e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
platvol werk gelijke voeg: gǝlęjkǝ vūx (Bilzen), gewoon voegwerk: gǝwun vuxwɛrk (Genk), glad werk: jlat węrǝk (Kerkrade), plat voegwerk: plat ˲vōxwęrǝk (Herten, ... ), plát ˲vō ̝xwē̜rǝk (Meeuwen), plat werk: plat węrǝk (Kerkrade), platte: platǝ (Meeuwen), platte voeg: platǝ vōx (Uikhoven), platǝ vūx (Bilzen), platvoeg: plat˲vōx (Noorbeek, ... ), platvol voegwerk: plat˲vǫl vōxwęrǝk (Beek, ... ), platvol werk: plat˲vǫl werǝk (Heerlen), vol voegwerk: vǫl vūxwɛrk (Bilzen), volgemetst werk: vǫlgǝmɛts wɛrk (Bilzen), volzet gestreken voegwerk: vǫlzat˲gǝštrēkǝ vōxwęrǝk (Tegelen) Wijze van voegen waarbij de voorkant van de voeg gelijk ligt met die van de metselsteen. [N 32, 34a; monogr.; N 32, 29d] II-9
plavuis plavuis: plevûis (Gronsveld), pləvuu:s (Roermond) plavuis III-2-1
plechtig feestelijk: faïstelik (Schimmert), feastelich (Eys), feastelik (Lutterade), feestelek (Eigenbilzen), feestelik (Klimmen, ... ), fieestelek (Eksel, ... ), fieestelik (Bree), fieesteluk (Roggel), fiestelek (Maastricht), fiestelik (Bocholt, ... ), fistelik (Hechtel), fiëstelik (Schinnen), féstelek (Tongeren), Ook `plechtig`.  fiestelijk (Maastricht), feierlich (du.): faierlich (Bocholtz), faierliech (Waubach), faierlieg (Kerkrade), feierliech (Waubach), fɛərləch (Montzen), plechtig: plaechtig (Sevenum), plechteg (Tongeren), plechtieg (Valkenburg), plechtig (Baarlo, ... ), pleͅxtex (Achel), plèchtich (Sint-Truiden), plèchtig (Maastricht), plègteg (Sint-Truiden), plɛchtig (Schinnen), plɛxtex (Meijel), plɛxtig (Siebengewald), pontificaal: pontifikaal (Reuver), solemneel (<oudfr.): Solemeniël (Geulle), staats: sjtaats (Schinnen) Plechtig, feestelijk [faierlich?]. [N 96B (1989)] III-3-3
plechtige communie grote communie (<lat.): de groate kommunie (Meerssen), de groeëte kemūnie (Nieuwenhagen), groate kèmuune (Geleen), groeete komunie (Weert), groete kommunie (Tungelroy), groeëte kemunie (Mechelen-aan-de-Maas), grotë këmúnë (Hoeselt), zegt men nu  de groote kòmmune (Tongeren), grote kommunion (du.): de groese kómmelejoeën (Bocholtz), grote pasen: zei men vroeger  de groote pwòisse (Tongeren), kinderaannemen, het ~: ət keŋərānɛɛmə ɛn ət vərnøjə van də dōpgəlübdə (Montzen), pasen: zenne pwooisse houge (Tongeren), plechtige communie (<lat.): de plechtige cemmunie (Valkenburg), de plechtige communie (Koningsbosch), de plechtige kemmune (Schinnen), de plechtige kemunie (Voerendaal), de plechtige kommiene (Eigenbilzen), de plechtige kommune (Sint-Truiden), de plechtige kómmunie (Klimmen), de plegtige kommunie (Heers), de plégtige kemūūnie (Nieuwenhagen), plechige communie (Sint-Huibrechts-Lille), plechtege kemmunie (Maastricht), plechtige cemunie (Kessel), plechtige communie (Achel, ... ), plechtige communie en vormsel (Maastricht), plechtige communje (Zonhoven), plechtige kemi-jnie (Bree), plechtige keminnie (Eksel), plechtige kemmiene (Eigenbilzen), plechtige kemmunie (Houthalen, ... ), plechtige kemune (Lutterade, ... ), plechtige kemunie (Baarlo, ... ), plechtige kemuniej (Geistingen), plechtige kemunne (Hoensbroek), plechtige kemuune (Vlodrop), plechtige kemuune - daupbelofte doon (Schimmert), plechtige kemuunie (Heel, ... ), plechtige kemuuniej (Ell), plechtige kĕmienie (Opoeteren), plechtige kmunie (Maastricht), plechtige kommunie (Bocholt, ... ), plechtige kommuniej (Thorn), plechtige kummunie (Tienray), plechtige kèmunie (Heel), plechtige kómmuunie en vernujjing doopbelofte (Epen), plechtigge commuune (Posterholt), plechtigge kómmunie (Nuth/Aalbeek), plechtigə kəmiĕniĕ (Opglabbeek), plechtëgë këmúnë (Hoeselt), plechtəge kəmūnə (Loksbergen), plegtige kemmunie (Schinnen), plegtige kemunie (Roermond), plegtige kommunie (Baarlo), plɛxtəgə kəmyni (Meijel), (Vernauwing van de daupbelofte)  de plechtige kemmunie (Stokkem), de plechtige kemune hield het laatste mee in  de plechtige kemune + hernuïng van de daopbelofte (Gulpen), plechtige eerste communie (<lat.): plechtige uurste kommunie (Siebengewald), plechtige heilige communie (<lat.): de plechtife h. kemune plus de hernujing van de doupbelofte (Klimmen), plechtige H. commune (Neerbeek) De H. Communie [kómmelejoeën]. [N 96D (1989)] || De Plechtige H.Communie + hernieuwing van de doopbeloften. [N 96D (1989)] III-3-3
plechtige communie: hernieuwing van de doopbeloften herhaling: herhaoling (Baarlo), hernieuwing doopbeloften: hernieuwing doopbeloften (Eys), hernieuwing van de doopbeloften: de plechtige h. kemune plus de hernieuwing van de doupbelofte (Klimmen), de plechtige kemune hield het laatste mee in  de plechtige kemune + hernuïng van de daopbelofte (Gulpen), vernieuwen van de doopgeloften: ət keŋərānɛɛmə ɛn ət vərnøjə van də dōpgəlübdə (Montzen), vernieuwing doopbeloften: plechtige kómmuunie en vernujjing doopbelofte (Epen), vernieuwing van de doopbeloften: verniejing van de duipbelofte (Echt/Gebroek) De Plechtige H.Communie + hernieuwing van de doopbeloften. [N 96D (1989)] III-3-3
plechtige communie: hernieuwing van de doopbeloften add. de doopbeloften hernieuwen: de duipbelofte hernuje (Klimmen, ... ) De Plechtige H.Communie + hernieuwing van de doopbeloften. [N 96D (1989)] III-3-3
plechtige huwelijksmis bruidsmis: broedsmès (Ell), broedsmés (Haler), broeêdsmis (Reuver), brōēëtsmāēs (Nieuwenhagen), deftige bruidsmis: dèftige broedsmis (Baarlo), drieherenbruidsmis: drie hière broedsmès (Schinnen), eersteklas trouwen: örste klas trouwe (Oirlo), feierliche (du.) trouwmis: ən fɛjərləXə trowmēs (Montzen), gezongen mis: gezônge mis (Oirlo), gezongen trouwmis: gezônge trouwmès (Mechelen-aan-de-Maas), hoge bruidsmis: hoag broedsmès (Geleen), hoge vierherenbruidsmis: hoeèg-veer heĕre broèedsmès (Schimmert), plechtige bruidshoogmis: plechtige broedshoamès (Schinnen), plechtige bruidsmis: de plechtige broedsmès (Klimmen), ing plechtige brōēdsmès (Nieuwenhagen), n plechtige broetsmès (Klimmen), plechtige broedsmees (Epen), plechtige broedsmes (Eys, ... ), plechtige broedsmès (Echt/Gebroek, ... ), plechtige broeëdsmes (Hoensbroek), plechtige broeëdsmis (Baarlo, ... ), plechtige broeëdsmès (Waubach), plechtige broêdsmès (Heel), plechtige brôedsmès (Maastricht), plegtige broedsmis (Roermond), met 3 heren  plechtige broedsmès (Melick), plechtige huwelijksmis: plechtege houweleksmès (Maastricht), plechtige huweliksmis (Reuver), plechtige mis: ein plechtige mes (Klimmen), plechtige mis (Oirlo), plechtige mès (Voerendaal), plechtige trouwmis: de plechtige trauwmes (Stokkem), en plechtege traamès (Sint-Truiden), n plechtige trouwmés (Eigenbilzen), plechtige trouwmis (Siebengewald, ... ), plechtige trouwmès (Baarlo, ... ), plɛxtəgə troͅwmes (Meijel), trouw met koorzang: traa met koorzang (Jeuk), trouwmis: tromis (Koningsbosch), trouwmeis (Hoensbroek), trouwmes (Bocholt, ... ), trouwmis (Achel) Een plechtige bruidsmis [hoeëchfierlieje broedsmaes]. [N 96D (1989)] III-3-3
plechtige mis feestelijke mis: feestelijke mēs (Sittard), feestelijke mis doon (Venlo), fieestelijke mes (Peer), fiestelijke mes (Baarlo), feestmis: fiees mes (Beesel), feierliche (du.) mis: faeërlige mees (Vijlen), plechtig gecelebreerde mis: plechtig gecelebreerde mes (Peer), plechtige mis: en plechtige mis (Venray), plaechtige mis (Sevenum), plechtige maes (Posterholt), plechtige mees (Epen), plechtige mes (Ell, ... ), plechtige mēs (Sittard), plechtige mis (Oirlo, ... ), plechtige mès (Gulpen, ... ), plegitge mis (Roermond), plegtigge mis (Baarlo), plèchtəgəmés (Loksbergen), pontificale mis: pontifikale mis (Reuver) De mis plechtig opdragen, celebreren. [N 96B (1989)] || Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)] || Plechtig, feestelijk [faierlich?]. [N 96B (1989)] III-3-3
plechtige mis add. plechtige hoogmis: plechtige hoeëmès (Doenrade) De mis plechtig opdragen, celebreren. [N 96B (1989)] III-3-3
pleisteren (een) muur bezetten: mūr bǝzetǝ (Rijckholt), afgletten: af˲glɛtǝ (Leunen), afpleisteren: āfpliǝstǝrǝ (Kerkrade), bepleisteren: bǝplestǝrǝ (Waubach), berapen: bǝrāpǝ (Ell, ... ), bestrijken: bǝštrīkǝ (Sittard), bezetten: bǝzø̜tǝ (Bree), bǝzętǝ (Castenray, ... ), bǝzɛtǝ (Altweert, ... ), de muur opsauzen: dǝ mūr opsajzǝ (Oud-Caberg), een muur in de rauwe zetten: ǝn mȳr in dǝ rǫwǝ zętǝ (Venray), een plafond inzetten: enǝ plavǫŋ ezɛtsǝ (Kerkrade  [(de eerste pleisterlaag op een plafond aanbrengen)]  ), gepleisters: gǝplīstǝrs (Eupen), het grijs zetten: ǝt ˲gręjs ˲zɛtǝ (Genk), in de rauhputz werken: en dǝr rǫwputs werǝkǝ (Kerkrade), in de rauhputz zetten: en dǝr rǫwputs ˲zɛtsǝ (Kerkrade), in de rauwe werken: en dǝr rǫwǝ werǝkǝ (Kerkrade), in de rauwe zetten: en dǝr rǫwǝ zɛtsǝ (Kerkrade), in het rauwt werken: en ǝt rǫwt werǝkǝ (Kerkrade), in het rauwt zetten: en ǝt rǫwt zɛtsǝ (Kerkrade), plaasteren: plǫstǝrǝ (Castenray, ... ), plafonden: plafǫŋǝ (Helden, ... ), plǝfǫŋǝ (Zonhoven), plafonneren: plafonērǝ (Maastricht  [(stucadoren - ook: van een plafond voorzien)]  ), plafǝnjęrǝ (Tongeren), plafǝnē̜rǝ (Eupen  [(ook gebruikt voor het bepleisteren van wanden)]  ), plakken: plakǝ (Hasselt, ... ), plakwerk: plakwē̜rk (Gronsveld), pleisteren: pl ̇istǝrǝ (Herten), pl ̇iǝstǝrǝ (Montfort), pl ̇ēstǝrǝ (Roermond), plestǝrǝ (Epen, ... ), pli.stǝrǝ (Venlo), plistǝrǝ (Blitterswijck, ... ), plištǝrǝ (Panningen), pliǝstǝrǝ (Bleijerheide, ... ), pljē̜stǝrǝ (Echt), plēstǝrǝ (Montfort, ... ), plē̜ǝstǝrǝ (Susteren), plęjstǝrǝ (Maastricht, ... ), plęstǝrǝ (Eupen), plī.stǝrǝ (Geulle, ... ), plīstǝrǝ (Heerlen, ... ), plekken: plɛkǝ (Berverlo, ... ), plɛʔǝn (Lommel), plekkerij: plɛkǝręj (Berverlo), plɛʔǝrē̜ (Tessenderlo), raapwerk: rāpwęrk (Eys), rapen: rapǝ (Kerkrade  [(ruw bepleisteren)]  ), rauw afpleisteren: rǫw āfpliǝstǝrǝ (Kerkrade), smeren: smē̜rǝ (Meijel), stucadoren: støkadōrǝ (Tungelroy), stucwerk: štukwęrǝk (Bleijerheide), verputzen: vǝrputsǝ (Bleijerheide), witten: wetǝ (Heerlen) Een muurvlak of plafond bedekken met een laag metselmortel uit kalk en zand of Portlandcement. Voor fijner werk, vooral binnenhuis, worden muur of plafond eerst bedekt met een laag mortel, vervolgens effen geschuurd en dan overtrokken met een dunne laag pleisterspecie, meestal bestaande uit gegoten kalk en gips. Ook in Q 121 kende men verschillende bewerkingen om een muur te bepleisteren. Als eerste werd op de gemetselde muur met behulp van een speciale troffel, de zogenaamde 'schmeisstroffel' ('šmajstrufǝl'), een laag specie aangebracht. Het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, van voren recht. Men noemde dit: 'in het rauwt zetten' ('en ǝt rǫwt ˲z'tsǝ'). De stucadoor maakte daartoe een mortel aan, bestaande uit 5 delen zand, 1 deel kalk en 1 deel cement, die 'rauhputz' ('rǫwputs') werd genoemd. Nadat de laag was aangebracht werd hij met behulp van een rij glad gemaakt. Wanneer de muur ongeveer veertien dagen had gedroogd, kon men beginnen met de afwerking. Men noemde dit: de muur 'in de witte zetten' ('en dǝr w ̇īsǝ z'tsǝ') of 'in de fijnputz zetten' ('en dǝr fīn-/fajnputs z'tsǝ'). Daarbij werden twee lagen opgebracht. Het opbrengen van de eerste laag werd gedaan met behulp van de troffel en de 'sprahe' ('šprǭǝn'). Vervolgens werd de muur met de plakspaan gladgeschuurd. Voor de laatste laag gebruikte men 'vette spijs' ('v'tǝ špīs'), dus mortel waar veel kalk in was gemengd, zodat die laag ook wel 'de vette' ('dǝr v'tǝ') werd genoemd. Ook deze laag werd weer met de plakspaan verder afgewerkt. Zie ook de toelichtingen bij de lemmata 'Plafond', 'Plakspaan' en 'Speciebord'. Bij het pleisteren van een plafond werd de pleistermortel met grote kracht tegen de pleisterlatten gedrukt. Het teveel aan pleister dat bij deze werkzaamheden achter de latten terecht kwam, werd in Q 193 'kraal' ('kral') genoemd. Het woord werd ook gebruikt voor het teveel aan specie aan de binnenkant van een spouwmuur (Gronsvelds Woordenboek, pag. 243). [N 32, 37a; N 32, 37b; monogr.] II-9