30372 |
plafondlatten |
plafondlatten:
plafǫŋlatǝ (Q078p Wellen),
pleisterlatjes:
plī.stǝrlɛtjǝs (L330p Herten),
plīstǝrlɛtjǝs (L163p Ottersum),
plīstǝrlɛtšǝs (Q018p Geulle),
pleisterlatten:
plestǝrlatǝ (Q204a Mechelen),
plēstǝrlatǝ (L385p Sint Odilienberg, ...
Q015p Stein),
plī.stǝrlatǝ (L271p Venlo),
plīstǝrlatǝ (L210p Venray)
|
Latjes van ongeveer 1 x 2,5 cm die met een tussenruimte van een vingerdikte tegen de balklaag van de zoldering worden aangebracht. Plafondlatten dienen als ondergrond voor de pleisterlaag van het plafond. [N 54, 146a; monogr.]
II-9
|
26755 |
plaggenhak |
baggerhak:
bagǝrhak (L265p Meijel),
drietop:
drē̜tøp (K358p Beringen),
hak:
hak (L265p Meijel),
hǫk (K278p Lommel),
heihak:
heihak (L432p Susteren),
heizeisie:
hęjzē̜jsī (L317p Bocholt),
laphak:
laphak (L324p Baexem),
lappenhak:
lapǝnhak (L369p Kinrooi),
lappenhouwer:
lapǝhǫwǝr (L294p Neer),
plaggenhak:
plagǝhak (L289p Weert),
plǫgǝhǫk (L372p Maaseik),
risschup:
resšø̜p (L321p Neeritter),
rushak:
røšhak (L368p Neeroeteren),
russenhak:
rø̜šǝhak (L329p Roermond),
slijkhak:
līkhak (L291p Helden),
strooiselhak:
strøjsǝlhak (L322a Nunhem),
vlikkenhak:
flekǝhak (L322p Haelen),
vlekǝhak (L360p Bree),
vlekǝhǫk (L317p Bocholt),
vlikkenschup:
flekǝšø̜p (L321p Neeritter),
vlinkenhak:
vleŋkǝhak (L331b Boukoul, ...
L384p Herkenbosch,
L332p Maasniel,
L331p Swalmen),
zodenhaak:
zōjǝnhǭk (L269p Blerick)
|
Hak, vooral gebruikt om er plaggen mee te hakken. [I, 30; N 18, 38]
II-4
|
20939 |
plak |
achterarmplastron:
axtǝrɛrmplastron (Q112p Voerendaal),
achterarmstuk:
āxtǝrɛ̄rǝmstøk (L265p Meijel),
achterarmwatten:
axtǝrɛrmwatǝ (L299p Reuver),
armbezetsel:
ęrmbǝzętsǝl (Q007p Eisden),
belegsel:
bǝlęqsǝl (L270p Tegelen),
flank:
flaŋk (Q121c Bleijerheide, ...
Q027p Doenrade,
L381p Echt,
Q003p Genk,
L330p Herten,
Q099p Meerssen,
L364p Meeuwen,
L368p Neeroeteren,
L433p Nieuwstadt,
Q015p Stein,
L270p Tegelen,
L271p Venlo),
flāŋk (L246p Horst, ...
Q088p Lanaken,
Q095p Maastricht,
Q112p Voerendaal),
flankje:
flē̜ŋkskǝ (Q198p Eijsden),
omhoogplaat:
ōmōplat (Q083p Bilzen),
rugvuller:
ręxvūler (P052p Schulen),
schouderplaat:
(mv)
šōrplātǝ (Q003p Genk),
šōǝrplǭtǝ (Q083p Bilzen),
schoudervulsel:
sxōrvølsǝl (K361p Zolder),
snee:
Verklw. sneeke ö sneeke kees
snee (K318p Beverlo),
zijde:
zi-j (Q253p Montzen)
|
Een opvulsel achter de arm ofwel bestaand uit een stukje stoom (gaas dat sterk gepapt is, in katoen of rayon) waarop een half vel watten wordt genaaid of uit een stukje stof. De plak moet het beloop volgen van het armsgat en wordt op de rug langs het armsgat gelegd en onder de arm aan de vulling vastgemaakt (Papenhuyzen, pag. 81). De plak dient voor een mooie valling voor de arm. [N 59, 115] || plak (dunne schijf)
II-7, III-2-3
|
20986 |
plakje, snede |
schel:
schèl (Q002p Hasselt)
|
schel, plakje, snede
III-2-3
|
30727 |
plakken |
collen:
kǫlǝ (Q083p Bilzen),
het voeding kleven:
ǝt vōdǝx klę̄vǝ (Q253p Montzen),
kleven:
klē̜vǝ (Q203p Gulpen, ...
L163p Ottersum),
klęǝvǝ (Q113p Heerlen),
lijmen:
līmǝ (L293p Roggel),
pikken:
pekǝ (L328p Heel, ...
L267p Maasbree,
Q117a Waubach),
plakken:
plakǝ (P219p Jeuk),
plekken:
plɛkǝ (Q083p Bilzen, ...
L426p Buchten,
Q071p Diepenbeek,
Q113p Heerlen,
L330p Herten,
L414p Houthalen,
Q121p Kerkrade,
Q111p Klimmen,
L265p Meijel,
Q032p Schinnen,
K353p Tessenderlo),
plekketig zijn:
plɛkǝtex ˲ziǝn (Q111p Klimmen),
vastplekken:
vastplɛkǝn (L421p Dilsen),
vāstplɛkǝ (L163a Milsbeek),
voeren:
vø̄rǝ (L267p Maasbree)
|
Gezegd van een verflaag die nog niet zover gedroogd is dat stof er niet meer aan blijft plakken. [N 67, 74b] || Het vastkleven van de voering en het leer aan het stuk waaraan men het later zal vaststikken. "Het plakken geschiedt door een vrouwelijk arbeider te huis of op de werkplaats. Voering en leer worden zorgvuldig tezamen genomen en met stijfsel, lijm en of zeep vastgekleefd aan het stuk, waaraan het later zal worden vastgestikt." (Directie, pag. 298). [N 60, 49]
II-10, II-9
|
30909 |
plaksel |
balplakvulsel:
balplakvølsǝl (L267p Maasbree),
beenderlijm:
bę̄ndǝrlim (L163a Milsbeek),
bloem:
blom (Q001p Zonhoven),
bloempap:
blompap (Q071p Diepenbeek),
blumpap (Q083p Bilzen),
colle:
kǫl (L417p As, ...
Q083p Bilzen),
dextrine:
dɛkstrinǝ (L163a Milsbeek),
lijm:
līm (Q253p Montzen),
lijmpap:
līmpap (L387p Posterholt),
linzenlijm:
lenzǝlīm (Q253p Montzen),
melklijm:
mɛlǝklīm (L293p Roggel),
pap:
pap (Q083p Bilzen, ...
Q121c Bleijerheide,
Q071p Diepenbeek,
K278p Lommel,
L163a Milsbeek,
Q001p Zonhoven),
plak:
plak (Q121c Bleijerheide),
plaksel:
plɛksǝl (L267p Maasbree, ...
L265p Meijel),
tarwemeel:
tarwemeel (L387p Posterholt),
wits:
wits (L265p Meijel)
|
Diverse plakmiddelen welke men voorheen gebruikte bij het maken van een schoen. Vóór de vinding en verbreiding van de Wener lijm kende men lijm van roggemeel en lijnzaadmeel, die men pap noemde (Liedmeier, pag. 20). Uit de antwoorden van Q 253, L 293, L 387 en Q 71 blijkt dat ook linzen, meel, tarwemeel en bloem grondstof voor deze plak kan zijn. Met dextrine wordt een gomachtige stof bedoeld, waarin zetmeel door de inwerking van zuren, oxyden etc. wordt omgezet (zie wbd II, afl. 3, pag. 708 s.v. plaksel. [N 60, 92a; N 60, 92b; N 60, 92c; N 60, 164a]
II-10
|
18454 |
plaksel [wld ii.10, p. 22] |
balplakvulsel:
balplakvulsel (L267p Maasbree),
bloem:
blom (Q001p Zonhoven),
bloempap:
bloempap (Q083p Bilzen),
blompap (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
colle (fr.):
kol (L417p As),
dextrine:
[Van Dale: dextrien, dextrine]
déktriĕnnə (L163a Milsbeek),
lijm:
līm (Q253p Montzen),
lijmpap:
liempap (L387p Posterholt),
lijnzaadcolle:
Gebruikt door de vogelvangers.
liëzedkol (Q083p Bilzen),
linzenlijm:
Gebruik niet meer geweten.
lenzəlīm (Q253p Montzen),
melklijm:
melləklīēm (L293p Roggel),
pap:
pap (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q121c Bleijerheide,
Q071p Diepenbeek,
K278p Lommel,
Q001p Zonhoven),
GEmaacht va lienzaammaïl.
plak (Q121c Bleijerheide),
Van deseterme.
pàp (L163a Milsbeek),
plaksel:
pleksel (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
plɛksəl (L265p Meijel),
tarwemeel:
tarwemeel (L387p Posterholt),
wits:
Wener lijm.
witš (L265p Meijel)
|
Hoe noemt u in het algemeen het plaksel dat men vroeger gebruikte? (pap, plaksel?) [N 60 (1973)] || Plaksel, gemaakt van lijnzaadmeel? (Waarvoor werd deze pap gebruikt?) [N 60 (1973)] || Plaksel, gemaakt van roggemeel? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30882 |
plakselpot |
koehoorn:
kuhoǝn (Q083p Bilzen),
lijmpot:
limpot (L163a Milsbeek),
plakpot:
plɛkpot (L267p Maasbree),
plɛkpǫt (L163a Milsbeek),
potje:
pø̜tjǝ (L293p Roggel),
potje voor plaksel:
pø̜tjǝ vør plɛksǝl (L293p Roggel),
vethoorn:
vethoorn (K278p Lommel),
vɛthorǝn (L265p Meijel),
vɛthōrn (Q121c Bleijerheide)
|
Een pot of hoorn van een rund waar men plaksel, stijfsel of vet in doet. [N 60, 194b; N 60, 194c]
II-10
|
30564 |
plakspaan |
bezetspaan:
bǝzɛtspǭn (L360p Bree),
blok:
blǫk (P177p Zepperen
[(van hout)]
),
gladstrijker:
glatštrīkǝr (Q030p Schinveld),
glatter:
glatǝr (L159a Middelaar),
gledder:
ględǝr (Q203p Gulpen),
glɛdǝr (L289p Weert),
gletter:
glę ̞tǝr (Q097p Ulestraten
[(met afgeronde voorkant)]
),
glɛtšǝr (Q098p Schimmert),
glɛtǝr (Q019p Beek, ...
L431p Dieteren,
Q018p Geulle,
Q121p Kerkrade
[(van metaal)]
,
Q111p Klimmen,
Q095p Maastricht,
Q022p Munstergeleen,
Q197p Noorbeek
[(met afgeronde voorkant)]
,
Q194p Rijckholt,
Q035a Rumpen
[(met afgeronde voorkant)]
,
L432p Susteren
[(van ijzer)]
,
Q197a Terlinden
[(idem)]
,
Q117a Waubach
[(van ijzer)]
),
houten gletter:
hōtǝ glɛtǝr (Q113p Heerlen, ...
Q117a Waubach),
houten pater:
hǫltsǝ pātǝr (Q222p Vaals),
houten riester:
høltsǝ restǝr (Q121p Kerkrade),
hǫltsǝ rø̜stǝr (Q222p Vaals),
houten slicht:
hǫwtǝ slext (L321p Neeritter),
houten strijkerd:
hōtǝ štrīkǝrt (Q198p Eijsden),
houten troffel:
howtǝn trofǝl (Q013p Uikhoven),
houteren riester:
hø̄tsǝrǝ restǝr (Q121p Kerkrade
[(gemaakt van een massief plankje van hardhout)]
),
houteren schuurblok:
hø̜ltǝrǝ šūrblok (L270p Tegelen),
houteren slicht:
holtǝrǝ slext (L210p Venray),
hø̜ltǝrǝ šlext (L290p Panningen),
ijzeren gletter:
īzǝrǝ glɛtǝr (Q113p Heerlen),
ijzeren riester:
īsǝrǝ rø̜stǝr (Q222p Vaals),
īzǝrǝ restǝr (Q121p Kerkrade),
ijzeren slicht:
izǝrǝ šlext (L290p Panningen),
īzǝrǝ slext (L321p Neeritter, ...
L210p Venray),
īzǝrǝ šlex (L270p Tegelen),
īzǝrǝ šlext (L330p Herten),
ijzeren spaan:
īsǝrǝ špǫn (Q222p Vaals),
ijzeren strijkerd:
īzǝrǝ štrīkǝrt (Q198p Eijsden
[(vroeger)]
),
kleispaan:
klęjspǭn (Q013p Uikhoven),
opblokker:
ǫp˱blǫkǝr (K359p Koersel
[(rechthoekig)]
, ...
P176p Sint-Truiden
[(rechthoekig: om te polieren)]
,
Q001p Zonhoven),
plakijzer:
plak˱īzǝr (Q198p Eijsden
[(modern)]
, ...
Q193p Gronsveld),
plakspaan:
plakspoan (L414p Houthalen, ...
Q001p Zonhoven),
plakspu(w)ǝn (P177p Zepperen),
plakspuwǝn (Q078p Wellen),
plakspuǝn (P120p Alken),
plakspuǝr (Q071p Diepenbeek),
plakspōn (P176b Bevingen, ...
Q003p Genk,
P057p Kuringen,
P176p Sint-Truiden,
P056p Stokrooie),
plakspōwǝn (Q003p Genk),
plakspǫ(w)ǝn (Q072p Beverst),
plakspǫ(w)ǝr (Q072p Beverst),
plakspǭn (Q004p Gelieren Bret, ...
P176p Sint-Truiden
[(met ronde voor- en achterkant)]
),
plakspǭǝn (Q001p Zonhoven),
platstrijker:
platstrijker (P176b Bevingen),
pleisterplank:
plēstǝrplaŋk (Q020p Sittard),
plīstǝrplaŋk (Q028p Jabeek),
pleisterspaan:
pliǝstǝršpān (Q111p Klimmen
[(van ijzer)]
),
plī.stǝrspān (Q015p Stein),
plekijzer:
plɛk˱ajzǝr (Q162p Tongeren),
plɛk˱ęjzǝr (K353p Tessenderlo),
plɛk˱īzǝr (Q104a Limmel, ...
Q012p Rekem
[(van ijzer)]
),
plekspaan:
plɛ ̝kspān (Q012p Rekem),
plɛkspowr (Q072p Beverst),
plɛkspuǝr (Q083p Bilzen),
plɛkspwǫr (Q077p Hoeselt
[(van ijzer)]
),
plɛkspø̄r (Q180p Mal),
plɛkspǫj (Q162p Tongeren),
plɛkspǫwǝn (K278p Lommel),
plɛkspǫǝn (L364p Meeuwen),
plɛkspǭn (K318p Berverlo, ...
L316p Kaulille,
L315p Kleine-Brogel,
K357p Paal,
K353p Tessenderlo),
plɛkspǭwǝn (L282p Achel),
plɛkspǭʔǝ (K359p Koersel),
plɛkšpān (L432p Susteren
[(van ijzer)]
),
plets:
plɛtš (Q020p Sittard),
poleer:
polīr (P176b Bevingen),
poleerblok:
pǝlęjǝrblǫk (P051p Lummen),
riester:
restǝr (Q121c Bleijerheide, ...
Q207p Epen,
Q121p Kerkrade,
Q035a Rumpen),
rȳǝstǝr (Q202p Eys
[(van hout of metaal)]
),
rēstǝr (Q111p Klimmen
[(van hout)]
, ...
Q112b Ubachsberg),
rijfbred:
rīf˱bręt (Q020p Sittard),
rijver:
rīvǝr (L427p Obbicht),
schervel:
šęrvǝl (L372p Maaseik),
schuurblok:
sxurblok (Q001p Zonhoven),
sxō.rblǫk (L316p Kaulille),
sxūrblǫk (L163p Ottersum),
sxūǝrblǫk (K278p Lommel),
šuǝrblǫk (L364p Meeuwen),
šōrblǫk (Q193p Gronsveld, ...
Q187a Heugem,
Q095p Maastricht,
Q099q Rothem),
šūrblǫk (Q203p Gulpen),
schuurijzer:
sxōrīzǝr (L269p Blerick),
schuurplank:
sxuǝrplaŋk (K278p Lommel),
sxȳrplaŋk (L315p Kleine-Brogel),
šȳrplaŋk (Q077p Hoeselt
[(van hout)]
),
šōrplaŋk (L292p Heythuysen, ...
Q198a Mesch,
Q197p Noorbeek
[(rechthoekig)]
,
Q197a Terlinden
[(idem)]
),
šū.rplaŋk (Q117a Waubach
[(van hout)]
),
šūrplaŋk (Q019p Beek, ...
Q035p Brunssum,
L431p Dieteren,
Q018p Geulle,
Q121p Kerkrade,
Q111p Klimmen,
Q180p Mal,
L364p Meeuwen,
L432p Susteren
[(van hout)]
,
Q097p Ulestraten
[(rechthoekig)]
),
slicht:
slex (L267p Maasbree, ...
L163p Ottersum
[(schuurblok van ijzer)]
),
slext (L320a Ell, ...
L320c Haler,
L289b Leuken,
L209p Merselo,
L318b Tungelroy
[(ijzeren of houten)]
,
L289p Weert),
slēxt (L265p Meijel),
šlex (L270p Tegelen),
šlext (L292p Heythuysen),
šlēxt (L291p Helden),
sprahe:
šprǭǝn (Q121p Kerkrade),
streek:
strēk (K353p Tessenderlo),
strijkplank:
strikplaŋk (Q011p Boorsem),
strīkplāŋk (Q198a Mesch),
strijkspaan:
strīkspān (L416p Opglabbeek),
strīkspǭn (L364p Meeuwen)
|
Van een handvat voorziene houten of metalen plankje dat wordt gebruikt bij het gelijkschuren van raapspecie of gestort beton. Zie ook afb. 88. De 'sprahe' (Q 121) bestaat uit een rechthoekig blad van vrij dun en ietwat buigzaam staal waarop een handvat gemonteerd is. Zie voor dit woordtype ook RhWb (VIII), k. 404, s.v. 'Sprahe', ø̄spreeuwø̄. De 'houten riester' (Q 121) heeft dezelfde vorm als de 'sprahe'. Soms is op deze houten riester een laag 'vilt' ('velts') gespijkerd. De '(ijzeren) riester' (Q 121) vertoont grote overeenkomst met de 'sprahe', maar is van een dikkere soort staal gemaakt. De voorkant is afgerond in de vorm van een cirkelsegment (Lochtman, pag. 22). [N 30, 9; monogr.]
II-9
|
30628 |
plamuur |
binnenplamuur:
benǝ[plamuur] (Q203p Gulpen
[(bevatte meer loodwit dan buitenplamuur)]
, ...
L330p Herten,
Q111p Klimmen,
L163p Ottersum,
K353p Tessenderlo,
Q117a Waubach),
benǝn[plamuur] (Q071p Diepenbeek),
bęnǝ[plamuur] (L426p Buchten, ...
Q032p Schinnen),
bloedplamuur:
blutplǝmȳr (L265p Meijel),
buitenplamuur:
bytǝ[plamuur] (L163p Ottersum),
bū.tǝ[plamuur] (Q117a Waubach),
būtǝ[plamuur] (L426p Buchten, ...
Q203p Gulpen,
L330p Herten,
Q111p Klimmen,
Q032p Schinnen),
bǫwǝtǝ[plamuur] (K353p Tessenderlo),
bǭtǝ[plamuur] (Q071p Diepenbeek),
gipsplamuur:
gipsplǝmȳr (Q111p Klimmen
[(menging)]
),
houtplamuur:
hǫwtplǝmȳr (Q111p Klimmen),
lakplamuur:
lak[plamuur] (L426p Buchten, ...
Q071p Diepenbeek,
Q203p Gulpen,
L328p Heel,
Q113p Heerlen,
Q121p Kerkrade,
Q111p Klimmen,
L267p Maasbree,
L265p Meijel,
L163p Ottersum,
Q032p Schinnen,
K353p Tessenderlo),
loodwitplamuur:
luǝtwetplamȳr (Q113p Heerlen),
lōtwetplǝmȳr (L265p Meijel
[(buitenplamuur)]
),
pijpaarde:
pīp˱ē̜rt (L330p Herten, ...
L265p Meijel),
pīp˱ē̜ǝt (Q203p Gulpen),
pijpaardeplamuur:
pīp˱ē̜rtplǝmȳr (Q111p Klimmen),
pīǝp˱ē̜rtplǝmyǝr (L267p Maasbree),
pijpplamuur:
pīpplamȳr (Q032p Schinnen),
plamuur:
plamȳr (Q071p Diepenbeek, ...
Q113p Heerlen,
P219p Jeuk,
Q121p Kerkrade,
Q111p Klimmen,
L163p Ottersum,
Q032p Schinnen,
K353p Tessenderlo,
Q117a Waubach),
plǝm ̇ȳr (L329p Roermond),
plǝmyǝr (L267p Maasbree),
plǝmȳr (Q203p Gulpen, ...
L328p Heel,
L330p Herten,
Q111p Klimmen,
L265p Meijel),
plǝmø̄r (L271p Venlo),
plamuur voor binnen:
plǝmȳr vyǝr benǝ (Q111p Klimmen),
plamuur voor binnenwerk:
plamȳr vȳr benǝwęrǝk (Q121p Kerkrade),
plamuur voor buiten:
plǝmȳr vyǝr būtǝ (Q111p Klimmen),
plamuur voor buitenwerk:
plamȳr vȳr būsǝwęrǝk (Q121p Kerkrade),
plamuursel:
plamȳrsǝl (L414p Houthalen),
snelplamuur:
šnɛlplǝmȳr (Q203p Gulpen),
spachtel:
špaxtǝl (Q121p Kerkrade),
spachtel voor binnenwerk:
špaxtǝl vȳr benǝwęrǝk (Q121p Kerkrade),
spachtel voor buitenwerk:
špaxtǝl vȳr būsǝwęrǝk (Q121p Kerkrade)
|
Een uit verschillende grondstoffen samengesteld materiaal dat door de schilder wordt gebruikt om een zo effen mogelijke ondergrond te verkrijgen voor de aan te brengen afschilderverflagen. Plamuur wordt gewoonlijk met een plamuurmes opgestreken maar kan ook, in verdunde vorm, met de kwast worden aangebracht. Plamuur kan worden samengesteld uit in lijnolie gemalen krijtwit en loodwit, dat wordt vermengd met in water geweekte pijpaarde. Ook bloedpreparaten en emulsie worden in plamuur aangewend. [N 67, 28c; N 67, 28d; monogr.]
II-9
|