26799 |
pijperd |
haardbrand:
hārtbrant (L244b Griendtsveen),
korte pijperd:
kortǝ pęjpǝrt (L244b Griendtsveen),
kortǝ pīpǝrt (L265p Meijel, ...
L266p Sevenum),
losse pijperd:
losǝ pīpǝrt (L288a Ospel),
pijperd:
pipǝrt (L245p Meterik, ...
L288a Ospel,
L266p Sevenum),
pęjpǝrt (L244b Griendtsveen, ...
L244b Griendtsveen),
pīpǝrt (L265p Meijel, ...
L245p Meterik,
L266p Sevenum)
|
Een lichte soort turf. [I, 64b] || Turf die onder de zwarte zit, waarschijnlijk ontstaan uit moerasplanten met veel berke- en rietpijpjes erin. [II, 16i] || Turfsoort van het zwartveen. Zie ook het lemma ''haverstro of pijperd''. [II, 52c]
II-4
|
28979 |
pijpesteel stikken |
pijpesteel overmaken:
pē̜.pǝstē.l ø̄vǝrmākǝ (K361p Zolder),
pijpesteel stikken:
pipǝstēl stekǝ (Q095p Maastricht)
|
Stikken op de breedte van een pijpesteel (1/2 cm). Zie ook het lemma ɛpijpesteelɛ.' [N 59, 56]
II-7
|
28980 |
pijpesteeltje |
pijpesteeltje:
pipǝštiǝlkǝ (Q198p Eijsden),
pijpsteel:
pīpštēl (L270p Tegelen)
|
Pijpesteelstiksel. Zie ook het lemma ɛpijpesteel stikkenɛ.' [N 59, 56]
II-7
|
26700 |
pijpeveger |
busseltje smelen:
bøsǝlkǝ smēlǝ (L265p Meijel),
pijpesmeel:
pipǝsmēl (L244b Griendtsveen),
pijpespier:
pipǝspir (L210p Venray),
pijpeveger:
pīpǝvē̜gǝr (L288a Ospel),
(mv.)
pīpǝvē̜gǝrs (L265p Meijel),
smelen:
smēljǝ (L288a Ospel)
|
De lange, dunne grashalm van het buntgras doet uitstekend dienst als pijpeveger. [II, 125]
II-4
|
31668 |
pijpfrees |
pijp(en)frezer:
pīp(ǝ)frēzǝr (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q118p Schaesberg),
reurenfrees:
rø̄rǝfrēs (Q121c Bleijerheide),
spiraalpijpfrezer:
špirālpīpfrēzǝr (Q117p Nieuwenhagen
[(met ratel)]
, ...
Q118p Schaesberg
[(met ratel)]
)
|
Werktuig voor het in- en uitwendig frezen van pijpen. De pijpfrees wordt onder meer gebruikt om de braam te verwijderen die ontstaat bij het snijden van een pijp. Ook een braam aan de binnenzijde van een pijp kan met dit werktuig worden weggehaald. Soms is het werktuig ook van een ratel voorzien. Zie ook afb. 257. [N 64, 62c]
II-11
|
18642 |
pijpjesmuts? |
gepinde muts:
gepinde muts [gəpendə møͅts} (Q096c Neerharen),
pijpenmuts:
Afb. 35.
pai.pəmøͅ.ts (Q162p Tongeren),
pijpjesmuts:
pēͅpkəsmyts (P051p Lummen),
peͅpkesmuts (P218p Borlo),
pipkəsməts (L422p Lanklaar),
AIs variante op fig. 35.
pepkəsmøts (K358p Beringen),
Pijpjesmuts: om het even welke muts met veel pijpjes in de krans.
peͅpkəsmøͅts (K318p Beverlo),
Werd hier eigenlijk niet gedragen.
peͅpkəsmøts (K314p Kwaadmechelen),
pijpmuts:
informant: met pijpje in voorfront
piepmöts (L318b Tungelroy)
|
pijpjesmuts, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31330 |
pijpklem |
buizenklem:
bø̜̄jzǝnklɛm (L414p Houthalen),
buizenkop:
bø̜jzǝkǫp (L423p Stokkem),
pijpenklem:
pīpǝklɛm (Q113p Heerlen, ...
L165p Heijen,
L330p Herten,
Q111p Klimmen,
L217p Meerlo,
L159a Middelaar,
L321p Neeritter,
Q117p Nieuwenhagen,
L216a Oostrum,
Q118p Schaesberg,
L192a Siebengewald,
L213p Well),
reurenklem:
rø̜rǝklɛm (Q121c Bleijerheide),
spanklem:
španklɛm (Q121b Spekholzerheide)
|
Klem waarmee pijpen en buizen tijdens het bewerken vastgezet kunnen worden. De pijpklem heeft doorgaans een beweegbare en een vaste bek. De beweegbare bek kan door middel van een draadspil op en neer worden gedraaid. Beide bekken zijn V-vormig uitgevoerd om platdrukken van de pijp te voorkomen en hebben een geribbeld oppervlak. Zie ook afb. 64. [N 33, 322; N 64, 51b]
II-11
|
31537 |
pijpsleutel, soksleutel |
buissleutel:
bø̜jssliǝtǝl (Q005p Zutendaal),
bǫwssliǝtǝl (Q083p Bilzen),
douille:
duj (Q083p Bilzen),
pijpsleutel:
pīfšløsǝl (Q121p Kerkrade),
pīpšlø̜tǝl (L330p Herten),
sok:
sǫk (K353p Tessenderlo),
sokkel:
sǫkǝl (L382p Montfort),
soksleutel:
sǫkšlȳǝtǝl (Q113p Heerlen),
zǫkšlø̜tǝl (L330p Herten),
steeksleutel:
štē̜xšløsǝl (Q121p Kerkrade),
tube-sleutel:
typsliǝtǝl (Q005p Zutendaal
[(buismodel)]
),
tube-sleuter:
tȳǝpslø̜tǝr (P213p Niel-Bij-Sint-Truiden),
vaste sleuter:
vastǝ slø̜jtǝr (P176b Bevingen)
|
Pijpvormige, stalen sleutel die boven op de moer of de kop van een bout wordt geplaatst. Aan elk uiteinde is een bek aangebracht, gewoonlijk van verschillende afmeting. In de wand van de pijpsleutel bevinden zich twee tegenover elkaar liggende gaten waar een losse wringstaaf doorheen kan worden gestoken. De pijpsleutel wordt voornamelijk gebruikt voor het draaien van bouten op plaatsen die voor andere sleutelsoorten onbereikbaar zijn. De soksleutel heeft een vergelijkbare vorm als de pijpsleutel, maar is van een vaste wringstaaf voorzien. Zie ook afb. 200c-f. Het woordtype steeksleutel (Q 121) is merkwaardig. De informant tekende in zijn vragenlijst bij deze opgave echter een werktuig dat overeenkwam met een soksleutel. [N 33, 300h]
II-11
|
31664 |
pijpsnijder |
buissnijdstang:
bȳsšnistaŋ (Q117p Nieuwenhagen
[(voor loden pijpen)]
, ...
Q118p Schaesberg
[(voor loden pijpen)]
),
buizensnijder:
bȳzǝšniǝr (L291p Helden, ...
L290p Panningen),
bø̜̄jzǝsnęjǝr (L414p Houthalen),
buizentang:
bø̜jzǝtaŋ (L414p Houthalen),
f√ølière:
filjē̜r (L414p Houthalen),
halfronde scheer:
hǭǝfroŋ šīǝr (Q121b Spekholzerheide),
kniptang:
kneptaŋ (L382p Montfort),
loodscheer:
lūǝtšīǝr (Q113p Heerlen),
loodtang:
lōttaŋ (P219p Jeuk),
pijpenscheer:
pīpǝšīǝr (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q118p Schaesberg),
pijpensnijder:
pīpǝsnē̜jǝr (L217p Meerlo),
pīpǝsnījǝr (L321p Neeritter
[(voor loden en ijzeren pijpen)]
),
pijpensnijtang:
pīpǝsnęjtaŋ (L165p Heijen),
pijpentang:
pīpǝtaŋ (L217p Meerlo),
pijpsnijtang:
pīfšnitsaŋ (Q121p Kerkrade
[(voor loden pijpen)]
),
pīpšnijtaŋ (L299p Reuver),
plaatscheer:
plātšīr (Q018p Geulle),
platte scheer:
platǝ šīǝr (Q121b Spekholzerheide),
reursnijtang:
rø̄ršnijtsaŋ (Q121c Bleijerheide
[(voor loden pijpen)]
),
rits:
ritš (Q121c Bleijerheide),
snijijzer:
šni-īzǝr (Q121c Bleijerheide, ...
Q099q Rothem),
snijtang:
snęjtaŋ (P176b Bevingen),
šnijtsaŋ (Q121b Spekholzerheide),
tang voor tuben af te pitsen:
taŋ vø̜̄r tebǝn ǭf tǝ petsǝ (Q083p Bilzen),
wringijzer:
vreŋīzǝr (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q118p Schaesberg)
|
In het algemeen een werktuig voor het afsnijden van metalen pijpen. Vaak bestaat het uit een vast snijwieltje van gehard staal of hard metaal en een verstelbare geleiding, bestaande uit twee of meer rollen. Zie ook afb. 251. Om een pijp met behulp van dit werktuig door te snijden wordt zij in de bek van de snijder geplaatst, waarna de geleiderollen tegen de pijp worden vastgedraaid. Vervolgens wordt het hele werktuig rond de pijp gedraaid waarbij de geleiderollen steeds strakker worden aangedraaid en het snijwieltje dus steeds dieper in het metaal snijdt. [N 33, 175; N 64, 7-8; N 33, 322, add.]
II-11
|
31335 |
pijptang |
blitztang:
bletstaŋ (L382p Montfort, ...
Q117p Nieuwenhagen
[(g)]
,
Q118p Schaesberg
[(g)]
),
bletstsaŋ (Q121c Bleijerheide
[(g)]
, ...
Q121p Kerkrade
[(voor pijpen en moeren)]
),
buistang:
bø̜̄jstaŋ (P219p Jeuk),
bǫwstaŋ (Q083p Bilzen),
buizentang:
bȳzǝtaŋ (L291p Helden, ...
Q111p Klimmen
[(wordt gebruikt bij de aanleg van water- en gasleidingen)]
,
L217p Meerlo,
L290p Panningen,
L213p Well),
bø̜jzǝtaŋ (L414p Houthalen),
bǫwzǝtaŋ (Q083p Bilzen),
gassleuter:
gāssløtǝr (P219p Jeuk),
gastang:
gā.staŋ (Q002p Hasselt
[(blitztang)]
),
gāstaŋ (Q086p Eigenbilzen, ...
L414p Houthalen,
Q095p Maastricht,
Q020p Sittard),
kettenpijptang:
kɛtǝpīftsaŋ (Q121p Kerkrade),
kettentang:
kɛtǝtsaŋ (Q121c Bleijerheide, ...
Q121p Kerkrade),
kettingtang:
kęteŋtaŋ (L165p Heijen, ...
L414p Houthalen,
L217p Meerlo,
L159a Middelaar,
Q117p Nieuwenhagen
[(h i)]
,
Q118p Schaesberg
[(h i)]
,
L423p Stokkem,
L213p Well),
klauwtang:
klǫwtsaŋ (Q121c Bleijerheide
[(c)]
),
pijpentang:
pīpǝtaŋ (L165p Heijen, ...
Q111p Klimmen,
Q117p Nieuwenhagen,
Q118p Schaesberg,
L192a Siebengewald),
pijptang:
pīftsaŋ (Q121p Kerkrade),
reurentang:
rø̜rǝtsaŋ (Q121c Bleijerheide),
schroeftang:
šruftaŋ (L382p Montfort),
zweedse tang:
zwētsǝ taŋ (Q117p Nieuwenhagen
[(d)]
, ...
Q118p Schaesberg
[(d)]
),
zwitserse tang:
zwetsǝrsǝ tsaŋ (Q121c Bleijerheide)
|
tǝr P 219; %%de volgende opgaven zijn benamingen voor een kettingtang%% kettingtang: kęte [N 33, 176; N 33, 179; N 33, 181; N 64, 43a-b; N 64, 44; monogr.]
II-11
|