e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
plicht devoiren (< fr.): devoere (Beverlo), e du zĕn devoure (Sint-Truiden), ej du zən dəvuərə (Leopoldsburg), hij doet z’n devore (Voort), hè dujt z’n devoeren goewt (Koersel), Fr. devoir z¯n devoore doehn  devoore (Genk), flicht: flich (Bleijerheide, ... ), juist wat hij moet doen: he wet just wat he mot doen (Paal), plicht: e duit z’n plicht (Maaseik), e dut zen pliech (Heers), ei deut zien plicht (Maaseik), ei duut zien plich (Maaseik), eͅi plĭxt (Opglabbeek), haoi döt zin plicht (Kaulille), he dee zijn plicht (Peer), he deit zien plich (Mechelen-aan-de-Maas), he dijt z’n plicht (Reppel), he dét z’n plicht (Riemst), he zen plicht (Gingelom), hee die zenne plich (Kuringen), hee du zijn plicht (Sint-Truiden), hee du zən plicht (Sint-Truiden), heeje dut zēn plieəcht (Stevoort), hei deit z’n plicht (Gruitrode), hei dijt z’n plicht (Lanaken), hejə dy(3)̄t zən plecht (Zonhoven), hey du zən plich (Jeuk), heär det sing pflicht (Lontzen), heə döt z’n plîch (Gutshoven), hēj dyt zən pləcht (Hamont), hi di z’n plich (Hasselt), hi dut zén plich (Wellen), hie die zèn pliech (Hasselt), hie dyjət sən plecht (Zonhoven), hiee die zèn pliech (Hasselt), hiej dī z’n plig (Hasselt), hieje die z’n plieg (Hasselt), hieje dut z’n pliech (Heers), hieë dut zen pliech (Groot-Gelmen), hij deit zien plich (Opgrimbie), hij doet zijn plicht (Tessenderlo), hij duur zèn pliegt (Lommel), hij duut zen plich (Paal), hij duut zien plicht (Hamont), hije dut zen plich (Heers), hije dut zèn pliêg (Ulbeek), hiɛ̄ dy(3)̄t sən plecht (Houthalen), hè deet z’n plicht (Martenslinde), hè deit zien plicht (Opglabbeek), hè deut z’n plicht (Weert), hè deèd z’n plich (Grote-Spouwen), hè dieet z’n plicht (Peer), hè doe zen plicht (Beverlo), hè doet z’n plicht (Beverlo), hè duit zien plicht (Kinrooi), hè duit zən plich (Mechelen-aan-de-Maas), hè dut zij plicht (Kaulille), hè déèd z’n plicht (Eigenbilzen), hè dêêt z’n plich (Mopertingen), hè düt zèn plieəch (Wellen), hé duit z’n plich (Moelingen), hê deit zen plicht (Neeroeteren), hɛ̄ dejt ziən plecht (Bree), hɛ̄ doait zīn plecht (Beek (bij Bree)), hɛ̄ dut zən plecht (Oostham), in plixt (Eksel), nə plĭxt (Herk-de-Stad), plext (Houthalen, ... ), plēxt (Gerdingen), pli-jcht (Altweert, ... ), plich (Meeswijk, ... ), plicht (Alken, ... ), pliech (Hasselt, ... ), pliecht (Genk), pliX (Beverst, ... ), plix (Tongeren), pliX (Tongeren), plix (Tongeren), pliX (Veulen), pliXt (Kerkrade), plīX (Heers, ... ), plîech (Kortessem), plïch (Tongeren), r deit z’n plich (Rosmeer), zən plech dun (Opgrimbie), øn plixt (Meldert), ə dut z’n plieg (Engelmanshoven), ə dɛjt sən plech (Rekem), ən plext (Beverlo, ... ), ən plĕxt (Koersel, ... ), ən plix (Lanklaar), ən plixt (Helchteren), ən pli̯x (Maaseik), zn  plich (Heerlen), wat hij moet: hij doet wat hij moet (Gorsem), hè deit wat er moot (Neeroeteren), hè dud wo tēr moet (Bilzen), wat hij moet doen: e dut waot er moet dun (Hoepertingen), hai deet wat hai moet doeën (Genk), he doet wat hi moat doan (Dilsen), hij doe wa hij moət doen (Tessenderlo), hij duut wat ter mot doen (Houthalen), hij duut wet ie moet doen (Neerpelt), həi du:t wat ər mo:t doən (Beringen), iə døt watər dun møt (Hasselt), wat moet zijn: hè deut wijt moet zien (Rijkhoven), wat ze hem gezegd hebben: doen waat ze hum gezag hubben (Rekem), zijn werk: hi du zi weirk (Sint-Huibrechts-Lille), hij doet ze werk (Kwaadmechelen), hè deit zie wèrk (Rekem), zijn zaak: z’n zōͅk dūn (Vroenhoven) een plicht [ZND A1 (1940sq)] || Hij doet zijn plicht. [ZND 33 (1940)] || plicht || plichten III-1-4
plichten van staat het voorbeeld geven: t vurbeeld gaeve (Oirlo), plicht van staat: plicht va staot (Lommel), plichten: de plichte (Hoensbroek), dien pligten kennen (Baarlo), plich (Geleen), plichte (Posterholt), plichten van de staat: de plichte van de stoat (Eigenbilzen), plichte van de sjtaot (Roermond), plichten van der staat (Eys), plichten van dijn staat: pliechte vaan dene staot (Maastricht), plichten van staat: de plichte van stoot (Sint-Truiden), de plichten van staat (Jeuk), de plichten van stouwt (Jeuk), plichte van staot (Geistingen, ... ), plichte van stôat (Neerpelt), pliechten va stoat (Hoensbroek), plichten van zijn staat: de plichte van zienge sjtaot (Gulpen), plichte van sienne sjtaat (Waubach), plichte van zenne staot (Stokkem), plichte van ziene staat (Siebengewald), plichte van ziene staot (Bocholt), plichten van ziene staot (Achel), pliechte vaan zene staot (Maastricht), plichten van zijn staat vervullen: plichten van ziene schtaot vervülle (Schimmert), staatsplicht: staanspligd (Meijel), staatsplich (Klimmen), staatsplichten: sjtaotspliechte (Valkenburg), staatsplichte (Baarlo), stand heeft zijn verplichting: sjtand haet zien verplichting (Klimmen), standesplicht: sjtandesplich (Epen), standsplichten: də sjtantsfleXtə (Montzen), sjtàndspligte (Nieuwenhagen), zich gedragen: zich gedrage (Oirlo), zijn plichten van staat doen: z`n plichte van staot doen (Eigenbilzen), zijn verplichting gestand doen: zien verplichting gestandj doon (Melick), zijn verplichting nakomen: zien verplichting naokôme (Melick) De plichten van staat, plichten van zijn staat (D. Standes-pflichten). [N 96D (1989)] III-3-3
plint bassement: basǝment (Mopertingen), boord: būrt (Genk), brusting-hoogte: brøsteŋhȳǝx˱dǝ (Eys), onderkant: ōŋǝrkantj (Neeritter), onderslag: oŋǝršlāx (Roermond), onderstuk: ondǝrstø̜k (Oud-Caberg), plint: ple.nt (Meeswijk, ... ), ple.ntj (Tungelroy), plejntš (Bree, ... ), plent (Bree, ... ), plentj (Ell, ... ), plēnt (Hamont, ... ), plęnt (Bilzen), pǝlēnt (Lozen), sokkel: sǫkǝl (Bleijerheide, ... ), zǫkǝl (Kerkrade), soubassement: subasǝmɛnt (Bilzen, ... ), tras: tras (Haler), tǝras (Herten), tɛras (Tungelroy), trasraam: drasrām (Heythuysen), rasrām (Houthem, ... ), trasrām (Beek, ... ), trasrǭm (Maastricht), vochtmuur: vǫxmūr (Jabeek), voetlijst: voslīs (Bleijerheide, ... ), vorstwering: vǫrstwēreŋ (Weert), waterslag: wātǝršlāx (Rothem) Het ongeveer één meter hoge onderstuk van de buitenmuren van een bouwwerk. Het wordt doorgaans van een harde metselsteensoort vervaardigd. Zie ook het lemma 'Klinker' in wld ii.8, pag. 72. In Q 121 was de plint tien √† twaalf lagen hoog. Hij werd afgesloten met behulp van een laag op hun kant staande stenen: de 'rollaag' ('rǫllǭǝx') of 'rechtoppe' ('ręǝt˱opǝ'). Ook in L 210 werd de ongeveer één meter hoge plint afgedekt met een rol- of traslaag. In Q 193 en Q 194 werd de plint met behulp van 'trasbrikken' ('tras˱brekǝ') opgemetseld. [N 31, 34f; monogr.] || Houten lat met een formaat van ongeveer 1.5 x 12 cm (0.75 x 5 duim) die vooral als afwerkingslat aan de voet van muren wordt aangebracht. [N 50, 73h; monogr.] II-12, II-9
plisseren hoppeltjes naaien: hǫpǝltjǝs nɛ̄ǝjǝn (Achel), plisseren: plesi-jǝrǝ (Wellen), plisiǝrǝ (Bilzen), plisiɛrǝ (Tongeren), plisseren (Achel, ... ), plisērǝ (Bleijerheide, ... ), plisērǝn (Diepenbeek), plisē̜rǝ (Eisden), plisęjrǝ (Bocholt, ... ), plisęjǝrǝ (Tessenderlo), plišērǝ (Nieuwstadt), pløsīrǝ (Weert), plǝsērǝ (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), plooitjes maken: plø̜jkǝs mākǝ (Rothem), plǫjkǝs mǭkǝ (Bilzen), schoon rimpelen: sjōn rømpǝlǝ (Herderen), uithakkelen: ūttakǝlǝ (Venlo) Zeer fijn plooien. [N 62, 12d; N 62, 12a; N 62, 12b; Gi 1.IV, 34MW] II-7
plissé fijne plieken: fīn plīkǝ (Opglabbeek), fijne plooitjes: fejn plǫjkǝs (Meijel), plissé: plisē (Kesseleik), plysē (Ottersum), plooitjes: plø̄jkǝs (Kesseleik) Smalle plooitjes van gelijke breedte, als de vouwen van een waaier. De voorkant van de vouwen staat iets van het lichaam af, waardoor een uitwaaierend effect ontstaat (Het Beste Naaiboek, pag. 166). [N 62, 12d] II-7
ploeg middagpost: medaxpǫst (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder]), middagschicht: medaxšixt (Zie mijnen  [(Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), morgenpost: mǫrgǝpǫst (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]), morgenschicht: mǫrgǝšext (Zie mijnen  [(Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), nachtpost: naxtpǫst (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]), nachtschicht: naxtšext (Zie mijnen  [(Eisden)]  [Emma]), ploeg: plex (Beverst, ... ), plix (Godschei, ... ), plo ̝x (Borgloon, ... ), plogǝ (Beverst, ... ), plogǝn (Beringen, ... ), plox (Alken, ... ), plu ̞gǝ (Bilzen), plu ̞u̯x (Kortessem), plu ̞x (Bilzen, ... ), plugǝ (Herk-de-Stad, ... ), plugǝn (Hamont, ... ), plux (Aalst, ... ), ply ̞i̯x (Ulbeek), ply ̞x (Berlingen, ... ), plyi̯x (Wilderen), plyx (Berg, ... ), plø ̝x (Borgloon, ... ), pløx (Aalst, ... ), plø̄ ̝x (Cadier), plø̄x (Aubel, ... ), plīx (Godschei, ... ), plō ̞x (Linne, ... ), plōgǝ (As, ... ), plōu̯gǝ (Sint Pieter), plōu̯x (Maastricht, ... ), plōx (Aldeneik, ... ), plōx(t) (Sint-Martens-Voeren, ... ), plōǝx (Kinrooi, ... ), plőx (Berbroek, ... ), plūgǝ (Halen), plūx (Halen, ... ), plű ̞u̯x (Ulbeek), plűx (Mopertingen, ... ), plǫu̯x (Bingelrade, ... ), plǭx (Rummen), pl˙o ̝u̯x (Eupen), pl˙o ̞x (Moresnet, ... ), pl˙ox (Bleijerheide, ... ), pl˙oǝx (Baelen), pl˙ø ̝i̯x (Eupen), pl˙øi̯x (Sittard), pl˙øǝx (Baelen, ... ), pl˙ø̄i̯x (Rijckholt), pl˙ø̄x (Heythuysen, ... ), pl˙ø̜xt (Sint-Martens-Voeren, ... ), pl˙ōgǝ (Lottum, ... ), pl˙ōx (Baexem, ... ), pl˙ō̝x (Montzen), pl˙ǫu̯gǝ (Sittard), pl˙ǫu̯x (Sittard), pl˙ǫx (Bocholtz, ... ), pl˙ǫxt (Sint-Martens-Voeren, ... ), de volgende opgaven zijn meervoud  plȳx (Aijen, ... ), post: pǫst (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]), schicht: šext (Zie mijnen  [(Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), twee-urenpost: twē-ȳrǝpǫst (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder)]  [Eisden]) De ploeg is het landbouwwerktuig dat de grond voorsgewijs lossnijdt en deze - afhankelijk van de stand van het strijkbord - geheel of ten dele omkeert. De term ploeg is te beschouwen als benaming voor het hier bedoelde werktuig in het algemeen, alsmede voor het ploegtype dat ter plaatse vanouds of in een bepaalde periode het meest gebruikt werd. Oudere zegslieden die de modernere (wentel)ploegen hebben zien opkomen en daarvoor benamingen als dubbele ploeg, wentelploeg e.a. opgaven, verstonden onder "de ploeg" de oude houten voet-, rad- of karploeg, zoals een latere generatie met "de ploeg" vaak de voorloper van de moderne, met een tractor verbonden ploeg blijkt te bedoelen. In het tweede deel van het lemma zijn de beschikbare meervoudsvormen van ploeg vermeld. [N 11, 29; N 11A, 66a + 66b; N 27, 14 + 15 + 16 add.; JG 1a + 1b; Wi 9; S 8; Gwn 7, 2; monogr.] || Ploeg mijnwerkers die op hetzelfde tijdstipdienst doet. Het simplex morgen-, middag-, respektievelijk nacht- duidt de periode aan waarin de betreffende ploeg werkt; het simplex twee-uren- verwijst naar het moment waarop de middagploeg begint. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata Dagdienst, Middagdienst, Late Dienst en Nachtdienst. [Vwo 509; Vwo 510; Vwo 531; Vwo 532; Vwo 539; Vwo 540; Vwo 617; Vwo 684; Vwo 807] || Ploeg veenarbeiders. Bij veenarbeid is het normaal dat men bij het graven werkt met ploegen. Het aantal mensen in zo''n ploeg is nogal eens verschillend, van 2 á 3 man tot 11 arbeiders.' [II, add.] I-1, II-4, II-5
ploeg arbeiders schicht: šix (Kelmis) Groep arbeiders die tegelijkertijd werkte. [monogr.] II-4
ploeg steenarbeiders klatsploeg: klatsplōx (Tegelen), ploeg: plox (Spekholzerheide), plux (Bilzen, ... ), plōx (Klimmen, ... ), steenbakkers: štęjnbę ̞kǝrs (Nunhem), tichelploeg: texǝlplōx (Tegelen) Algemene benaming voor al de werklieden samen die op een steenbakkerij stenen vervaardigen. Zie voor de meer specifieke benamingen van de arbeiders uit een dergelijke ploeg de lemmata ɛkleibereiderɛ, ɛvormerɛ, ɛinzetterɛ, etc. Het woordtype klatsploeg was van toepassing op een groep van 4 tot 6 arbeiders die bepaalde werkzaamheden bij de ouderwetse steenovens in accoordwerk verrichtte (Tegels Dialek, pag. 94).' [N 98, 5; monogr.] II-8
ploegboom anker: a.ŋkǝr (Neerharen  [(wentelploeg)]  , ... ), balk: ba.lk (Hees), balk (Kortenbos, ... ), balǝk (Achel, ... ), bá.lǝk (Bommershoven, ... ), bálǝk (Buvingen  [(voetploeg)]  , ... ), bā.lǝk (Kanne, ... ), bǝ.lǝk (Alken, ... ), bǝu̯.k (Beek, ... ), beulhout: bø̄lhō ̞t (Kanne), boom: bō ̞m (Voerendaal), būǝm (Oostham, ... ), bǫu̯m (Susteren), brug: brø̜k (Baarlo), gewerf: gǝwɛ̄.rǝf (s-Gravenvoeren), gǝw˙ɛrǝf (Sint-Martens-Voeren, ... ), grendel: grɛ ̝ndǝl (America, ... ), grɛndǝl (Rijckholt), grendelboom: grɛ ̝ndǝlbūǝm (Horst  [(aan ijzeren ploeg)]  ), grindel: (g)re.ŋǝl (Kessenich), (g)reŋǝr (Tegelen), gre.ndǝl (Hees, ... ), gre.njǝl (Tongerlo), gre.nžǝl (Heesveld-Eik), gre.nǝl (Berg, ... ), gre.ŋdǝl (Sevenum), grendǝl (Banholt, ... ), grenjǝl (Baexem, ... ), grenjǝr (Ell), grenzǝl (Middelaar), grenǝl (Opglabbeek), greŋǝl (Baarlo, ... ), gri.ŋǝl (Martenslinde), grindel (Kessel-Lo), grindǝl (Leunen, ... ), grø.ndǝl (Riemst), grø.nǝl (Zichen-Zussen-Bolder), grø̜.n(d)ǝl (Mopertingen), grø̜.nǝl (Hees), grø̜njǝl (Meeswijk), grēndǝl (Aijen, ... ), grēnzǝl (Heijen), grę ̝ŋǝl (Gutschoven), grę.ŋǝl (Bilzen, ... ), gręi̯njǝl (Eisden), gręnjǝl (Neeroeteren, ... ), gręnǝl (Niel-bij-As), gręŋǝl (Aalst, ... ), jreŋǝl (Bleijerheide, ... ), Het is niet duidelijk of deze variant het type grindel dan wel het type geringel vertegenwoordigt.  gǝreŋǝl (Nieuwenhagen), grindelbalk: grenjǝlbalǝk (Meijel), hout: hōt (Herk-de-Stad), kanon: kǝnǫn (Ordingen  [(wentelploeg)]  ), lijf: lī.f (Meeswijk), nuk: nøk (Brunssum), ploeganker: plōx˱a.ŋkǝr (Neerharen), ploegbalk: [ploeg]˱ba.lǝk (Achel, ... ), [ploeg]˱balǝk (Beek, ... ), [ploeg]˱bau̯.k (As, ... ), [ploeg]˱bá.lǝk (Bommershoven, ... ), [ploeg]˱bálǝk (Kwaadmechelen, ... ), ploegbalk (Eigenbilzen, ... ), ploegboom: [ploeg]˱bō.m (Mheer, ... ), [ploeg]˱bǫu̯m (Guttecoven, ... ), ploeggrindel: [ploeg]˲gre.ŋǝl (Lanklaar), [ploeg]˲grę.ndǝl (Bilzen), richel: rexǝl (Limbricht), romp: ro.mp (Ulestraten), trekbalk: tręk˱bālǝk (Rijckholt) De ploegboom is de horizontale houten, later ijzeren balk die ploeglichaam en staart met het vooreinde van de ploeg verbindt. Deze balk, die van voren door een voet of wieltje gesteund wordt ofwel in losse of vaste verbinding staat met een tweewielig voorstel, is in het midden voorzien van voorschaar en kouter; het achterstuk ervan is via schei en onderstaart met het ploeghoofd verbonden. Bij een wentelploeg met voorkar kan deze balk samen met het daaraan bevestigde dubbele ploeglichaam 180¬∞ gedraaid worden. Bij een wentelploeg die van voren een voet- of wielsteun heeft, draait het dubbele ploeglichaam om het achtereinde van de balk. Indien voor een plaats voor de balk van de voetploeg en die van de wentelbare karploeg uitdrukkelijk twee verschillende benamingen werden opgegeven, is bij de betreffende woordtypen achter het nummer van die plaats voetploeg resp. wentelploeg vermeld. In plaats van grendel is voor de meeste opgaven van die vorm op grond van het vokalisme het type grindel gepostuleerd. Het is echter niet uitgesloten dat sommige daarvan toch aan het type grendel beantwoorden of dat grindel en grendel in bepaalde dialecten niet te onderscheiden zijn. Het type grendel is wel aangehouden voor een aantal opgaven uit een gebied waarvoor ook op grindel wijzende varianten werden verstrekt. Deze zijn wel te beschouwen als oorspronkelijke grindel-vormen die men later - wellicht mede door het feit dat de balk van een ijzeren karploeg met de voorploeg vergrendeld is - ge√Ødentificeerd heeft met het woord grendel, bekend uit het A.N. Daarop lijkt ook het type grendelboom te wijzen. Vaak wordt met de term grindel meer bedoeld dan alleen de ploegbalk: hij omvat tevens de stang en/of de ketting(en) eronder en evt. de kam aan de voorkant. Zelfs op deze aanhangsels alleen is het woord grindel van toepassing. Daarvoor zie men de lemmata grindelketting, grindelstam en ploegkam. [N 11, 31.I.d ; N 11A, 84a; JG 1a + 1b; JG 2a, 1; JG 2b-4, 2a; monogr.] I-1
ploegboombeslag balkbanden: balǝk˱bɛn (Neerpelt), banden: ban (Meeswijk), ban(ǝ)n (Kwaadmechelen), bantj (Haelen, ... ), baŋk (Bocholtz, ... ), bã.nt (Cadier), bãn (Gingelom, ... ), bān (Koersel, ... ), bānt (Rummen), bɛnj (Neeritter, ... ), bɛntj (Weert), bɛŋ (Heerlen), bɛ̄n (Meeuwen, ... ), bɛ̄nj (Bocholt), de volgende opgaven zijn enkelvoud  bant (Meeswijk, ... ), bandje: bɛntjǝ (Waubach), beslag: bǝslā.x (Lanklaar), bǝslāx (Ospel), bǝšlāx (Mechelen, ... ), bǝšlǭǝx (Rijckholt), beugel: bø̄gǝl (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), bindelen: benjǝlǝ (Maasmechelen), bindplaten: benjplātǝ (Maasniel), gebindsel: gǝbęnsǝl (Beverst), grindelbanden: greŋǝlbɛnj (Neeritter), greŋǝlbɛŋ (Mechelen), grindelplaat: greŋǝlplāt (Margraten), grindelslekken: grenjǝlšlɛkǝ (Neer), ijzeren banden: īzǝrǝ bant (Klimmen), īzǝrǝ bɛn (Kanne), īzǝrǝ bɛŋ (Klimmen), de volgende opgaven zijn enkelvoud  īzǝrǝn˱ bãnt (Milsbeek, ... ), ijzeren beslagen: īzǝrǝ bǝšlē̜x (Vijlen), klammen: klamǝ (Baexem), kouterbanden: kǫu̯tǝrbɛnj (Oirsbeek), lussen: ø̜šǝ (Beek, ... ), platen: plātǝ (Meeswijk), ploegbanden: plux˲bɛn (Neerpelt), plux˲bɛ̄nt (Siebengewald), slekken: slɛ ̝k (Aijen, ... ), slɛ ̝kǝ (Horst), slɛkǝ (Blitterswijck, ... ), šlɛk (Beek, ... ), šlɛkǝ (Baexem, ... ), de volgende opgaven zijn enkelvoud  slɛk (Achel, ... ), steunen: štø̄nǝ (Gronsveld), stropbalk: štrǫp˱balǝk (Baarlo), stroppen: strø̜pǝ (Nederweert, ... ), strǫpǝ (Bokrijk, ... ), š(t)rø̜p (Schaesberg), štrø̜p (Haelen, ... ), štrø̜pǝ (Tegelen), štrǫpǝ (Limbricht), de volgende opgave is enkelvoud  strǫp (Gingelom), of de volgende opgaven enkelvoud dan wel meervoud zijn is niet duidelijk  strø̜p (Kinrooi, ... ), trekbanden: tręk˱baŋk (Bleijerheide), tręk˱bãnt (Lommel, ... ), tręk˱bān (Hasselt), de volgende opgaven zijn enkelvoud  tręk˱bant (Berverlo, ... ), trekijzer: trękē̜zǝr (Hasselt), tręk˱īzǝr (Sint Pieter), verstevigingsplaatjes: vǝrstēvǝgeŋsplɛtjǝs (Lottum), verstevigingsplaten: vǝrstēvǝgeŋsplātǝ (Lottum), voorschaarbanden: vø̄ ̝ǝršārbɛnj (Oirsbeek) De vroegere houten ploegboom moest vaak met ijzeren beslag versterkt worden, vooral rond de punten waar de schei, het kouter en de voorschaar bevestigd waren. Daartoe legde men enkele banden om de balk of sloeg men er overlangs een of meer platen tegen aan. Uit de onderstaande termen blijkt meestal om welke mogelijkheid het gaat. Een slek is een versterkingsijzer in de lengterichting van de balk. [N 11, 32a; N 11A, 138c; monogr.] I-1