e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
plaats waar de kegels staan bordes: bordes (Meijel), bos: bos (Montfort, ... ), bosj (Vlodrop), bred: breͅt (Eys), busplank: busplank (Kesseleik), kegelsteen: keigelstein (Itteren), plaat: plaat (Merkelbeek), plaats: plaats (Venlo), schaar: in de schaar (Sittard), steen: sjteen (Mheer), stejn (As), stoppen (mv.): stoppen (Eksel) De plaats waar de kegels staan opgesteld [bos]. [N 88 (1982)] III-3-2
plaats waar de vlik gestoken wordt rusgrond: rɛsgront (Donk, ... ), vlik: vlek (Bree), (mv.)  vlekǝ (Tungelroy), vlikhei: vlekhęj (Panningen), vlikkendelletje: vlekǝdɛlkǝ (Ospel) [N 27, 39h; N 27, 39g; monogr.] II-4
plaats waar men het slachtvee treft om het te verdoven hersenen: hersenen (Leunen), hosǝlǝ (Linkhout), hosǝn (Waasmont), hɛrsǝnǝ (Gruitrode), josǝlǝn (Diepenbeek), hersenpan: hersenpan (Helchteren), hɛrsǝpan (Heythuysen, ... ), hɛrsǝpān (Meijel), hɛǝrsǝpan (Kaulille), ɛrsǝpan (Maasmechelen), hersens: hersens (Tegelen), hęrsǝs (Ottersum), hǫrsǝs (Lummen), hɛrsǝs (Hoensbroek, ... ), jøsǝs (Riemst), knobbel: knubǝl (Nieuwerkerken), kol: kol (Nuth), kroon: kruwn (Meijel), kruis van de kop: kr ̇yts van dǝ kǫp (Blerick), op: kǫp (Kotem, ... ), op de hersenen: op de hersenen (Oud-Waterschei), ǫbǝ hǫsǝlǝ (Kuringen), pan: pan (Hoensbroek), recht voor de kop: recht voor de kop (Rotem), schedel: schedel (Diepenbeek), sxēdǝl (Boekend), šɛdǝl (Kerkrade), slaap: slǭp (Tungelroy), ster: stār (Neerharen), stɛr (Blerick, ... ), štar (Gulpen, ... ), štiǝr (Bleijerheide, ... ), štēǝr (Eys), štīr (Waubach), štɛr (Ell, ... ), voor de bulles: vȳr dǝr bølǝs (Kerkrade), voor de hersenen: vø̄r dʔosǝ (Sint-Truiden), voor de kop: vør dǝ kop (Mal), vø̄r dǝ kop (Heugem), vø̄rǝ kǫp (Riksingen, ... ), voor op de kop: vø̄r obǝ kǫp (Lommel), voor zijn hersens: vø̄r zǝn hɛrsǝs (Buchten), voorhoofd: vørhujt (Tongeren), vørhø̜jt (Mal), vørhęjǝt (Beverst), vø̄rhø̄t (Zepperen), vø̜jrhyǝt (Grazen), voorkop: vø̄rkǫp (Herten, ... ), vīrkop (Opglabbeek) Verdooft men het dier met het schietmasker, dan moet de pin de kop binnendringen op het snijpunt van de lijnen linkerhoorn-rechteroog en rechterhoorn-linkeroog. Verdooft men het dier met een hamer of iets dergelijks, dan slaat men het doorgaans de schedel is. [N 28, 7; monogr.] II-1
plaats waar men het varken of rund steekt om het te doden achter de kop: achter de kop (Tungelroy), ader: ǭr (Eijsden), atlas: atlas (Bleijerheide), borst: bros (Bleijerheide), bovenkeelpijp: bōvǝkēlpęjp (Berverlo), genik: gǝnīk (Mechelen), hals: hals (Buchten, ... ), hǫws (Heerlen), hǭs (Kerkrade), halsader: halsǭjǝr (Meijel), halskuil: hǫwskul (Schinveld), halsslagader: halsšlāxǭr (Tegelen), hart: hat (Kuringen, ... ), hartader: hartǭr (Meijel), hertǭr (Panningen), hartkuil: hatzkul (Terwinselen), hartstreek: hatstrēk (Rummen), hɛrtštrēk (Panningen), keel: ki-jęjl (Diepenbeek), kiǝlǝ (Alken), kēl (Leunen, ... ), kēǝl (Grazen), kē̜l (Blerick, ... ), kęjl (Neerpelt), kījǝl (Diepenbeek), kɛjl (Neerharen), keelstrot: kɛ̄lstrwøt (Riemst), knik: knek (Venlo), knikwervel: knekwɛrvǝl (Bleijerheide), kruin: krȳn (Neeritter), kuiltje: kylkǝ (Blerick), nek: nak (Hasselt, ... ), nɛk (Blerick, ... ), nekpees: nakpęjs (Sint-Truiden), nekspier: nakspīr (Sint-Truiden), neven de keel: nē̜vǝ dø kē̜ǝl (Eys), nē̜vǝ dǝ kē̜l (Neeritter), neven de strot: nɛ̄vǝ dǝ strȳǝt (Opitter), onder de hals: onder de hals (Tungelroy), onder de strot: onder de strot (Linkhout), onderhals: ondǝrhals (Rotem), op de kop: ǭpǝ kop (Venlo), op het geel haar: ǫp ǝt gēl hōr (Kuringen), slachtader: slaxtādɛr (Kotem), slagader: slagader (Alken, ... ), slaxowǝr (Neerpelt), slaxǭr (Leunen), slāxǭr (Heythuysen, ... ), šlaxōǝr (Terwinselen), šlaxǭjǝr (Hoensbroek), šlaxǭr (Noorbeek), šlāxo.r (Gulpen), %%meervoud%%  slǭxuǝrǝ (Zepperen), slagader in de hals: šlāxǭr enǝ hals (Herten), slagader tussen de poten: slaxǭr tø̜sǝ dǝ py.ǝt (Blerick), slagader van de nek: slaxǫwǝjǝr (Lommel), steek: stēk (Helchteren), stęjǝk (Helchteren), stīk (Beverst), strot: strot (Alken), struōt (Riksingen), struǝt (Veldwezelt, ... ), struǫt (Tongeren), strøt (Sint-Truiden), strø̜̄t (Boekend), strø̜t (Maasbracht), strōjt (Sint-Truiden), strōt (Ell, ... ), strǫjt (Mal), strǫt (Mal), strǫwt (Grazen), strǫwǝt (Borgloon, ... ), strǭt (Waasmont), stōt (Kaulille), štrø̜ts (Buchten, ... ), štrōt (Helden, ... ), štrǭt (Heerlen), strotader: strǫtǭjǝr (Maasmechelen), strotpijp: strǭwǝtpējǝp (Wellen), vars: vars (Beringen), (Helchteren), voor de borstknook: vyr dǝr brosknǭk (Kerkrade) In vragenlijst 28 is afzonderlijk gevraagd naar de plaats waar men het varken resp. het rund steekt om te doden. Aangezien er een grote overeenkomst bestond in woordtypen tussen beide vragen, zijn deze twee vragen tot één lemma versmolten. [N 28, 13a; N 28, 13b; monogr.] II-1
plaats, ruimte baan: baan (Geleen), oord: oad (Bleijerheide, ... ), plaats: plaats (Amby, ... ), plaatsch (Epen, ... ), plaatsen (Bingelrade), plaatsh (Mheer), plaatsj (Bleijerheide, ... ), plaots (Maastricht, ... ), plats (Borgharen, ... ), plāts (Bree, ... ), plets (Afferden, ... ), plĕts (Gennep, ... ), ploats (Eijsden, ... ), plŏats (Venray, ... ), plàts (Lottum, ... ), (plèètske-plaatse). Vb. ich bin nog op völ plaatse gewèèstj! (ik ben nog op veel plaatsen geweest, ik ben overal nog geweest!).  plaats (Tungelroy), korte aa-klank  plats (Oirlo, ... ), plak: plak (Sint-Truiden), plà.k (Hasselt), Dr is genne plak mer: er is geen plaats meer.224  plak (Blitterswijck, ... ), plei: ple͂ͅ.i (Montzen), pleͅjə (Eupen), punt: punt (Maastricht), sieldij: (= open plaats achter het huis).  sīldij (Bree), stel: sjtel (Bleijerheide, ... ) bepaalde plaats || plaats [SGV (1914)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || plaats, ruimte III-4-4
plaatsvervangende peetoom gehuurde peet: gehuurde peet (Neerpelt), gelapte peter: gəlabdə peetər (Herk-de-Stad), geleende peet: geliende peet (Schulen), geleende peter: geleende peter (Beverlo, ... ), gelende pjetter (Vlijtingen), geliende peter (Borlo, ... ), geliende pieter (Maaseik, ... ), geliende pjetter (Moelingen), geliende pîeter (Bocholt), geliendsje pîeter (Bocholt, ... ), gelīēnde pīēter (Maaseik), gəlīēndə petər (Sint-Truiden), ?  geliènde pèter (Blerick), geleende peteren: geleende peteren (Hamont), geleende pi-jetre (Beverst), geleende pjetere (Grote-Spouwen, ... ), geleende pjèttere (Eigenbilzen), geleinde péteren (Broekom), geliende peetere (Gruitrode), geliende petere (Helchteren, ... ), geliende pi-eutere (Rotem), geliende pieĕtere (Genk), geliende pietere (Ellikom, ... ), geliende piëtere (Zutendaal), geliende pétere (Peer), geliendje pietere (Bocholt), geliendə peetərə (Eisden), gelieënde pietere (Neeroeteren), gelieënder petere (Kerkhoven), gelieëndje pieëtere (Neeroeteren, ... ), gelinde petere (Hechtel), gelinde peteren (Hechtel), gelinde pétren (Hechtel), geliënde piëtere (Neeroeteren, ... ), gelīēnde pittere (Kaulille), gelènde peteren (Lommel), gelênde peteren (Achel), gelîentje pietere (Opoeteren), gəlĭĕndə peetərn (Zonhoven), gəlĭĕndə peetərə (Houthalen), gəlèndə peetərən (Hamont), gəlîêndə petere (Mechelen-aan-de-Maas), geleende peteroom: gəlîêndə pietərûûm (Stokkem), helppeteren: hèlləp peetərə (Neerglabbeek), hulppeter: hulppei-ter (Neerharen), hulppeter (Hasselt), lappeet: daad van vervangen heet: hand aarsteeken  lappeet (Diepenbeek), lappeter: labpeetər (Herk-de-Stad), leenpeter: leenpjəter (Zussen), lienpeter (Rekem), lienpieter (Maaseik), līēnpeetər (Lanaken), lĭĕnpeetr (Lanaken), lîenpeter (Opgrimbie), leenpeteren: lienpeetere (Maastricht), lijnpiëtre (Bilzen), wanneer de voor peter en meter aangezochte personen bij de doopplechtigheid niet aanwezig kunnen zijn, worden hun remplaçanten genoemd ~ en lienpaat  linpētərə (Maastricht), wordt hij (de peter) door iemand vervangen doordat hij afwezig is bijv. dan spreekt men van ~  linpētərə (Maastricht), noodpeter: noëdpeter (Hasselt), noodpeteren: nôetpeetərə (Beverlo), peet: péét (Overpelt), peter: peter (Houthalen, ... ), petter (Jesseren), petər (Overpelt), peëter (Mheer), pieter (Maaseik), peteren: petere (Herstappe, ... ), peteren (Hechtel), petrə (Borgloon), petərə (Lanaken), pittere (Kaulille), pitteren (Kaulille), pətərə (Zepperen), plaatsvervangers hebben geen bijzondere naam  pettre (Ulbeek), plak: plak (van de pjetter) (Millen), plakpeteren: plakpietere (Tongeren), plakpèttere (Wellen), plakpéttərə (Gutshoven), remplaçant (Horpmaal) peetoom (de oom naar wien iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] || peter (de man, wiens naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)] III-2-2
plaatsvervangende peettante gehuurde paat: gehuurde paiet (Neerpelt), gelapte paat: gəlabdə paot (Herk-de-Stad), geleende geul: ?  geliende gùl (Blerick), geleende meter: geleende meter (Beverlo, ... ), geliende mieter (Maaseik), gelīēnde mīēter (Maaseik), geleende paat: geleende paat (Eigenbilzen, ... ), geleende paot (Grote-Spouwen, ... ), geleende paut (Rijkhoven), geleende pówet (Beverst), geleinde pôôt (Broekom), geliende paat (Borlo, ... ), geliende paot (Lanaken), geliende pa͂o͂t (Genk), geliende poat (Schulen), geliende pwat (Moelingen), geliende póót (Zutendaal), gelinde pait (Hechtel), geliënde pait (Neeroeteren), gelīēnde pait (Kaulille), gliende pait (Opoeteren), gəliendə paat (Eisden), gəlīēndə paot (Sint-Truiden), gəlīēndə páát (Stokkem), gəlĭĕndə pa͂ət (Houthalen), gəlĭĕndə pààwət (Zonhoven), gəlîêndə paat (Mechelen-aan-de-Maas), geleende peet: geleende pêt (Hamont), gelie-ende pè-et (Peer), geliende peet (Ellikom, ... ), geliende pèet (Gruitrode), geliende pèt (Bocholt, ... ), geliende pèèt (Meeuwen), geliende pêt (Helchteren), geliendje p;êt (Bocholt), geliendsje peit (Bocholt), geliendsje pèt (Bocholt), gelieënde peet (Kerkhoven), gelieënde pêêt (Neeroeteren), gelieëndje pèt (Opitter), gelieëndje pèèt (Neeroeteren), gelinde peet (Hechtel), gelinde pèt (Hechtel), geliënde pêt (Neeroeteren), gelènde peet (Lommel), gelênde pêt (Achel), gelîentje peet (Opoeteren), gəlèndə péét (Hamont), helppeet: hèlləp péét (Neerglabbeek), hulpmeter: hulpmeter (Hasselt), hulppaat: hulppaat (Neerharen), lappaat: labpaot (Herk-de-Stad), lappaajt (Diepenbeek), leenmeter: lîenmeter (Opgrimbie), leenpaat: leenpaot (Zussen), lienpaat (Maaseik, ... ), līēnpaot (Lanaken), lĭĕnpaot (Lanaken), wanneer de voor peter en meter aangezochte personen bij de doopplechtigheid niet aanwezig kunnen zijn, worden hun remplaçanten genoemd lienpeetere en lienpaat  linpāt (Maastricht), wordt zij (de meter) door iemand vervangen doordat hij afwezig is bijv. dan spreekt men van ~  linpāt (Maastricht), momber: mòmmər (Overpelt), noodmeter: noëdmeter (Hasselt), noodpeet: nôetpéét (Beverlo), paat: paat (Houthalen, ... ), paiət (Zepperen), paot (Lanaken, ... ), paoət (Borgloon), paut (Voort), paët (Herstappe), poit (Jesseren), pete: pete (Kaulille), pète (Hechtel, ... ), pijnpaat: pijnpaot (Bilzen), plak: plak (van de paot) (Millen), plakpaat: plakpaot (Tongeren, ... ), plakpaoət (Gutshoven), remplaant: remplaçant (Horpmaal) meter (de vrouw, die het kind ten doop houdt en wier naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)] || peettante (de tante naar wie iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] III-2-2
plafond de balk: dǝ balǝk (Sittard, ... ), dǝ bālǝk (Maastricht, ... ), dǝr balǝk (Bleijerheide, ... ), dek: dek (Buchten), dęk (Belfeld), gipsplafond: jipsplavǫŋ (Bleijerheide, ... ), plafond: `pla.f ̇oŋ (Sint-Martens-Voeren, ... ), `plafǫŋ (ɛS-Herenelderen), blafōŋ (Bree), blafǫn (Landen), pla.fo.ŋ (Moresnet), pla`f ̇oŋ (s-Gravenvoeren), plafo ̝ŋ (Rijkel), plafon (Sint Huibrechts Lille), plafoŋ (Epen, ... ), plafuŋ (Bilzen), plafvong (Boekend), plafó̜n (Bree), plafó̜ŋ (Mielen-boven-Aalst), plafōn (Tessenderlo), plafő̜wn (Bommershoven), plafǫn (Beringen, ... ), plafǫwŋ (Vliermaal), plafǫŋ (Aalst, ... ), plavǫŋ (Bleijerheide, ... ), plefon (dek) (Buchten), plufon (Meijel), plāfoŋ (Sint Odilienberg), plāfǫŋ (Mechelen), plǝf ̇ǫwŋ (Gronsveld), plǝfaŋ (Mechelen), plǝfon (Amstenrade, ... ), plǝfoŋ (America, ... ), plǝfuŋ (Bilzen, ... ), plǝfø̜ŋ (Buchten), plǝfōn (Opgrimbie), plǝfōwŋ (Rotem), plǝfő̜ŋ (Donk), plǝfǫn (Blitterswijck, ... ), plǝfǫŋ (Altweert, ... ), plǝvon (Afferden, ... ), plǝvǫn (Middelaar), plǝvǫŋ (Waubach), plɛǝfoǝn (Peer), pǝlfoŋ (Horn  [(soms)]  ), zolder: zolder (Gennep, ... ), zoldǝr (Leunen, ... ), zyldǝr (Oostham), zøldǝr (Brunssum, ... ), zø̄ldǝr (Walshoutem), zø̜̄ldǝr (Ottersum), zø̜.ldǝr (Susteren), zø̜ldǝr (Afferden, ... ), zōldǝr (Bergen, ... ), zǫldǝr (Eksel, ... ), zǫlǝr (Grote-Brogel), zǭ.ldǝr (Tungelroy), zǭldǝr (Horst, ... ), zoldering: zøldǝreŋ (Meijel), zø̜̄ldǝreŋ (Gennep), zø̜ldǝreŋ (Obbicht, ... ), zǫldǝreŋ (Hechtel) De verzamelnaam voor een horizontale laag in een huis tussen twee vloeren (verdieping, verdiep, stagie) [N 79 (1979)] || Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.] II-9, III-2-1
plafondhanger plafondhanger: plafǫŋhaŋǝr (Posterholt), plafǫŋhɛŋǝr (Geulle), plavǫŋhɛŋǝr (Bleijerheide), plāfoŋhaŋǝr (Sint Odilienberg), plǝfonhaŋǝr (Venlo), plǝfoŋhɛŋǝr (Stein), plǝfǫnhaŋǝr (Ottersum) Houten balk die onafhankelijk van de balklaag in de muur bevestigd is en dient om het plafond te dragen. Plafondhangers bestaan in de regel uit vuren ribben van 4,5 √† 6 cm en steken 3 √† 4 cm beneden het ondervlak van de balklaag uit. [N 54, 147] II-9
plafondlat pleisterlat: plistǝrlat (Castenray, ... ), plē.stǝrlat (Sittard), plēstǝrlat (Sint Odilienberg, ... ), plīǝstǝrlat (Sevenum) Lat met een formaat van ongeveer 2.5 x 1 cm (1 x 0.5 duim). Zie ook het lemma ɛplafondlattenɛ in wld II.9, pag. 144. Plafondlatten dienen als ondergrond voor de pleisterlagen van plafonds.' [N 50, 73f; monogr.] II-12