e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zoolleer croupon: croupon (Genk, ... ), krupǭ (Bilzen), krǝpǫn (Milsbeek), onderleer: ondǝrlę̄r (Bilzen), zolenleer: zǭlǝlę̄r (Montzen), zoolleer: zoallę̄ǝr (Geulle), zoolleer (Diepenbeek, ... ), zoǝllę̄r (Bilzen, ... ), zōllę̄r (Maasbree, ... ), zōllę̄ǝr (Diepenbeek), zǭllę̄r (Milsbeek, ... ) Dik, stevig leer voor zolen van schoenen. Volgens de informant van L 163a gaat het hier om kuipgelooid leer, d.w.z. leer dat lange tijd met gemalen eikeschors, de run, in een kuip heeft gelegen. Croupon is het deel van de huid, de rug, dat het sterkste en dikste leer levert en dat zeer geschikt is als zoolleer. [N 60, 2a; N 60, 247] II-10
zoolleersoorten achterhap: axtǝrhap (Maasbree), croupon: croupon (Lommel, ... ), krupǫn (Tessenderlo), flank: flaŋk (Dilsen, ... ), hals: halz (Dilsen), hǭs (Montzen), halsleer: halsleer (Genk), kernleer: kęǝnlę̄r (Montzen), kɛrnlę̄r (Maasbree), koeie: koeie (Diepenbeek), koeleer: kōlę̄r (Montzen), kuipleer: kȳplę̄r (Posterholt), opbouwlap: opbǫwlap (Maasbree), rindleer: rentlę̄r (Montzen), rindsleer: ręnšlę̄r (Schinnen), vache: vache (Geulle), vaš (Meijel), vachegelooide croupon: vašgǝlōjdǝ krǝpon (Milsbeek), vacheleer: faxlę̄r (Posterholt), zijden van een huid: zi-jǝ van ǝn hūt (Montzen) Leersoorten die voor de onderzijde van de schoenen worden gebruikt. Volgens de informant van Q 253 werden deze eertijds steeds plantaardig gelooid, terwijl de informant van Q 32 ten aanzien van rindsleer opmerkt dat het meestal met zout gelooid werd. Onder vachelooiing verstaat men looiing van zoolleer door middel van plantaardige extracten in draaiende vaten. [N 60, 2b; N 60, 247] II-10
zoolstuk zoolstuk: zōlstø̜k (Maasbree) Reparatiestukje dat op de zool gezet wordt. [N 60, 233d] II-10
zoolstuk [wld ii.10, p. 60] zoolstuk: zoolstökke (Maasbree) Het lapje onder de schoenzool, aan de teen (teenstuk, stootlap, stuitstuk) [N 60 (1973)] III-1-3
zoom boord: boord (Mheer), brwot (Hoeselt), buǝt (Heers), omslag: ømslāx (Gelinden), zoom: zawm (Weert), zi-jǝm (Tessenderlo), zoam (Gulpen, ... ), zom (Val-Meer), zoom (Gulpen, ... ), zum (Heusden, ... ), zuwm (Neerpelt, ... ), zuwǝm (Achel), zuǝm (Horst, ... ), zyjǝm (Tessenderlo), zyǝm (Beringen, ... ), zȳm (Halen, ... ), zȳǝm (Afferden, ... ), zøm (Sint-Truiden), zøwm (Eupen), zø̄jǝm (Loksbergen), zø̄m (Beugen, ... ), zø̄ǝm (Blitterswijck, ... ), zø̜̄m (Opglabbeek), zø̜jm (Hoepertingen, ... ), zø̜wm (Merselo), zōjm (Meerlo), zōm (Bilzen, ... ), zōwm (Kuringen, ... ), zōǝm (Arcen, ... ), zū.m (Hasselt), zūm (Houthalen, ... ), zǫw.m (Altweerterheide, ... ), zǫwm (Amby, ... ), zǭm (Eigenbilzen, ... ), zǭwm (Borgloon, ... ) De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.] II-7
zoom in de huif huifschuif: hau̯fskø̜i̯f (Gelinden, ... ), hufšyf (Herkenbosch), opschuiver: ǫpsxø̜vǝr (Kwaadmechelen), schuif: sxuf (Blerick), sxyf (Achel, ... ), sxȳf (Leuken, ... ), sxø̜f (Zonhoven), sxāi̯f (Paal), sxē̜f (Hasselt), sxūf (America, ... ), šif (Opglabbeek), šuf (Baarlo, ... ), šyf (Bocholt, ... ), šȳf (Berg, ... ), šȳǝf (Kinrooi), šø̄i̯f (Maaseik), šø̜̄i̯f (Hoeselt, ... ), šø̜i̯f (Gronsveld, ... ), šø̜u̯f (Maaseik), schuifring: schuifring (Weert), schuil: sxø̜i̯l (Lummen), sluif: slø̜̄f (Beringen), slāi̯f (Borgloon), zoom: zōm (Gennep, ... ), zǫu̯m (Horn) Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75] I-13
zoomsteek zoomsteek: zø̜jmstēk (Maasmechelen), zōmštex (Kerkrade), zǫwmstēk (Boorsem) De zoomsteek wordt gebruikt om zomen en omslagen zo onzichtbaar mogelijk tegen de buitenstof aan te stofferen (Gerritse, pag. 45). Zie afb. 37. [N 62, 16a; monogr.] II-7
zoon baas: baas (Well), baasje: baske (Sevenum), broer: brø̄r (Maastricht), de jongste als regel breur = broer  brø̄r (Schinnen), fils (fr.): fis (Heers), fils-je: fiskë (Tongeren), jong: də joŋ (Doenrade), jaong (Wellen), jiuŋ (Bilzen), joeng (Limbricht, ... ), jong (Afferden, ... ), joong (America, ... ), jooəng (Roermond), joŏng (America, ... ), joung (Waubach, ... ), joŋ (Beek, ... ), jōng (Buggenum, ... ), jŏĕng (Bilzen), jŏng (Blerick, ... ), joͅu̯ŋ (Nuth/Aalbeek), joͅŋ (Bingelrade, ... ), jung (Dieteren, ... ), juŋ (Merkelbeek, ... ), jŭng (Einighausen), jòn (Gelinden), jòng (Echt/Gebroek, ... ), jóng (Gennep, ... ), jóóng (Thorn), jông (Beegden, ... ), jöng (Hunsel, ... ), jəng (Aalst-bij-St.-Truiden), altijd met -  joŏng (America), cf. WNT s.v. "jong (II) - jonk"3. kind of jeugdig persoon van het mannelijk geslacht. Zie echter dl. II, 1 (vogels) van Joep: "jong"(lex. var. "jonk") en "jonkje"(lex. var. : "jongske", "jonkske")  jong (Middelaar), de jong  jong (Hulsberg), het gebeurt zeer zelden dat hij niet bij naam genoemd wordt  joông (Blerick), indien alleen; indien meer met voornaam  joͅŋ (Schinnen), mar.: resp. gebruikt spelling uit de (bijgevoegde) brochure: "Phonetische schrijfwijze van het Valkenburgsch plat en gelijkluidende dialecten". Omspelling komt voor mijn rekening  jong (Valkenburg), meestal bij naam aangesproken  jong (Venlo), of 10b?  jong (Bergen), onze -  jong (Welten), onze jong  jong (Venray), oze jong  jong (Houthem), vgl. vraag 004: "jonk  jong (Grathem), vroeger  jong (Heerlen), zie jóng  jó.nk (Gennep, ... ), zie jóng; cf. VD s.v. "II jong"en s.v. "III jonk"zie "jong II  jó.nk (Heijen), jongen: joenge (Kortessem), jonge (Oirlo), jongen (Born), jongetje: jongetje (Sevenum), jungske (Blerick), cf. VD s.v. "jonkske  jungske (Pey), jungskə (Grubbenvorst), kleinere jongens  jøŋskə (Maastricht), kellen-tje: kelke (Sevenum), kerel: kèrel (Venlo), kereltje: kairelke (Pey), kind: kenk (Welkenraedt), keͅi̯ntj (Schinveld), kind (Meerssen), kint (Blerick), kĭnk (Tegelen), knaap: knaap (Well), knul: knul (Venlo), kwajong: kojóng (Sint-Truiden), man: man (Hasselt), mannetje: cf. VD s.v. "manneke  menke (Pey, ... ), cf. WNT s.v. "menneke"; cf. VD s.v. "manneke  klein menneke (Meerssen), menneke (Well), kleinere jongens  mɛnəkə (Maastricht), vent: vent (Venlo), ventje: ventje (Venlo), zoon: soean (Eijsden), soewn (Heerlen), sohn (Vaals), soon (Hushoven, ... ), zaon (Rekem, ... ), zeun (Venray), zo(o)n (Kerkrade), zo-an (Blitterswijck), zoan (Brunssum), zoe en (Swolgen), zoeen (Lottum), zoehn (Genk), zoen (Brunssum, ... ), zoewen (Venray, ... ), zoewn (Well), zoeën (Afferden, ... ), zoin (Echt/Gebroek, ... ), zon (Sint-Truiden), zoo.ën (Zonhoven), zooan (Mheer), zooen (Heijen, ... ), zooin (Eijsden), zooĭn (Meerlo), zoon (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), zoown (Wellerlooi), zooën (Diepenbeek, ... ), zooən (Arcen, ... ), zoo͂n (Blerick), zoun (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), zoên (Maaseik), zoën (As, ... ), zoôn (Afferden, ... ), zoön (Mheer), zōan (Schinveld), zōēan (Lanklaar), zōēn (Maaseik, ... ), zōēwn (Eys), zōēən (Oirlo, ... ), zōn (Borgharen, ... ), zōōn (Asenray/Maalbroek, ... ), zōōən (Grubbenvorst), zŏn (Gulpen), zun (Hasselt), zuun (As, ... ), zūūen (Opglabbeek), zūən (Oirsbeek), zèùn (Rekem), zéún (Hasselt), zówən (Lommel), zóón (Amby, ... ), zóóun (Niel-bij-St.-Truiden), zôen (Sint-Geertruid, ... ), zôn (Rimburg), zôon (Bilzen, ... ), zôên (Bocholt, ... ), zôôn (Gelinden, ... ), zûun (Koningsbosch), zûûn (Vlijtingen), z∂oon (Obbicht), (o van het Fransche woord:mon).  zon (Epen), (Züns: mv).  zon (Heerlen), achter de oo hoort men een korte e-klank  zooen (Geysteren), cf. WNT s.v. "zoon - zeun, zone  zone (Montfort), zuun (Bree), mv. zeun  zóon (Tongeren), onze -  soean (Eijsden), tegenwoordig  zoon (Heerlen) (zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || 01; zoon || jongen, zoon || zoon [SGV (1914)], [ZND 11 (1925)], [ZND m], [ZND m] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)], [DC 05 (1937)] || zoon; de zoon van de smid is timmerman; volw. [DC 12a (1943)] || zoon; Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)], [DC 05 (1937)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)] || zoontje III-2-2
zorgen voor acht geven: ààt géévə (Epen), bekommerd zijn: bekummerd zien (Maastricht), bekummertj zeen (Tungelroy), bekómmed zeen (As), bəkómmərt zin (Meijel), bəkömmərt zien (Venlo), örges ôm bekummertj zeen (Herten (bij Roermond)), bekommeren: bekóómere (Swalmen), bekômmere (Horst), bekömmere (Gronsveld), bekùmmere (Maastricht), bəkummərə (Beesel), beobachten (du.): bəoobáchtə (Heerlen), bezorgd zijn: bezeurg zin (Schimmert), bezeurgjd zeen (Thorn), bezordj zeen (Neer), bezorg zin (Reuver), bezorgd zeen (Posterholt), bezorgdj zeen vuur wat (Weert), bezurgd zeen (Born, ... ), bezurgt zin (Oirsbeek), bezurriecht zieə (Simpelveld), bezôrgdj zeen (Nunhem), bezörg zeen veur get (Geleen), bezörg zien (Hoensbroek, ... ), bezörg zin (Beek, ... ), bezörgd ziej (Schaesberg), bezörgd zieë (Waubach), bezörgt seen (Susteren), bezörgt zien (Gennep), bezörrig zeen (Amby), bezörrig zien (Maastricht, ... ), bəzörch zeen (Susteren), bəzörrəch zīēn (Maastricht), bəzörrəg zien (Maastricht), ps. Algemene note: Het omspellen van het Eksels dialect is misschien niet helemaal correct (geen spellingslijst daarvoor ik heb het bij benadering omgespeld!  bəzərəxt zīn (Eksel), bezorgzaam zijn: bezorzaam zijn (Meijel), bijhouden: bi-j hâlde (Venray), controleren: kontrolere (Kerkrade), een moed houden: enne mot hâge (Hoeselt), er een acht opgeven: d⁄n ach opgëve (Gronsveld), er voor zorgen: d⁄r veur zörge (Schinnen), ergens bij opblijven: örgös bie-j obblīēvə (Kapel-in-t-Zand), gadeslaan: gaaislōēn (As), gaajslaon (Ophoven), gade sloan (Kesseleik), gadeslaan (Meeuwen), gaodesloon (Maastricht), gāi̯sly(3)̄n (Meeuwen), goos slaowə (Loksbergen), goed nakijken: ‧aləs˃ go.t n‧oͅaki.kə (Eys), in de gaten houden: in de gaate hawte (Wijlre), in de gaten haoje (Sevenum), in de gaten houden (Meeuwen), in de gāātə hāājə (Reuver), in də gaatə houtə (Schinnen), in-də-gáátə-houwə (Heerlen), inne gaate hoaje (Weert), in de gater houden: in de gaater hòòije (Sevenum), inne gater haje (Herten (bij Roermond)), in de moed houden: in de mot hauwe (Bree), in de smiezen houden: inne smieze hoaje (Weert), kommeren: ku:mmere (Roermond), kummərə (Heerlen), loeren naar: loere nao (Maastricht), moeite doen: meujte doon (Vlodrop), meute doen (Maastricht), muite doe (Vaals), nazien: (= nazien).  nozien (Eigenbilzen), opletten: oplette (Caberg, ... ), opletten (Leopoldsburg), oplêtte (Herten (bij Roermond), ... ), oppassen: oppasse (Caberg, ... ), ŏĕp pàsə (Loksbergen), òppâsse (Venray), opzicht houden: opzich hauwte (Sittard), opzich houte (Voerendaal), toekijken: toe kieke (Maasniel), toekieke (Roermond), toezicht houden: toezicht haoje (Ell), towzieg hawwə (Maastricht), toezien: toezeen (Kapel-in-t-Zand), touzeen (Maastricht), towzeen (Weert), waren: cf. VD s.v. "II. waren"(veroud. en gew.), verzekeren; hoeden; beschermen....  waare (Meijel), zich aantrekken: zich det aantrekke (Nieuwstadt), zich bekommeren: zich bekummere um (Gulpen, ... ), zich bekummerə (Doenrade), zich bekòmmere (Echt/Gebroek), zich druk maken: zich druk maken om (Heythuysen), zich inzetten: zich inzette (Merkelbeek), zich kommeren: zich kummere um (Venlo), zich kummərə um (Nieuwenhagen), zich plagen: zich plaochə (Kapel-in-t-Zand), zich plaogə (Amstenrade), zorg dragen: zörrig drage (Maastricht), zörrəg draagə veur gēt (Maastricht), zorg hebben: zorg höbbe (Roermond), zörch höbbən (Urmond), zörg hebbe vur iets (Oirlo), zorgen: zorge (Maasbree), zörrege (Caberg, ... ), zorgen voor: zérgə voor (Meeuwen), zòrgə vèùr (Heel), zörge veur.... (Geleen), zörge vur (Castenray, ... ), zörəgən vur (Lommel), Iech za.l ter vir zèrrege  zèrrege vir (Hasselt) bekommeren || dragen, zorgen || toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)] || waren; zorg dragen voor; in acht nemen || zorgen || zorgen voor || zorgen, zorg dragen voor, letten op || zorgen, zorg dragen, waken voor III-1-4
zout salz (du.): salz (Vaals, ... ), sālts (Vaals), zout: aot (Reijmerstok), sai̯t (Maastricht), salt (Gennep, ... ), saut (Schinnen), sawt (Putbroek), sāt (Belfeld), soats (Bleijerheide), sòt (Horn), za:t (Sint-Geertruid, ... ), zaa.t (Zonhoven), zaait (Amby, ... ), zaajt (Borgharen, ... ), zaalt (Afferden, ... ), zaat (Beverlo, ... ), zaawt (Valkenburg), zait (Borgharen, ... ), zalt (Arcen, ... ), zaoet (Houthem), zaoewt (Munstergeleen), zaot (Buggenum, ... ), zaut (Amstenrade, ... ), zauts (Kerkrade, ... ), zauwt (Bingelrade, ... ), zawt (Bemelen, ... ), zā.alt (Lottum), zāālt (Oirlo), zāāt (Herten (bij Roermond)), zālt (Blitterswijck, ... ), zāt (Amby, ... ), zāūt (Koningsbosch), zāu̯t (Geleen), zāwt (Roosteren), zoat (Gulpen, ... ), zoaëts (Kerkrade), zoet (Helden/Everlo), zoit (Stevensweert), zoot (Slenaken), zot (Ospel), zout (Beek, ... ), zou̯t (Meijel), zoât (Tungelroy), zōt (Heerlen, ... ), zōts (Bocholtz), zōwt (Eys), zōͅt (Noorbeek, ... ), zōͅu̯t (Merkelbeek), zŏŏt (Mheer), zo͂t (Geleen), zàlt (Roermond), zàut (Einighausen, ... ), zàwt (Sevenum), zâajt (Maastricht), zât (Reuver), zâôt (Linne), zò:ts (Kerkrade), zòt (Haelen, ... ), zòòt (Gulpen), zô-ut (Weert), zôt (Baarlo, ... ), zôât (Beegden), zôût (Gulpen, ... ), zöut (Meerssen), Dao kénste ?ne zak zaut mit vraete, dan kénste ?m noch neit: dat is er een die je nooit leert kennen Hae haet noch gèt in ?t zaut liGGe: hij heeft nog wat achter de hand; hij heeft nog een appeltje voor de dorst  zaut (Sittard), Di-j aerpel zeen flink gezaote  zaot (Nederweert, ... ), Gôrgeltj eur kael mer ¯s met zaotwaater, dan bi-jje daalik baeter: gorgel maar eens met zoutwater dan is je keel zo over  zaot (Nederweert) zout [DC 03 (1934)] III-2-3