwarte: zwartǝ (Griendtsveen, ... ), zwarte turf: zwartǝ tø̜rǝf (Meterik) Onder het grauwveen zit het zwartveen waaruit verschillende soorten zwarte turf gehaald worden. Deze laag kan drie meter of meer dik zijn. De planteresten zijn hierin meer vergaan dan in de grauwveenlaag. [II, 36; monogr.] II-4
zwarte turf sorteren zwarte sorteren: zwartǝ sortērǝ (Griendtsveen, ... ) Na het graven wordt de zwarte turf onderverdeeld in soorten. [II, 52a] II-4