e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pingat balgat: balgāt (Maasbree), hakgat: hakgāt (Maasbree), kot: (mv)  kūtǝr (Bilzen), kotje: (mv)  kītšǝs (Bilzen), nagelgat: (mv)  nę̄gǝlgatǝr (Meijel), oog: ow (Montzen), pingat: pingat (Lommel), pinlok: penlǭx (Bleijerheide), voorgat: vø̄rgāt (Maasbree) Elk van de drie spleetvormige openingen in de leestplaat. [N 60, 189c] II-10
pinhamer engelse bankhamer met botte pen: ęŋǝlsǝ baŋkhāmǝr met˱ bǫtǝ pɛn (Schimmert), intrekhamer: entrękhāmǝr (Venray  [(pinhamer die bij het koperslaan voor het intrekken wordt gebruikt -- vergelijk het lemma "drijven")]  ), penhamel: pɛnhǭmǝl (Jeuk), penhamer: pɛnhamǝr (Bleijerheide), pɛnhāmǝr (Helden, ... ), pinhamel: penhāmǝl (Herten, ... ), penhǭmǝl (Bevingen), pinhamer: pe.nhāmǝr (Weert), penhamǝr (Simpelveld, ... ), penhāmǝr (Heerlen, ... ), penāmǝr (Stokkem), pēnhāmǝr (Middelaar, ... ), pinzet: penzɛts (Simpelveld), tranche: tranšǝ (Bevingen), trǭš (Eigenbilzen), trɛ̄ns (Tessenderlo) In het algemeen een hamer waarvan de kop aan één kant of aan twee kanten in een punt eindigt. Zie ook afb. 153. De hamer wordt gebruikt om metaal tot een rand of boord uit te slaan en, volgens de invuller uit L 321, bij het vervaardigen van dekseltjes en ellebogen voor de kachelpijpen van stoofkachels. Zie voor het tweede lid van het woordtype pinzet (Q 116) ook RhWb viii, kol. 92 s.v. ɛsetzenɛ, ...durch Hämmern den Geräten die gewünschte Form geben, sie krumm biegen, in der Sprache der Schmiede".' [N 33, 58; N 33, 59; N 33, 66; N 33, 67; N 33, 68; N 64, 39i-j; N 66, 6i-j; N 66, 6l; monogr.] II-11
pink eenjarig: ɛi̯jǭrex (Klimmen), kink: keengk (Maastricht), kink (Boorsem, ... ), [Paragraaf: lichaam]  kink (Boorsem), Verouderd.  keenk (Gronsveld), kinkje: kinkske (Caberg), kleine vinger: dər kleŋə veŋər (Montzen), kleenə vīngər (Heerlen), kleine vinger (Klimmen, ... ), klenge vinger (Noorbeek, ... ), kleͅ.ŋə veŋər (Ingber), klinge vinger (Vijlen), klénge vinger (Wijlre), klɛnə viŋər (Loksbergen), pink: pe.ŋk (Eys), peenk (Amby, ... ), peŋk (Berg, ... ), pēŋk (Kinrooi), pi.nk (Borgloon, ... ), pi:nk (Kaulille), pie.nk (Hasselt), pienk (Val-Meer), pingk (Heerlerbaan/Kaumer), pink (Achel, ... ), piŋk (Meeuwen), pīnk (Eksel, ... ), pènk (Bilzen), pînk (Eksel), pēŋk (Boukoul, ... ), pɛŋk (Sittard), B.v. De pink is `t klenste; doa zijn er met ne kromme pink geboren.  pink (Peer), PLAATS: de informant geeft als kerkdorp Jeuk/Hasselbroek op.  pink (Jeuk), pinkje: peenkske (Kanne), peŋkskǝ (Geleen, ... ), pi.nkske (Zolder), pinkske (As, ... ), pinksken (Lommel), pinkskə (Opglabbeek), pīnkske (Opglabbeek), pènkske (Bilzen), pînkske (Eksel), PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.  pinkske (Eksel), rind: rentj (Panningen), reŋk (Baarlo, ... ), rɛnjt (Susteren), slachtkalf: slaxtkǭf (Grathem), stierepink: stīrǝpēŋk (Smeermaas), winter: wēntǝr (Middelaar) Eénjarig kalf, onverschillig van welk geslacht, dat nog alle melktanden heeft. [N C, 9b en 8; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] || pink || Pink, de vijfde, kleinste vinger (pink (pinkel, pinker), kleine vinger). [N 106 (2001)] || Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)] I-11, III-1-1
pink, maat voor jenever pink: (is verouderd). Vb. haol mich êns efkes ein pink sjnaps.  pink (Tegelen) oude maat voor jenever of olie, ± 0,2 liter III-4-4
pinkelen britsen: brissen (Borlo), kallen: tot 1914 onbekend. Belgiche vluchtelingen uit Dendermonde brachten het spel en de naam mee.  kalle (Tienray), kippen: kipə (Gennep), kis-kas-lorias: kis-kas-lorias (Heppen), kiskassen: keskasə (Beverlo), kiskassen (Leopoldsburg, ... ), kiskasə (Leopoldsburg), kist`m, kast`m, loreast`m: 065b: geen speciale naam  kist`m, kast`m, loreast`m (Beverlo), klimhouwen: Uitvoerige beschrijving in De Maasgouw IV, pag. 622.  klemoͅuwə (Meeswijk), klimmen: klemə (Opgrimbie), klimme (Eisden, ... ), kli̯mə (Mechelen-aan-de-Maas), hier niet gekend  klimmen (Eigenbilzen), NB klim: het puntig stokje.  klimme (Boorsem), vgl. pag. 127: *pinkelen, zie klimmen.  klimmen (Uikhoven), klinken: klenkə (Beverlo), klinken (Oostham), klompje slagen: 065b: er bestaan geen termen voor dit spel  klumke slagen (Lommel), kneien: knaeje (Venlo, ... ), knɛ̄jə (Venlo), Dit spelletje noemt men in het Nederlands: pinkeren.  knaeje (Tegelen), n Stokje ter lengte van 20 à 25 cm werd aan beide zijden spits gemaakt; door met n andere stok op een der toegespitste einden te slaan vloog het knaejklöppelke in de lucht. Vero.  knaeje (Tegelen), op pinnetje doen: de e wordt als ee uitgesproken  op penneke doen (Jeuk), pijlslaan: pielsjlaon (Vlodrop), pinkelen: pe[n}kele (Zolder), peŋkələ (Heerlen), peͅŋkələ (Zonhoven), piengkele (Hasselt, ... ), pienkele (Wellen, ... ), pink-kelen (Hasselt), pinkele (Blerick, ... ), pinkelen (Born, ... ), pinkelə (Heers), pinkələ (Hasselt, ... ), piŋkələ (Borgloon), piŋkələn (Diepenbeek), n "Pinkel"was een aan twee kanten taps toelopend stuk hout. Dit werd in een cirkel gelegd en er werd met een stuk hout op geslagen en vervolgens in de vlucht zover mogelijk weggeslagen. De tegenpartij moest trachten de "pînkel"te vangen en was dan aan slag.  pînkele (Weert), Niet meer gespeeld.  peŋkələ (Zonhoven), Sub keingerspeile.  pienkele (Sint-Truiden), vgl. pag. 316: Pinkeren.  pingkele (Sittard), vgl. ZND m (GrGr): pe]k\\l pinker (springstokje).  peŋkələ (Hasselt), Vroeger - bestaat niet meer!  pinkelen (Diepenbeek), Zie: kénjersjpeelkes.  pingkele (Sittard), ± Vero.  pienkele (Hasselt), pinkeren: peŋkərə (Nieuwenhagen), pinkeren (Maastricht), Zie voor een uitvoerige beschrijving van pinkere in Maasgouw, Jg. 4, blz. 622.  pinkere (Maastricht), pinkerslaan: peŋkər sjlōͅə (Nieuwenhagen), pinkslaan: Pinksjlaon waar e jóngessjpeelke, maedjes deje t neet.  pinksjlaon (Roermond), slagen: slagen (Stein), stekje houwen: sjtekske houwe (Wijlre), stekje slaan: sjtekske sjlaon (Sittard), wikspel (zn.): het wikspel (Muizen), wipslaan: wiepsloͅən (Overpelt), zeugdrijven: zoogdrijven (Rotem), zeughouwen: zoog huun (Hechtel), zooghuun (Hechtel), zeugjagen: zoagjaage (Stokkem) 1. Straatspel voor jongens. || 2. Jongensspel met slaghout en aangepunt stokje (de knaej). || [Jongensspel - stokspel]: Spel waarbij men met n stok op een klein puntig stokje slaat. || [Pinkeren]. || Een stokje op een steen met een ander stokje zo ver mogelijk slaan. || Het spel waarbij een stokje dat aan beide kanten aangepunt is, met een langere stok omhoog- en weggeslagen wordt [kiskassen, kallen, pinkelen, pinkeren, giezen, klink spelen, -doen, -slagen, hillen, lillen, kisslagen, kissen]. [N 88 (1982)] || Hoe heet het kinderspel, waarbij een stokje, aan beide einden gescherpt, met een andere langere stok eerst omhoog en dan weggeslagen wordt? [ZND 34 (1940)] || Jongensspel, waarbij een aan beide uiteinden puntig blokje hout, de klim, met een stok zo ver mogelijk wordt weggeslagen, pinkelen, pinkeren. || Kinderspel: met een stok op een kort stokje langs beide zijden gescherpt, slaan om het zoo ver mogelijk te doen vliegen. [ZND m] || Klimhouwen: (Kinderspel) met een stok slaat men op het spitse uiteinde van de "klim", zodat deze laatste de lucht in gaat. || Oud kinderspel. || Pinkelen: 1. Jongensspel waarbij een over een kant gelegd puntig stokje met een stok of plankje de lucht in geslagen werd; de medespelers moesten de pinkel proberen op te vangen. || Pinkelen: pinkelen. || Pinkeren. [ZND m] || Pinkeren: jongensspel, waarbij een puntig houtje met een plankje of stokje wordt weggeslagen. || Spel waarbij puntig houtblokje met een stok weggeslagen wordt. III-3-2
pinkelhoutje brits: bris (Borlo), goers: goers (Meeuwen), goets: goets (Koersel), kal: kal (Stein, ... ), kis: de kis (Lommel), kis (Heppen), kiskas: kiskas (Leopoldsburg), nə kiskas (Leopoldsburg), klim: klem (Meeswijk, ... ), klim (Eisden), kli̯m (Mechelen-aan-de-Maas), Sub klimmen: Jongensspel, waarbij een aan beide uiteinden puntig blokje hout, de klim, met een stok zo ver mogelijk wordt weggeslagen, pinkelen, pinkeren.  klim (Uikhoven), Wèè de klim t wi-jdste eweg höwt, hèèt gewonne: wie de "klim"het verst weg slaat heeft gewonnen.  klim (Boorsem), klimmetje: klempke (Hechtel), klimstek: klimstek (Lanklaar), klink: kleͅnk (Beverlo), klinker: de klinker (Oostham), knei: knae (Venlo), knaej (Venlo, ... ), knɛ̄j (Venlo), kneikluppeltje: Sub knaeje: Straatspel voor jongens. n Stokje ter lengte van 20 à 25 cm werd aan beide zijden spits gemaakt; door met n andere stok op een der toegespitste einden te slaan vloog het knaejklöppelke in de lucht. Vero.  knaejklöppelke (Tegelen), pekel: peͅkel (Zolder), pijl: piel (Vlodrop), pijl (Peer), päil (Zonhoven), pikje: pikske (Mettekoven), pinkel: penkəl (Zonhoven), peŋkəl (Hasselt), piengkel (Hasselt), pienkel (Hasselt), pin-kel (Hasselt), pinkel (Diepenbeek, ... ), pinkəl (Hasselt, ... ), piŋkəl (Borgloon, ... ), Sub pînkele: n "Pinkel"was een aan twee kanten taps toelopend stuk hout. Dit werd in een cirkel gelegd en er werd met een stuk hout op geslagen en vervolgens in de vlucht zover mogelijk weggeslagen. De tegenpartij moest trachten de "pînkel"te vangen en was dan aan slag.  pinkel, pînkel (Weert), pinkelaar: pinkelleer (Runkelen), pinkelstekje: pinkelstekske (Heers), pinkəlsteͅkskə (Sint-Truiden), pinker: peŋkər (Nieuwenhagen), De - sloon.  pinker (Maastricht), pinnetje: de e wordt als ee uitgesproken  penneke (Jeuk), stekje: stekje (Muizen), stekske (Wellen), zeug: zoog (Hechtel), zoog (zeug) (Rotem) [Een aan beide uiteinden puntig blokje hout]. || [Jongensspel - stokspel]: Puntig stokje. || [Stokje bij knaeje]. || Het kleine stokje dat wegvliegt [kal, kis, giet, goes, goers, hil]. [N 88 (1982)] || Hoe heet het kleine stokje uit 65a dat wegvliegt? [ZND 34 (1940)] || Klim: Houten stokje aan weerskanten gescherpt, (ongeveer vorm en dikte van een sigaar), gebruikt bij het kinderspel KLIMHOUWEN. || Oud kinderspel. || Pinkel: 1. Puntig houtje, bij het pinkelen gebruikt (z. ald.). || Pinker (springstokje). [ZND m] || Pinker: a) puntig houtje bij het pinkeren. || Speeltuig van jongens. III-3-2
pinksterbloem beddenstro: -  bèd-də-sjtruuj (Wijlre), beddenstrootje: sic. HB / JK r weggevallen?  beddesjteitsjes (Gronsveld), beddestrootjes: będǝštręi̯tšǝs (Gronsveld), beddestruu: bɛdǝštrȳǝ (Wijlre), boterbloem: boǝtǝrblōm (Kolonie), fon.  bootərbloom(e) (Putbroek), egelskool: ɛgǝlskyǝl (Helden  [(vroeger)]  ), oude mensen.  ègelskuël (Helden/Everlo), fletje: -  fletje (Stevensweert), hanenpie: WBD/WLD pinksterbloem  haanəpīē (As), heilighartbloem: heilighartbloem (Heerlen), fon.  heilig hartblóm (Heerlen), hondsbloem: hoondsbloem (Castenray, ... ), hóndsbloem (Blitterswijck, ... ), kalverbloem: kau̯vǝrblom (Margraten, ... ), kǭvǝrblom (Mheer, ... ), fon.  kawvərblom (Sibbe/IJzeren), kalver-bloem  kaover-blom (Mheer), katrientje: kǝtrīŋkǝ (Hout-Blerick), fon.  kətrie:nkə (Hout-Blerick), kerkensleuteltje: (eu als in fr. beurre)  kirkesleutelke (Heel), -  kirkesjleutelke (Vlodrop), kirkesleutelke (Maasbracht), kirkesleutelkes (Heel, ... ), kerkesleutel: kerkǝslø̄tǝl (Montfort), kerkǝšlø̄ǝtǝl (Heerlen), kerkesleuteltje: kerkǝslø̄telkǝ (Heel, ... ), kerkǝšlø̄telkǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), kęrkǝslø̄telkǝ (Maasniel), kerksleutel: kerksleutel (Gulpen, ... ), kermisbloem: kermisbloem (Neeritter), klokje: klø̜kskǝ (Venlo), fon.  kloekskə (Venlo), koebloem: kublom (Tungelroy), koekertebloem: kukǝrtǝblōm (Horn), koekertenbloem: -  koekertebloom (Horn), koekoeken: koekoeken (Kortessem), koekoeksbloem: koekoeksbloem (Borlo), kôekoeksblôemmë (Hoeselt), kroenekraan: kroenekraan (Obbicht), lamhandje: In Doenrade, mijn geboorteplaats.  laamhendje (Merkelbeek), lieveherebloempje: lęi̯vǝhērǝblø̜mkǝ (Broeksittard), lieveherehandje: lieveherenhèndje (Echt/Gebroek, ... ), livehērǝhantjǝ (Echt, ... ), livenhērǝnhęntjǝ (Buchten, ... ), livǝnīǝrǝhɛntjǝ (Thorn), lēvǝhiǝrǝhɛ̄ntjǝ (Guttecoven), lēvǝnērǝhɛntjǝ (Born, ... ), -  leeven hiere hendje (Dieteren), levenhearenhendjes (Born), levenheeŭrehendjes (Susteren), lieve herehandje (Geleen), aanhangsel N92 voor Sittard  leiveheerehéndje (Sittard), Cardamine pratensis  leivenheerehènjtje (Sittard), cardamine pratensis  levenhiaerenhèndjes (Echt/Gebroek), fon.  leivenhe:renhendje (Einighausen), idiosyncr. pinksterbloem  leive heerehèndje (Sittard), lievevrouwebedstruu: levrǫu̯ǝbɛtštryǝ (Ransdaal), lievevrouwebeertje: leevevrouwebieërke (Altweert, ... ), lēvǝvrǫu̯ǝbīǝrkǝ (Weert  [(beertje is "besje")]  ), lievevrouwebloempje: lēf˲vrǫu̯ǝblø̄mkǝ (Weert), lēvǝvrǫu̯ǝblømkǝ (Ten Esschen), lievevrouwehandje: levevrouwehendje (Baexem, ... ), levəvroͅu̯ənɛnjtjə (Meeswijk), livǝvrǫu̯ǝhęntjǝ (Limbricht), lēvǝvrǫu̯ǝhɛntjǝ (Baexem, ... ), -  lieve vrouwe hendjes (Limbricht), lievevrouweschoentje: lievevrouwscheunke (Maaseik), livrouwescheunkes (mv.) (Maaseik), livǝvrǫu̯sxø̄ntjǝ (Maaseik), lievevrouweteentje: lēvǝvrǫu̯ǝtiǝnšǝ (Meerssen, ... ), lēvǝvrǫu̯ǝtjɛntjǝ (Nuth), -  leevevrouwe tjèntje (Nuth/Aalbeek), fon.  lee:vevrowwe tie-ensche (Meerssen), lievevrouwsbloem: lēvǝvrǫu̯sblōm (Beegden), -  leve-vrouwsbloom (Beegden), mariabloem: mariablom (Amstenrade, ... ), mariablōm (Houthem), mari’ablom (Bleijerheide, ... ), -  mariablommen (Gulpen), ook wel  mariabloom (Houthem), mariabloempje: mariablø̜mkǝ (Waubach), meibloem: meebloem (Genk), męi̯blōm (Peij), ?  mèjblo:mə (Pey), meibloempje: męi̯blø̜mkǝ (Waubach), moedergodsbloem: mǫdǝrgǭdsblom (Eys, ... ), -  moddergoadesblom (Eys), moddergodsbloome (Vijlen), onslievevrouwebedstro: -  oos leve vrouwe bedstru (Valkenburg), oose leeve vrouw bedstroo (Valkenburg), of: oos leve vrouwe bedstru  oos leve vrouwe bedstaat (Valkenburg), sjle = OL  sjlevrouwebèdstruë (Valkenburg), onslievevrouwebloem: sel = OL  slevrowweblom (Meerssen), onzelieveherehandje: slēvǝnērǝhɛntjǝ (Sittard), ǭzǝlēvǝnērǝhɛntjǝ (Roermond), mij onbekend, misschien...  o:zə leevəneerəhendjəs (Roermond), onzelievevrouwebedstro: -  o.l. vrouwe bedstreu (Wijlre), onzelievevrouwebedstruu: onzelievevrouwebedstruu (Wijlre), slevrǫu̯ǝbɛtstry (Valkenburg), ōslēvǝvrǫu̯ǝbɛtstry (Valkenburg), onzelievevrouwebloem: sǝlvrǫu̯ǝblom (Meerssen), onzelievevrouwebloempje: onslēvǝvrǫu̯ǝblø̜mkǝ (Stokkem), onzelievevrouwehandje: onslēvǝvrǫu̯ǝhɛntjǝ (Neeroeteren), onzelevevrouwehandje (Neeroeteren), paardebloem: -  paerdebloom (Blerick), paasbloem: paasbloem (Venray), -  paosbloem (Venray), pinksbloem: peŋksblom (Mechelen), peŋksblum (Jeuk), peŋsblom (Bleijerheide, ... ), -  pénksbloem (Tongeren), pinksebloem: pinksɛblom (Bleijerheide, ... ), pinksroos: peŋksruǝs (Eupen), pinksroos (Sint-Truiden, ... ), pinkstbloem: WBD/WLD  pènkstbloom (As), pinkstebloem: pènkstebloom (Uikhoven), -  penkstebloom (Geleen), pinksterbloem: penksterbloem (Genk), peŋkstǝblōm (Boekend), peŋkstǝrblom (Berg / Terblijt, ... ), peŋkstǝrblomt (Amby), peŋkstǝrblum (Eigenbilzen, ... ), peŋkstǝrblōm (America, ... ), peŋkstǝrblǫu̯m (Merkelbeek), peŋkštǝrblomǝ (Eijsden), peŋstǝrblom (Eygelshoven), peŋstǝrblōm (Wessem), pinksjterblomme (Eijsden), pinksterblomme mv (Maastricht), pinksterbloom (Tungelroy), pinksterblóm (Maastricht), pènksterbloom (Pey), pénksterbloum (Sittard), pînksterbloom (Tungelroy), pēŋkstǝrblom (Mheer), pēŋkstǝrblum (Wellerlooi), pēŋkstǝrblōm (Lottum), pęŋkstǝrblom (Geulle, ... ), pęŋkstǝrblōm (Echt, ... ), pęŋstǝblōm (Geleen), pęŋstǝrblōm (Spaubeek), pęŋstǝrblǫu̯m (Nieuwstadt, ... ), -  peenksterbloem (Wellerlooi), peenksterbloom (Lottum), penksterbloom (Spaubeek), pingsterblóm (Eygelshoven), pinksterbloem (Geleen, ... ), pinksterblom (Amby, ... ), pinksterbloom (Amstenrade, ... ), pinksterbloome (Haelen, ... ), pinksterbloum (Merkelbeek), pèngsterbloum (Nieuwstadt), pènksterbloome (Roosteren), péngsterbloum (Sittard), pênksterbloom (Guttecoven), fon.  pi:nGstəRbloôm (America), pingstərbloom (Wessem), pinksterblo:m (Sint-Geertruid), Komt niet veel voor, als ze aangetroffen wordt, wordt ze met officiële...  pinksterbloem (Maastricht), ook voor Sint Jansblòm6 (= margrieten)  pinkstərblómə (Berg-en-Terblijt), Thans meestal  pinksterbloom (Helden/Everlo), WLD Pinksterbloem (cardaminepratensis)  Pinksterbloom (Doenrade), pinksterbloemetje: -  pengsterblömke (Oirsbeek), pinksterbloempje: pęŋstǝrblø̜mkǝ (Oirsbeek), pęŋstǝrblēmkǝ (Bree), pispot: pispot (Blitterswijck, ... ), pispotje: Deze naam heb ik van kinderen gehoord.  pisputjes (Buchten), sinksenbloem: seŋsǝblum (Kwaadmechelen), sleutelbloem: sjleutelbloom (Posterholt), sjleuëtelblomme (Eijsden), šlø̄tǝlblom (Posterholt), šlø̄ǝtǝlblomǝ (Eijsden), WLD = pinksterbloem  sjleutelbloom (Posterholt), sleuteltje: šlø̄tǝlkǝ (Vlodrop), veldkers: vęltjkęrs (Boshoven, ... ), -  veltjkörs (Hushoven, ... ), vingerhoedje: vingerhoedje (Dilsen), violetje: flɛtjǝ (Stevensweert), vleesbloem: vleesbloem (Mheer, ... ), waterbloem: waterbloem (Herten (bij Roermond)), watǝrblōm (Deurne, ... ), waterbloempje: watǝrblymkǝ (Meijel) akkerhoornbloem || Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem [DC 17 (1949)], [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)], [N 92 (1982)] || pinksterbloem, akkerhoornbloem || pinksterbloemen I-5, III-4-3
pinksterbruid meibruid: meibroet (Born), pinksbloem: pīŋksbloͅm (Heerlen), pinksbruit: pīŋksbrūt (Heerlen), pinkstebloem: pènkstebloom (Uikhoven), pinkstebruid: pinkstebroed de wien is oet (Lutterade), pinksterbloem: peengsterblom (Amby), peŋkstərblom (Nieuwenhagen), pinksterblom (Waubach), pinksterbloom (Schimmert, ... ), pinksterbruid: penksterbroed (Schinnen), pinkstebroeed (Guttecoven), pinksterbroed (Eys, ... ), pinksterbroet (Oirsbeek), Bie t pénksterbroet sjpeele woort gezónge:  pénksterbroet (Sittard) De met bloemen en sieraden getooide pinksterbruid die met Pinksteren wordt gekozen en die dan rondgedragen wordt, waarbij wordt gezongen en geld wordt ingezameld [pinksterbloem, pinksterbruid]. [N 88 (1982)] || Pinksterbloem: klein meisje, mooi gekleed dat op Pinksterdag door de kinderen in stoet wordt rondgeleid en getoond om geld in te zamelen voor snoepgoed: typische kinderfolklore in Uikhoven. || Pinksterbruid. III-3-2
pinksteren pinkst: Pinkst (Waubach), pinkstdag: pengsdaag (Schinnen), Pinksdaag (Klimmen), pinksten: de Pinkste (Banholt), me pinxten (Neerpelt), mit de pingste (Montfort), p(ei)nksə (Gutshoven), peenkse (Ulbeek), peenksen (Groot-Gelmen, ... ), Peenkste (Epen), peenkste (Millen), peenseen (Sint-Lambrechts-Herk), peingsə (Borgloon), peinkse (Kortessem), peinksen (Diepenbeek, ... ), peinkste (Mechelen-aan-de-Maas), peinksten (Lanklaar), pengstə (Neerglabbeek), pengsən (Diepenbeek), penkse (Jeuk, ... ), penksen (Heers, ... ), penkste (Opoeteren), Penkste (Schinnen), penkste (Stokkem, ... ), penksten (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), penstə (Opgrimbie), penxen (Wimmertingen), penxte (Hasselt), pexeen (Zonhoven), pēngksə (Alken), pēnkstə (Opglabbeek), pēnse (Jeuk), pēŋstə (Montzen), pĕnksten (Urmond), pijnksten (Vucht), Pingeste (Sevenum), pingse (Mettekoven), pingsen (Diepenbeek), Pingste (Brunssum, ... ), pingste (Kessel), Pingste (Puth, ... ), Pingste(n) (Schinveld), Pink-ste (Vijlen), pinkse (Hoepertingen, ... ), pinksen (Beverst, ... ), Pinkste (Arcen), pinkste (As), Pinkste (Beegden, ... ), pinkste (Bocholt, ... ), Pinkste (Broeksittard, ... ), pinkste (Dilsen, ... ), Pinkste (Epen, ... ), pinkste (Geistingen, ... ), Pinkste (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), pinkste (Haler, ... ), Pinkste (Heek, ... ), pinkste (Heel), Pinkste (Heerlen), pinkste (Helden/Everlo), Pinkste (Herten (bij Roermond), ... ), pinkste (Kuringen), Pinkste (Lottum), pinkste (Lutterade, ... ), Pinkste (Maastricht), pinkste (Mechelen), Pinkste (Meerssen), pinkste (Melick), Pinkste (Meterik), pinkste (Montfort), Pinkste (Munstergeleen), pinkste (Nederweert), Pinkste (Neeritter, ... ), pinkste (Oirsbeek, ... ), Pinkste (Panningen), pinkste (Peer), Pinkste (Posterholt, ... ), pinkste (Roermond), Pinkste (Schaesberg, ... ), pinkste (Tungelroy), Pinkste (Waubach), pinksten (Achel, ... ), Pinksten (Horn), pinksten (Houthalen, ... ), pinkstə (Eigenbilzen), Pinkstə (Nieuwenhagen), pinkstə (Swalmen), pinkstən (Overpelt), pinsete (Bocholt), Pinsten (Obbicht), Pĭnkste (Guttecoven), pè-nxe (Wellen), pèngse (Hoeselt), Pèngste (Lutterade), pèngste (Sittard), pèngstə (Stokkem), pènkse (Tongeren), Pènkste (Doenrade, ... ), pènkste (Hasselt, ... ), pènxen (Kuringen), pènxten (Maaseik), pénske (Hoeselt), pənksən (Velm), pɛngstən (Dilsen), `i = lang`  pi(ng)sten (Achel), meestal sinksen, painske wordt zelden gebruikt  painskə (Nieuwerkerken), pinkster: Peenkster (Well), pinkster (Baarlo), Pinkster (Grubbenvorst, ... ), pinksteren: pe.ngstərə (Vroenhoven), Peekstere (Sint-Martens-Voeren), peenkstere (Lanaken), Peenkstere (Sint-Pieter), peenkstere (Weert), peenksteren (Hamont), peinkstere (Sint-Truiden, ... ), peinksteren (Maaseik), peinkstərə (Eisden), peīnkstərə (Opglabbeek), Penkstere (Genooi/Ohé), penkstere (Grevenbicht/Papenhoven), Penkstere (Laak), penkstere (Schinnen), penksteren (Maaseik), penkstərə (Sint-Truiden), penkstərən (Neerpelt), peŋstərə (Meijel), pēngstərə (Lanaken), pĕĕnkstere (Afferden), Pĕnkstere (Bingelrade), pienksteren (Hamont), Pingestere (Sevenum), pingstere (Valkenburg), Pinkschtere (Eijsden), Pinkstere (Amby), pinkstere (Asenray/Maalbroek, ... ), Pinkstere (Berg-en-Terblijt), pinkstere (Blerick), Pinkstere (Blitterswijck, ... ), pinkstere (Bree, ... ), Pinkstere (Klimmen, ... ), pinkstere (Linne), Pinkstere (Lottum), pinkstere (Maasbracht, ... ), Pinkstere (Maastricht), pinkstere (Maastricht), Pinkstere (Maastricht), pinkstere (Maastricht), Pinkstere (Meerssen), pinkstere (Meijel), Pinkstere (Merselo, ... ), pinkstere (Montfort), Pinkstere (Nieuwenhagen), pinkstere (Nuth/Aalbeek, ... ), Pinkstere (Swolgen), pinkstere (Tegelen, ... ), Pinkstere (Valkenburg), pinkstere (Velden, ... ), Pinkstere (Voerendaal), pinkstere (Weert), Pinkstere (Wellerlooi), pinksteren (Bree, ... ), Pinksteren (Oirlo), pinksteren (Opitter, ... ), pinkstern (Maaseik), Pinkstre (Waubach), pinkstərə (Maastricht), Pinkstərə (Nieuwenhagen), Pinstere (Venray), pinsteren (Sint-Odiliënberg), pinsterən (Overpelt), pīnkstərə (Lanaken), Pnkstere (Meerlo), pènkstere (Echt/Gebroek, ... ), pènksteren (Guttecoven), Pènstere (Susteren), Pénkstërë (Tongeren), pinkstfeest: Pinksfies (Heerlen), sinksen: seinkse (Sint-Truiden), seinksen (Kermt), seinseen (Wilderen), seinxen (Wintershoven), sengsə (Zonhoven), senksə (Sint-Truiden), senksəj (Herk-de-Stad), sēnsə (Lanaken), sienkse (Hasselt), sienseen (Herk-de-Stad), sin(k)sə (Koersel), singse (Loksbergen), singsen (Paal), singsə (Sint-Lambrechts-Herk), sinkse (Bree, ... ), sinkse(n) (Koersel), sinksen (Achel, ... ), Sinksë (Tongeren), sinksə (Koersel, ... ), sinkxen (Tessenderlo), sinsee (Bree), sinseen (Kaulille), sinsən (Zolder), sinxen (Achel, ... ), sniksen (Tessenderlo), sènske (Sint-Truiden), Sénksë (Tongeren), sînxen (Hamont), sɛnksən (Tessenderlo), meestal sinksen, painske wordt zelden gebruikt  sainksə (Nieuwerkerken), Ook: pinstere  sinkse (Eigenbilzen), sinksten: senkste (Stokkem), vijftig dagen na pasen: vieftigste daag nao paose (Baarlo) Hoe heet de 50e dag na Pasen: Pinksteren of Sinksen? [ZND 40 (1942)] || Pinksteren [SGV (1914)] || Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)] III-3-3
pinnen boulonnen: bǝloŋǝ (Tongeren), bouten: bōtǝ (Lummen, ... ), doppen: dø̜p (Hoeselt), houtpinnen: (het leer is) hǫwtgǝpenjtj (Roggel), ijzeren krammen: ęǝzǝrǝ kramǝ (Berbroek), ijzeren pinnen: ajdǝrǝ pęnǝ (Sluizen), ijzeren spijen: ęǝzǝrǝ spejǝ (Stevoort, ... ), ijzeren staven: ęjzǝrǝ stø̜.f (Rutten), ijzers: ęǝzǝrs (Berlingen), ijzertjes: ęǝzǝrkǝs (Bommershoven), nagelen: nɛ̄gǝl (Bilzen), nagels: nāgǝls (Kermt), pegels: pi.gǝls (Lauw), pigǝls (Lauw), pīgǝl (Alt-Hoeselt), pijlen: pelǝn (Kortessem), pilǝn (Diepenbeek, ... ), pī.lǝ (Lauw), (enk)  pel (Berlingen, ... ), pinnen: penǝ (Bilzen, ... ), penǝ(n) (Alt-Hoeselt, ... ), penǝn (Dilsen), pinnen (Lommel), pęnǝ (Kanne, ... ), (enk)  pe.n (Aldeneik, ... ), spieën/spijen: spiǝ (Mal), spęjǝ (Groot-Gelmen, ... ), (enk)  spęj (Alken, ... ), spī (Hoeselt, ... ), tappen: tap (Lanaken, ... ), tēp (Vliermaalroot  [(enkelvoud: tap)]  ), tɛp (Gutschoven, ... ) De (ijzeren) pinnen waarmee de molensteen aan de beugels van de steenkraan wordt bevestigd. [Vds 205; Jan 184; Coe 167; Grof 200] || Het leer door middel van houten pennen machinaal of met de hand bevestigen. [N 60, 148a] II-10, II-3