e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwaar van bouw diep: d‧ēp (Eys), flink: flink (As), goed gezet: good gezàttə (As), grof: groeef (Weert), stevig gebouwd: stevig gebouwd (Sint-Pieter), veel te groot: vøl tə gruət (Meijel), zwaar: zjwaor (Herten (bij Roermond)), zw-r (Eisden), zwaor (As), zwoor (Mielen-boven-Aalst), zwaar gebouwd: zjwoar geboewd (Doenrade), zwaar van lijf en brij: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  zwoeër vá lèè.f en brīē (Zolder) Hoe zegt men in Uw dialect van een duif: zwaar van bouw of geraamte? [N 93 (1983)] III-3-2
zwaar verkouden doreweg verkoud: doreweg verkaad (Wijchmaal), duchtig verkoud: duchtig verkoatj (Stevensweert), ix bɛn døxtix vərkaut (Maaseik), erg verkoud: ich ben erg verkaud (Meeswijk), erg verkouden: ich bin errəg vərkouwə (Berg-en-Terblijt), fel verkoud: fel verkaad (Sint-Lambrechts-Herk), feͅ.l vərkāt (Genk), ich ben feel verkaat (Zepperen), Zware verkoudheid.  ix baen fael vərkat (Bilzen), fel verkouden: fel verkouden zijn (Wellen), ferm verkouden: fɛrəm} verkouden zijn (Wellen), flink verkoud: flink verkaojt (Linne), goed verkoud: ix bɛn gu.t vərkaut (Maaseik), rot verkoud: ich bēn rot vərkad (Helden/Everlo), ich bên rot verkoajt (Baexem), rot verkaat (Beesel), snotsverkoud: snootsverkajd (Maastricht), snotterverkoud: i.e. neus verkouden.  sjnoter verkad (Vlodrop), snotverkoud: snôôtverkeld (Horst), stevig verkoud: ich been stevig verkaaid (Maastricht), stijf verkoud: ich ben sjtīēf verkaojt (Beegden), ich bön stief verkad (Vlodrop), ich bön stīf verkoadj (Pey), sjtīēf verkaat (Beesel), stief verkalt (Hout-Blerick), stiëf v`rkaod (Baarlo), Tegenw. ik bin verkald.  ik bin (stīēf) vərkaat (Hout-Blerick), zona verkoud: Zware verkoudheid.  ix baen zu`na. vərkat (Bilzen), zwaar verkoud: ich bin zwour verkouid (Ubachsberg), ich bün zwaor verkaat (Tegelen), zwaar verkelt (Sevenum), zwaor verkald (Blerick), zwaor verkaodj (Heythuysen), zwaor verkōdj (Nederweert), zwo.r vərkaut (Opglabbeek), zwoar verkoatj (Stevensweert), zwour verkalt (Hout-Blerick), zwour verkoutj (Ospel), Zware verkoudheid.  ix baen zwour vərkat (Bilzen) Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid? [Lk 05 (1955)] || Griep. Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts? [DC 30 (1958)] || Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] || Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] III-1-2
zwaar weefsel grof doek: grōf dōk (Stramproy) Zwaar, grof weefsel. [N 39, 124c] II-7
zwaard degen: dêge (Schinveld), dêgen (Schinveld), sabel: saab⁄l (Asenray/Maalbroek), sabel (Beesel, ... ), zabel (Belfeld, ... ), zavel (Schinveld), Opm. dit woord wordt meer/vaker gebruikt.  sābel (Berg-en-Terblijt), zwaard: jweert (Heer), schwät (Heerlen), schwäät (Schaesberg), schwêrd (Lutterade, ... ), schwêrt (Oirsbeek), sjwaard (Buchten, ... ), sjweert (Puth), sjwert (Rimburg), sjwêjet (Eys), sjwêrd (Doenrade), sjwêrt (Posterholt), sjwêt (Simpelveld), sjwêêëd (Gulpen), zjweerd (Berg-en-Terblijt, ... ), zjwêrd (Beegden, ... ), zjwêrt (Buggenum, ... ), zwaard (Blerick, ... ), zwaerd (Broeksittard), zwaird (Echt/Gebroek, ... ), zwee-ëd (Epen), zweerd (Borgharen, ... ), zwert (Montfort), zwèèrd (Amby), zwêrd (Afferden, ... ), zwêrt (Heel, ... ), [Gennep Wb.: zwaord, zwaard]  zwoard (Heijen), alleen nagevormd swèrt  šwèrt (Brunssum), met lengteteken  zwärd (Venray), ps. boven de ê staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  zjwêrd (Munstergeleen) zwaard (wapen) [SGV (1914)] || zwaard (wapen) [SGV (1914)] III-3-1
zwaarden drijhoeken: drajhǫkǝ (Lummen), drijhoeken (Paal), sierstukken: sērstø̜kǝ (Weert), staartstukken: stɛrtštø̜kǝ (Maxet) De driehoekige stukken hout waarmee de plooien van het aswiel in de hoeken met elkaar verbonden zijn. Zie ook het lemma ɛplooienɛ.' [N O, 11h; N O, 11g] II-3
zwaartillend mijmerachtig: miemerechtig (Maasbree) zwaartillend [SGV (1914)] III-1-4
zwabber aftrekker: aaftrekke (Schimmert), aaftrèkker (Neerharen), aaftrêkker (Guttecoven), aftreͅkər (Lanklaar), aftreͅʔər (Lommel), ā.ftr‧ɛkər (Kinrooi), āātrêkker (Schimmert), āftreͅkər (Hamont, ... ), ààftrèkkər (Opglabbeek), áftreͅkər (Sint-Truiden), ááftrekker (Opglabbeek), ááftrékke (As), ááftrékker (Gruitrode), ááftrékkər (Rekem), m.  āftrēkər (Hasselt), dweil: doogeveer neet (Maastricht), dweijel (Herten (bij Roermond), ... ), dweil (Bree, ... ), dweile (Schimmert), dweiël (Venlo), dweͅi̯l (Afferden, ... ), dweͅi̯əl (Beegden, ... ), dwul (Mheer), dwèij⁄le (Sint-Martens-Voeren), dw‧eͅi̯əl (Montfort), huisdoek: haasdoek (Jeuk), mop: moͅp (Bree), voor de slaapkamer  mop (Waubach), zwabber  móp (Maasniel), mopborstel: mubboͅsəl (Tongeren), moeppë = geheel van aanklevende pluisjes, stof en vuil op vloer of in hoeken van een vertrek  moepbòssël (Tongeren), zwabber  mòpbeurstel (Maastricht), mops: (zwabber)  mops (Weert), gelijkend op een keerborstel, maar met gevlochten, katoenen franjes om de vloer mee aan te vegen  mòps (As, ... ), opnemer: opnemer (Bree), opnemer op de aftrekker (Meeuwen), oͅpnimər (Eksel), raclette (fr.): ràklét (Opglabbeek), ráklɛt (Sint-Truiden), schoblommel: schroep loemel (Ubachsberg), schrobdoek: schroebdook (Schaesberg), sjroebdook (Gulpen, ... ), šrup˂dōk (Brunssum, ... ), (geen specifiek woord)  sjroebdoek oan de bossel (Hoeselt), schroblommel: šroploͅməl (Valkenburg), slommel: šloͅməl (Schinveld), trekker: trekker (Oirlo), trêkker (Nunhem), Fr. raclette  trèkkër (Tongeren), zeilenveger: Verklw. zeilevaegerke  zeilevaeger (Venlo), zwabber: sjwabber (Posterholt, ... ), šwabər (Mheer), zjwabber (Helden/Everlo, ... ), zjwabbere (Klimmen), zwabber (Blerick, ... ), zwabər (Horst, ... ), zwábbər (Meijel), žwabər (Buchten, ... ), bezem met lange steel en dikke losgetwijnde katoenen draden  zjwabber (Horn), móp  zjwabber (Maasniel) aftrekker, werktuig om water, bij het schrobben gebruikt, van de vloer af te trekken || bezem (met lange steel); inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || borstel waarmee men de \"moeppë \"opneemt || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || Dweil aan een steel gebonden (zwabber, dweil, aftrekker) [N 79 (1979)] || schoonmaakgereedschap || schoonmaakgerief || soort borstel met een dubbele rubberstrook voor het wegtrekken van water bij het schrobben || vloerwisser || werktuig dienende om het water van de vloer af te trekken || zwabber || zwabber (scheepsdweil) [SGV (1914)] III-2-1
zwachtel doekje: dukske (Eksel), gaas: gaas (Genk), gaasverband: gaasverband (Houthalen), lapje: lepke (Boorsem), reep stof: rieëp stof (Eksel), stuk van een laken: stuk van e laaken (Eksel), vees: veejs (Jeuk), vees (Alken, ... ), veṣ (Montzen), veës (Kortessem), vieesj (Vaals), viejes (Wellen), vies (Vliermaal), vieèsch (Heerlerbaan/Kaumer), vijs (Vliermaal), vijəs (Loksbergen), viësj (Kunrade), viəš (Eys), vés (Tongeren), verband: rölkə} verbantj (Oirsbeek), verband (Ten-Esschen/Weustenrade, ... ), verbandj (Kinrooi), verbanjd (Geleen), verbank (Kerkrade), verbēndj (Stein), verbànd (As), verbândj (Tungelroy), vərband (Maastricht), vərbàṇt (Opglabbeek), v’rband (Kaulille), B.v. ei verbandj ôm ën wondj doon.  verbandj (Herten (bij Roermond)), verbandgaas: verbandgaas (Gulpen), verbinden: verbiende (Oirlo), vod: vod (Eksel), wikkel: wikkel (Hechtel), windel: we.ŋəl (Eys, ... ), weendel (Amby, ... ), wendel (Eksel, ... ), wengel (Maaseik), wenjel (Geistingen, ... ), wennel (As, ... ), wi-jnel (Bree), wiendel (Venray, ... ), wienel (Reppel), windel (Achel, ... ), windels (Peer), windjel (Ospel, ... ), windəl (Leopoldsburg, ... ), wind’l (Kaulille), wingdel (Sevenum, ... ), wingel (Geulle, ... ), wingjel (Neer), wingəl (Epen, ... ), wing’l (Bocholt), winj-jel (Nunhem), winjel (Beek, ... ), winjèl (Ophoven), winjöl (Stevensweert), winjəl (Amstenrade, ... ), winnel (Eigenbilzen, ... ), winəl (Meeuwen), wīngəl (Heerlen), wīnjel (Merkelbeek), wèndel (Bilzen), wèndjël (Hoeselt), wènjel (Maaseik, ... ), wènnel (Opglabbeek), wêngel (Sint-Truiden), wìnjul (Brunssum), wínnəl (Opglabbeek), wîngel (Schimmert), wîêndel (Tienray), [Paragraaf: leven/gezondheid/ziekte/vermoeidheid].  wingel (Boorsem), windel erom doen: enne wiendel d`rum dōēn (Oirlo), windsel: wenjsel (Geleen), wi-jseel (Bree), wiendsel (Meerlo, ... ), windsel (Gulpen), wingsəl (Loksbergen), winsel (Meijel, ... ), wénzjel (Hoeselt, ... ), zwachtel: sjwachtel (Waubach), zjwachtel (Haelen), zjwachtəl (Simpelveld), zjwagtel (Roermond), zjwàgtəl (Nieuwenhagen), zwachtel (Boorsem, ... ), zwagtel (Maastricht), zwàchtel (As), zwáchtəl (Venlo) strook verbandgaas || verband || zwachtel || Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, vees). [N 84 (1981)], [N 84 (1981)] || Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, zwachtel, vees). [N 107 (2001)] III-1-2
zwad, houw enkel gezwad: ę.ŋkǝl gǝzwǭ.t (Zonhoven), ęŋkǝl gǝzwāt (Koersel), gemaaid gras: gǝmɛi̯t˱ grās (Maastricht), gemad: gǝmat (Gulpen), gǝmāt (Mechelen), gǝmǭt (Oost-Maarland), jǝmat (Bleijerheide, ... ), gemade/gemaai: gǝmai̯ (Schimmert), gǝmā (Broeksittard, ... ), gǝmāi̯ (Heerlen, ... ), gǝmɛi̯ (Moorveld), (mv)  gǝmāi̯ǝr (Heugem), geslok: gǝšlǫk (Munstergeleen), gezwaard: gǝzwārt (Baarlo, ... ), gezwad: gǝzwat (Gennep, ... ), gǝzwãt (Helchteren, ... ), gǝzwā.t (Houthalen), gǝzwāt (Berg, ... ), gǝzwāǝt (Gingelom), gǝzwōǝt (Geistingen), gǝzwǫǝi̯t (Borgloon), gǝzwǫǝt (Opheers), gǝzwǭt (Berverlo, ... ), gǝzwǭu̯ǝt (Diepenbeek), gǝzwǭǝt (Gelieren Bret, ... ), gǝžwā.t (Boukoul, ... ), gǝžwāt (Baarlo, ... ), gezwade/gezwaai: gǝzwai̯ (Maasmechelen), gǝzwēi̯ (Ittervoort), gǝzwɛ̄i̯ (Meijel), (mv)  gǝšwē̜r (Vlodrop), gǝžwār (Holtum), haal: haal (Mopertingen), houw: hau̯ (Zutendaal), hō. (Genk), jaan: (h)u̯ǭi̯n (Tongeren), jēn (Merkelbeek), jī.n (Waubach), kam: kamp (Niel-Bij-Sint-Truiden), made/maai: māi̯ (Sittard), mɛi̯ (Meerssen), pand: pãt (Gingelom), riem: rēm (Swalmen), ril: ręl (Helden), schaar: šǭr (Ransdaal), schob: šob (Amstenrade), šōb (Stein), slag: slax (Beringen, ... ), slā.x (Houthalen), slāx (Maasniel, ... ), slǭ.x (Beverst, ... ), šlāx (Tegelen), slok: šlǫk (Munstergeleen), snade: šnǭt (Ransdaal), snede: snē (Hushoven, ... ), snēi̯ (Achel, ... ), snē̜i̯ (Achel, ... ), šnē (Helden), šnēi̯ (Beegden), snid: snēt (Einighausen, ... ), snīt (Oost-Maarland), šnēt (Born, ... ), šnīt (Gronsveld), snit: snit (Lottum, ... ), šnit (Eygelshoven, ... ), streek: strēk (Broekhuizen, ... ), štrēk (Susteren, ... ), strijk: strīǝk (Gronsveld), štrīk (Ulestraten), strouw: (mv)  štrǫu̯ǝ (Heerlen), stuik: štūk (Heythuysen), trek: trik (Roggel), tręk (Diepenbeek, ... ), zeissel: zē̜sǝl (Mheer, ... ), zwaard: šwārt (Posterholt, ... ), zwad: zwat (Blitterswijck, ... ), zwāt (Tungelroy, ... ), zwǭt (Smeermaas), zwade/zwaai: zwāi̯ (Geysteren, ... ) De hieronder opgenomen woorden zijn van toepassing op de hoeveelheid gras die de maaier met één slag van de zeis afmaait en die links van hem blijft liggen. Het Algemeen-Nederlandse woord zwad betekent zowel deze reep afgemaaid gras alsook de regel of rij gras die op het veld ontstaat als men een baan gemaaid heeft. Dit laatste begrip, de regel afgemaaid gras, komt in het volgende lemma ter sprake, onder de titel ''gezwad''. In sommige streken zijn de volksnamen voor beide onderscheiden begrippen aan elkaar gelijk. Deze gevallen zijn op kaart 9 aangegeven. Bij sommige woorden, zoals schaar, riem, zeissel, springt het betekeniselement "hoeveelheid, opbrengst" in het oog. Bij schob denkt men in de eerste plaats aan de graanoogst; daar betekent het doorgaans de hoeveelheid aren die men voor een halve schoof met één slag van de zicht of de zeis afmaait; hier is het waarschijnlijk overdrachtelijk gebruikt. Zie ook het lemma ''rij'', ''wiers''. Voor de volledigheid van dit kleine woordveld vergelijke men ook het lemma ''graanzwad'' in de aflevering over de Akkerbouw.' [N 14, 92; JG 1a; A 16, 1a; Lu 1, 16 add.] I-3
zwaden spreiden breien: brē (Millen), brēi̯ǝ (Beverst), brēǝ(n) (Grote-Spouwen, ... ), bręi̯ǝ (Gellik, ... ), brɛi̯ǝ (Genoelselderen, ... ), breken: brai̯kǝ (Weert), bre.ʔǝn (Kwaadmechelen), bri.ękǝ (Berlingen, ... ), bri.ǝkǝ (Alken, ... ), briǝkǝ (Hopmaal), brē.kǝ (Achel, ... ), brē.ǝ (Munsterbilzen), brē.ǝkǝ (Diepenbeek, ... ), brēkǝ (Brustem, ... ), brēǝkǝ (Borgloon, ... ), brēʔǝn (Oostham), brē̜.kǝ(n) ('S-Herenelderen, ... ), brē̜.ǝkǝ (Koninksem), brē̜kǝ(n) (Beverst, ... ), brē̜ǝkǝ (Piringen), bręi̯kǝ (Middelaar, ... ), brī.ǝkǝ (Diepenbeek, ... ), brīękǝ (Zolder), brīǝkǝ (Kiewit, ... ), brɛ̄.kǝ(n) (Bocholt, ... ), brɛ̄kǝ(n) (Achel, ... ), brɛ̄ʔǝn (Lommel), br˙ɛ̄kǝ (America), dooreengooien: dūrēngui̯ǝ (Gelieren Bret), hooien: hūi̯ǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden), op de sprei leggen: ǫp˱ dǝ špręi̯ lɛgǝ (Klimmen), opeenslaan: ǫpēšlǭ (Heerlen), openbreken: ǫu̯pǝbrēkǝ (Duras), ǭu̯pǝbrē̜ǝkǝ (Gingelom), opensmijten: ǫu̯pǝsmē̜i̯tǝ (Gingelom), ǫu̯pǝsmɛ̄tǝ (Montenaken), spreiden: sprēi̯ǝ (Maasmechelen), sprē̜i̯ǝ (Opheers, ... ), spręi̯e (Berg, ... ), sprɛi̯e (Eisden, ... ), sprɛ̄i̯ǝ (Kanne, ... ), spr˙ęǝ (s-Gravenvoeren), šprii̯ǝ (Ubachsberg, ... ), šprēi̯ǝ (Gronsveld, ... ), špręi̯ǝ (Bleijerheide, ... ), špr˙ęǝ (Sint-Martens-Voeren, ... ), strouwen: strǫu̯ǝ (Milsbeek, ... ), uit (het gezwad) smijten: ø̜̄t (het gezwad) smęi̯tǝ (Lommel), uit (het gezwad) spreiden: ut (het gezwad) špręi̯ǝ (Maasniel), uitbreken: āt˱brēkǝ (Aalst), uiteenbreken: ātiǝnbrēkǝ (Aalst), ǫtęi̯ǝ.nbri.ękǝ (Mechelen-Bovelingen), uiteendoen: udęi̯.ndō.n (Beek), uiteengooien: udęi̯ngū.i̯ǝ (As), utiǝgui̯ǝn (Eksel), ø̜tiǝgui̯ǝ (Kerkhoven), ǫtiǝgui̯ǝn (Hechtel), uiteenspreiden: utęi̯nšpręi̯ǝ (Vlodrop), uiteenstrouwen: ātīǝnstrōǝ (Buvingen), uitereendoen: utǝręi̯ndōn (Guttecoven), utǝrɛi̯.ndō.nǝ (Ittervoort, ... ), ű.tǝręi̯.ndō.n (Gruitrode, ... ), űtǝręi̯ndōn (Opglabbeek), uitereengooien: utǝriǝgūi̯ǝ (Kaulille), utǝrē.gui̯ǝ (Gellik), utǝręi̯.ngūi̯ǝ (Bocholt, ... ), utǝręi̯.ngūǝi̯ǝ (Ophoven), utǝręi̯.ngű̄i̯ǝ (Bree, ... ), utǝręi̯gūi̯ǝ (Opglabbeek, ... ), utǝręi̯ngōi̯ǝ (Neer, ... ), utǝręi̯ngūi̯ǝ (Dilsen), ű.ǝtręi̯ngūi̯ǝ (Opitter), űtǝręi̯.ngű̄i̯ǝ (Ellikom), ǫu̯tǝrē.ngui̯ǝ (Genk), ǫu̯tǝrīǝngoi̯ǝ (Linde, ... ), uitereensmijten: utǝręi̯nšmī.tǝ (Boukoul, ... ), uitslaan: ø̜tslāgǝ (Tessenderlo) Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3