e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pijperd haardbrand: hārtbrant (Griendtsveen), korte pijperd: kortǝ pęjpǝrt (Griendtsveen), kortǝ pīpǝrt (Meijel, ... ), losse pijperd: losǝ pīpǝrt (Ospel), pijperd: pipǝrt (Meterik, ... ), pęjpǝrt (Griendtsveen, ... ), pīpǝrt (Meijel, ... ) Een lichte soort turf. [I, 64b] || Turf die onder de zwarte zit, waarschijnlijk ontstaan uit moerasplanten met veel berke- en rietpijpjes erin. [II, 16i] || Turfsoort van het zwartveen. Zie ook het lemma ''haverstro of pijperd''. [II, 52c] II-4
pijpesteel stikken pijpesteel overmaken: pē̜.pǝstē.l ø̄vǝrmākǝ (Zolder), pijpesteel stikken: pipǝstēl stekǝ (Maastricht) Stikken op de breedte van een pijpesteel (1/2 cm). Zie ook het lemma ɛpijpesteelɛ.' [N 59, 56] II-7
pijpesteeltje pijpesteeltje: pipǝštiǝlkǝ (Eijsden), pijpsteel: pīpštēl (Tegelen) Pijpesteelstiksel. Zie ook het lemma ɛpijpesteel stikkenɛ.' [N 59, 56] II-7
pijpeveger busseltje smelen: bøsǝlkǝ smēlǝ (Meijel), pijpesmeel: pipǝsmēl (Griendtsveen), pijpespier: pipǝspir (Venray), pijpeveger: pīpǝvē̜gǝr (Ospel), (mv.)  pīpǝvē̜gǝrs (Meijel), smelen: smēljǝ (Ospel) De lange, dunne grashalm van het buntgras doet uitstekend dienst als pijpeveger. [II, 125] II-4
pijpfrees pijp(en)frezer: pīp(ǝ)frēzǝr (Nieuwenhagen, ... ), reurenfrees: rø̄rǝfrēs (Bleijerheide), spiraalpijpfrezer: špirālpīpfrēzǝr (Nieuwenhagen  [(met ratel)]  , ... ) Werktuig voor het in- en uitwendig frezen van pijpen. De pijpfrees wordt onder meer gebruikt om de braam te verwijderen die ontstaat bij het snijden van een pijp. Ook een braam aan de binnenzijde van een pijp kan met dit werktuig worden weggehaald. Soms is het werktuig ook van een ratel voorzien. Zie ook afb. 257. [N 64, 62c] II-11
pijpjesmuts? gepinde muts: gepinde muts [gəpendə møͅts} (Neerharen), pijpenmuts: Afb. 35.  pai.pəmøͅ.ts (Tongeren), pijpjesmuts: pēͅpkəsmyts (Lummen), peͅpkesmuts (Borlo), pipkəsməts (Lanklaar), AIs variante op fig. 35.  pepkəsmøts (Beringen), Pijpjesmuts: om het even welke muts met veel pijpjes in de krans.  peͅpkəsmøͅts (Beverlo), Werd hier eigenlijk niet gedragen.  peͅpkəsmøts (Kwaadmechelen), pijpmuts: informant: met pijpje in voorfront  piepmöts (Tungelroy) pijpjesmuts, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
pijpklem buizenklem: bø̜̄jzǝnklɛm (Houthalen), buizenkop: bø̜jzǝkǫp (Stokkem), pijpenklem: pīpǝklɛm (Heerlen, ... ), reurenklem: rø̜rǝklɛm (Bleijerheide), spanklem: španklɛm (Spekholzerheide) Klem waarmee pijpen en buizen tijdens het bewerken vastgezet kunnen worden. De pijpklem heeft doorgaans een beweegbare en een vaste bek. De beweegbare bek kan door middel van een draadspil op en neer worden gedraaid. Beide bekken zijn V-vormig uitgevoerd om platdrukken van de pijp te voorkomen en hebben een geribbeld oppervlak. Zie ook afb. 64. [N 33, 322; N 64, 51b] II-11
pijpsleutel, soksleutel buissleutel: bø̜jssliǝtǝl (Zutendaal), bǫwssliǝtǝl (Bilzen), douille: duj (Bilzen), pijpsleutel: pīfšløsǝl (Kerkrade), pīpšlø̜tǝl (Herten), sok: sǫk (Tessenderlo), sokkel: sǫkǝl (Montfort), soksleutel: sǫkšlȳǝtǝl (Heerlen), zǫkšlø̜tǝl (Herten), steeksleutel: štē̜xšløsǝl (Kerkrade), tube-sleutel: typsliǝtǝl (Zutendaal  [(buismodel)]  ), tube-sleuter: tȳǝpslø̜tǝr (Niel-Bij-Sint-Truiden), vaste sleuter: vastǝ slø̜jtǝr (Bevingen) Pijpvormige, stalen sleutel die boven op de moer of de kop van een bout wordt geplaatst. Aan elk uiteinde is een bek aangebracht, gewoonlijk van verschillende afmeting. In de wand van de pijpsleutel bevinden zich twee tegenover elkaar liggende gaten waar een losse wringstaaf doorheen kan worden gestoken. De pijpsleutel wordt voornamelijk gebruikt voor het draaien van bouten op plaatsen die voor andere sleutelsoorten onbereikbaar zijn. De soksleutel heeft een vergelijkbare vorm als de pijpsleutel, maar is van een vaste wringstaaf voorzien. Zie ook afb. 200c-f. Het woordtype steeksleutel (Q 121) is merkwaardig. De informant tekende in zijn vragenlijst bij deze opgave echter een werktuig dat overeenkwam met een soksleutel. [N 33, 300h] II-11
pijpsnijder buissnijdstang: bȳsšnistaŋ (Nieuwenhagen  [(voor loden pijpen)]  , ... ), buizensnijder: bȳzǝšniǝr (Helden, ... ), bø̜̄jzǝsnęjǝr (Houthalen), buizentang: bø̜jzǝtaŋ (Houthalen), f√ølière: filjē̜r (Houthalen), halfronde scheer: hǭǝfroŋ šīǝr (Spekholzerheide), kniptang: kneptaŋ (Montfort), loodscheer: lūǝtšīǝr (Heerlen), loodtang: lōttaŋ (Jeuk), pijpenscheer: pīpǝšīǝr (Nieuwenhagen, ... ), pijpensnijder: pīpǝsnē̜jǝr (Meerlo), pīpǝsnījǝr (Neeritter  [(voor loden en ijzeren pijpen)]  ), pijpensnijtang: pīpǝsnęjtaŋ (Heijen), pijpentang: pīpǝtaŋ (Meerlo), pijpsnijtang: pīfšnitsaŋ (Kerkrade  [(voor loden pijpen)]  ), pīpšnijtaŋ (Reuver), plaatscheer: plātšīr (Geulle), platte scheer: platǝ šīǝr (Spekholzerheide), reursnijtang: rø̄ršnijtsaŋ (Bleijerheide  [(voor loden pijpen)]  ), rits: ritš (Bleijerheide), snijijzer: šni-īzǝr (Bleijerheide, ... ), snijtang: snęjtaŋ (Bevingen), šnijtsaŋ (Spekholzerheide), tang voor tuben af te pitsen: taŋ vø̜̄r tebǝn ǭf tǝ petsǝ (Bilzen), wringijzer: vreŋīzǝr (Nieuwenhagen, ... ) In het algemeen een werktuig voor het afsnijden van metalen pijpen. Vaak bestaat het uit een vast snijwieltje van gehard staal of hard metaal en een verstelbare geleiding, bestaande uit twee of meer rollen. Zie ook afb. 251. Om een pijp met behulp van dit werktuig door te snijden wordt zij in de bek van de snijder geplaatst, waarna de geleiderollen tegen de pijp worden vastgedraaid. Vervolgens wordt het hele werktuig rond de pijp gedraaid waarbij de geleiderollen steeds strakker worden aangedraaid en het snijwieltje dus steeds dieper in het metaal snijdt. [N 33, 175; N 64, 7-8; N 33, 322, add.] II-11
pijptang blitztang: bletstaŋ (Montfort, ... ), bletstsaŋ (Bleijerheide  [(g)]  , ... ), buistang: bø̜̄jstaŋ (Jeuk), bǫwstaŋ (Bilzen), buizentang: bȳzǝtaŋ (Helden, ... ), bø̜jzǝtaŋ (Houthalen), bǫwzǝtaŋ (Bilzen), gassleuter: gāssløtǝr (Jeuk), gastang: gā.staŋ (Hasselt  [(blitztang)]  ), gāstaŋ (Eigenbilzen, ... ), kettenpijptang: kɛtǝpīftsaŋ (Kerkrade), kettentang: kɛtǝtsaŋ (Bleijerheide, ... ), kettingtang: kęteŋtaŋ (Heijen, ... ), klauwtang: klǫwtsaŋ (Bleijerheide  [(c)]  ), pijpentang: pīpǝtaŋ (Heijen, ... ), pijptang: pīftsaŋ (Kerkrade), reurentang: rø̜rǝtsaŋ (Bleijerheide), schroeftang: šruftaŋ (Montfort), zweedse tang: zwētsǝ taŋ (Nieuwenhagen  [(d)]  , ... ), zwitserse tang: zwetsǝrsǝ tsaŋ (Bleijerheide) tǝr P 219; %%de volgende opgaven zijn benamingen voor een kettingtang%% kettingtang: kęte [N 33, 176; N 33, 179; N 33, 181; N 64, 43a-b; N 64, 44; monogr.] II-11