e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pilo pilo: pilo (Eigenbilzen, ... ), pilu (Bilzen, ... ), pilō (Kesseleik, ... ), pølow (Hoepertingen), pølu (Munsterbilzen), pølō (Rothem), pēlu (Maasmechelen), pīlō (Boorsem) Soort van gladde stof met een linnen schering en een katoenen inslag, vooral gebruikt voor werkkleding. [N 62, 93a] II-7
pimpelmees akkermannetje: akkermenneke (Alken), begijntje: Frings  bəgai̯ŋkə (Borgloon, ... ), bijenbeestje: beejenbîêsje (Houthem), bijenmees: bi-jemees (Nieuwenhagen), bieëmees (Nuth/Aalbeek), bijenmeesje: bejemeeske (Heerlen), biejemeiske (Valkenburg, ... ), bijemieës-je (Kerkrade), bij’emieës-je (Bleijerheide, ... ), bijenmus: bienmös (Grathem), bijemös (Beegden), bijenmusje: biejemusjke (Vlodrop), bijenpietje: beienpietje (Wanssum), bijenpik: beeëpik (Velden), bijentietsje: kleine soort, legt gewoonlijk 12 of 24 eieren; gezien als pimpelmees  bi-jjenteetske (Tegelen), bijenvreter: bieëvrèter (Swalmen), bijmees: biemees (Stein, ... ), biemeis (Meerssen, ... ), biemeisj (Ulestraten, ... ), biemeiš (Urmond), bijmeesje: biemeesjke (Oirsbeek), biemeeske (Middelaar, ... ), biemeis(ke) (Berg-en-Terblijt), biemeiske (Schinnen), biemeske (Bree), biemuiske (Amby), biemèske (Opglabbeek), bijenmees  bijmeiske (Genk), bijmus: biejmös (Pey), biemus (Linne), biemusch (Roggel), biemös (Roosteren), biemùš (Einighausen), IPA; omgesp.  bīmøš (Meeswijk), ook: koolmees  biemösj (Uikhoven), bijmusje: biemuske (Gennep, ... ), biemöske (Haelen, ... ), bijmuske (Eksel), bijmusken (Eksel), bimøskə (Overpelt, ... ), bimøͅskə (Kaulille), bīēmöske (Boukoul, ... ), blauw bijmeesje: blauw biemeeiske (Nuth/Aalbeek), blauw bijmusje: (blauw) bi-jmöske (Nederweert), blauw bi-jmöske (Weert), blauw biemöske (Weert), blauwe bijmees: blauwbiemeis (Munstergeleen), blaw biemeis (Houthem), blauwe keesmees: zie koolmees. is kaas?  blauwkismis (Gulpen), blauwe keesmus: blauwkeesmeus (Jeuk), blauwe tietemees: blōə tītəmis (Diepenbeek), blauwe tietemus: Frings  blōu̯ titəmeͅs (Beverst), blauwkopje: blauköpke (Berg-en-Terblijt, ... ), blauköpkə (Tegelen), blauw kupke (Diepenbeek), blauwkopje (Lottum), blauwköpke (Eys, ... ), blauwköpkə (Merkelbeek), blauwkûpke (Geysteren), blawköpke (Amby, ... ), blawkøͅpkə (Meeswijk), Frings  blōkeͅpkə (Gelieren/Bret), ook: tietemees, de algemene term voor mees, vr. 52  blookèpke (Bilzen), blauwmannetje: blaauwmenneke (Bergen, ... ), blauw-mènnəkə (Siebengewald), blauwmenke (Horst, ... ), blauwmenneke (Well), ?  blauwmenneke (Wellerlooi), blauwmees: blauw mees (Roermond), blauwmees (Herten (bij Roermond), ... ), blawmees (Altweert, ... ), blō miejus (Vijlen), blauwmeesje: blaumiëske (Venlo), blauw mieske (Maastricht), blauw mijske (Klimmen), blauw miske (Waubach), blauwmiske (Waubach), blaw-meiske (Klimmen), blooəmijsjə (Vaals), ?  blauwmeeske (Oostrum), blauwmus: blauwmösch (Limbricht), blauwmusje: blaumuske (Middelaar), blaumutschke (Valkenburg), blauwmùske (Maasbree), blauwpietje: blaupietje (Venray), blauwselmannetje: bloͅ:əsəlmeͅnəkə (Borgloon), blauwsijsje: blauw sieske (Schaesberg), blauwsieske (Schaesberg), blauwstaartje: blauwstèrtje (Weert), blawsjtertje (Puth), blauwververtje: blauwververtje (Hushoven, ... ), blauwvink: blauvink (Leveroy), dobbele bijenpik: JK: contra-intuitief, dce pimpelmees is juist de kleinere soort  dobbele bijjepik (Sevenum), enkel bijenbeestje: enkel beejenbiejsje (Venray), enkel meesje: inkel mieske (Maastricht), enkele mees: enkel mies (Maastricht), groenvink: greunvink (Bocholt), hemelmees: heemelmees (Brunssum, ... ), keeskeit: geldt ook voor zwarte mees, matkopmees, kuifmees en staartmees  kiəskāt (Hasselt), keet is een insectenetend vogeltje (TWb kaaskeet?; vdBerg; omgesp.  kɛ̄jəskɛ̄jət (Wellen), keeskeit met lange staart: kiejsket met lange stat (Ulbeek), keeskeitje: kieeskētje (Wellen), vdBerg; omgesp.  kēi̯əskɛ̄tsjə (Stokrooie), keesmees: geldt ook voor zwarte mees, matkopmees, kuifmees en staartmees  kiəsmēs (Hasselt), keesmus: keejesməsch (Jeuk), keesmùs (Sint-Truiden), keesmusje: keesmuschke (Beringen), Frings  kēəsmøͅi̯skə (Diepenbeek), kezenmusje: ke:zəmøskə (Tessenderlo), of kaas?-  kiezemuske (Herk-de-Stad), klein meesje: klein meeske (Itteren), klein mèïske (Gronsveld), klejn mĕĕske (Gronsveld), kleine bijmees: klein biemeis (Schimmert), kleine biemijs (Schimmert), koolmus: koeoolmös (Grathem), korenmus: kowenməs (Ulbeek), langstaartje: lankstertje (Amstenrade), mees: syn.: blauwkopke  mēs (Meeswijk), meesje: maizeke (Oost-Maarland), meeske (Gennep, ... ), meizeke (Oost-Maarland), mēskə (Beringe, ... ), mie:ske (Overpelt), mieske (Amby), mijskəs (Margraten), mèizeke (Eijsden), ovenmakertje: hovemèkerke (Itteren), piepertje: pipperken (Lummen), pimpel: pempəl (Beringe, ... ), pimpelbijmusje: etym.aant.  pimpelbiemöske (Melick), pimpelmees: pempəlmēs (Meijel), pempəlmeͅjəs (Lommel), peͅmpəlmis (Hasselt), pimpelmees (Haelen, ... ), pimpelmeĕs (Pey), pimpelmeis (Berg-en-Terblijt, ... ), pimpelmijs (Thorn), pimpelmiës (Gulpen, ... ), pimpelmîês (Tungelroy), pimpermees (Stein, ... ), pimpəlmees (Brunssum), pimpəlmēs (Tongeren), pumpelmees (Houthem, ... ), pumpelmeis (Geulle, ... ), pumpəlmeits (Elsloo), pömpelmies (Maastricht), pömpelméés (Brunssum), eigen spelling; omgespeld  pempəlmēs (Roosteren), pimpelmeesje: peempelmĕĕske (Gronsveld), peempəlmi:skə (Noorbeek), pempəlmeskə (Maaseik, ... ), pēmpəlmi’ĕskə (Remersdaal), pimpelmeeske (Brunssum), pompelmeeske (Gemmenich), poompel mèske (Kelmis), pumpelmeeske (Rimburg), pumpelmeiske (Geulle), doorgaans Frings, soms eigen spelling  pemʔəlmeͅskə (Kwaadmechelen), IPA, omgesp.  pempəlmēskə (Rekem), vdBerg; omgesp.  pempəlmēskə (Sint-Truiden), pimpelmus: pimpelmös (Tungelroy, ... ), pimpeltje: pēmpəlkə (Sint-Geertruid), pimpelke (Haelen, ... ), pympəlkə (Kinrooi), Frings; half lang als lang omgespeld  pøͅmpəlkə (Lanklaar), scharbijmus: sjeurbiemus (Buchten), scheeltje: sjèlke (Mechelen-aan-de-Maas), schiet-in-t-vuur: schiet-ien-’t-vuu.r (Gennep, ... ), sijsje: sieske (Nieuwstadt, ... ), tietemees: titəmēs (Tongeren), tietemeesje: tietemaiske (Eigenbilzen), tīē.temèske (Hasselt), ook wel blaw —, ter onderscheiding van de koolmees; cf. Eng. titemise  tieteméejske (Rosmeer), tietsmeg: tietsmeg (Zichen-Zussen-Bolder), turkse keesmees: kaas?  turkse kismis (Gulpen), turkse sijs: turkse sijs (Gulpen), vlasvink: vlasvink (Velden), vliegenvanger: vlegevenger (Kessel), zwartkopje: vdBerg; omgesp.  zwatkeͅpkə (Veldwezelt) Hoe heet de pimpelmees? [DC 06 (1938)] || mees, soort || pimpelmees [ZND 43 (1943)] || pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)] III-4-1
pimpernel ijzerknoop: eigen spelling  iezerknuup (Vlodrop), grote pimpernel  iezerknuup (Posterholt), WLD  iezerknoep (Posterholt), WLD = grote pimpernel  iezerknoep (Posterholt, ... ), kleine pimpernel: WLD  kl pimper nel (Montfort), knapperd: eigen spellinsysteem  knappert (Meijel), pimpernel: pimpernel (Eys, ... ), pumpernel (Lutterade), -  pimpernel (Tungelroy), =grote -. geen aparte naam  pimpernel (Berg-en-Terblijt), =kleine -. geen aparte naam  pimpernel (Berg-en-Terblijt), ?  pimpernel (Jeuk), eigen spellinsysteem zie ook 110 - 89 (110: brunel / vormt geen onderaardse stengeldelen) (89: knappert)  pimpernel (Meijel), idiosyncr.  pimpernel (Sittard, ... ), WLD  pimper nel (Montfort), pimpernel (Beesel, ... ), pímpernel (Schimmert, ... ), zelfde =kleine -  pimpernel (Echt/Gebroek), zelfde. =grote -  pimpernel (Echt/Gebroek) grote pimpernel [N 92 (1982)] || Grote pimpernel (sanguisorba officinalis 30 tot 140 cm. De bladeren zijn oneven geveerd, de blaadjes zijn langwerpig en gezaagd. De bloemen groeien in langwerpige, dichte aren en zijn klein. De bloemen zijn bruinrood van kleur, zonder kroonbladeren, met [N 92 (1982)] || Kleine pimpernel (sanguïsorba minor 15 tot 60 cm grote plant. De plant heeft groenachtige bladeren in bolvormige aren met veel meeldraden en 2 stengels. Te vinden op droge, grazige en zandige plaatsen en in kalkrijke duinen. Plaatselijk vrij algemeen (s [N 92 (1982)] || pimpernel [DC 60a (1985)], [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)] III-4-3
pin ijzeren pen: izǝrǝ pɛn (Kaulille), pen: pęn (Einighausen, ... ), pin: pe.n (Weert), pen (Leunen, ... ), penǝ (Herten), tap: tap (Gennep) De ijzeren pin aan het achtereinde van de molenas in windmolens. Zie afb. 48. Zie ook het lemma ɛtapɛ. Het betreft daar het uiteinde van de molenboom in watermolens.' [N O, 10s] II-3
pin van de sluisdeur ang: (Kanne, ... ), angel: aŋǝl (Maastricht, ... ), anker: aŋkǝr (Mal), het geklikt: ǝt ˲gǝklek (Sint-Lambrechts-Herk), houten nagel: hǭǝtǝ nęǝgǝl (Wellen), houtschroef: hǫ.tšrǫwf (Kanne), kop: kǫp (Herk-de-Stad, ... ), pin: pe.n (Bree), pen (Alt-Hoeselt, ... ), pę̄n (Kanne, ... ), spij: spęj (Lummen), trekpin: trękpe.n (Bree) Lange houten nagel met vierkante kop waarmee de planken van de sluisdeuren aan elkaar worden bevestigd. Een aantal woordtypen zoals ang (Q 162, Q 188, Q 240), angel (Q 95, Q 241) en anker (Q 180) is van toepassing op een bevestiging van de sluisdeuren met behulp van ɛangenɛ. Daarbij worden de uiteinden van een aantal planken van de sluisdeur dusdanig bewerkt dat zij in daarmee overeenkomende gaten kunnen worden ingelaten. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛangɛ.' [Vds 39; Jan 35; Coe 23; Grof 57] II-3
pin van het groot rad pin: pe.n (Opitter), pen (Kuringen), spon: spǫn (Stokrooie), tand: ta.nt (Neeroeteren), tap: tap (Berbroek, ... ) De op de velg van het groot rad bevestigde pinnen waarmee de molenaar het rad in beweging kan zetten. Zie ook afb. 87 en de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [Vds 208; Jan 191] II-3
pin, puntijzer afbouwhamerpin: abǝrhamǝrpen (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Maurits]), abǝrhāmǝrpen (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Willem-Sophia]), afbōwhāmǝrpen (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Julia]), apbǫ.whamǝrpen (Chevremont  [(Julia)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), āfbuwhāmǝrpen (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), ̇af˱b ̇ǫwhamǝrpē.n (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), ̇af˱b ̇ǫwhā.mǝrpē.n (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), awèye: awē (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), awęj (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]  , ... [Winterslag, Waterschei]  [Zwartberg, Eisden]), awę̄j (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Zolder]), hawáj (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), hawē (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), hawęj (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Winterslag, Waterschei]), hawę̄j (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Zwartberg, Waterschei]), háwaj (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), beitel: beitel (Stein  [(Maurits)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), hamerpin: hamǝrpen (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]), picot: peko (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]), pikkel: pekǝl (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]), pin: pe.n (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Emma, Maurits]  [Domaniale]), pen (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Domaniale, Wilhelmina]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Julia]  [Maurits]  [Maurits]  [Eisden]), penǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), pēn (Heerlen  [(Emma)]  , ... [Laura, Julia]  [Emma]  [Maurits]), piqueurbeitel: pikø̄rbęjtǝl (Lanklaar  [(Eisden)]   [Maurits]), piqueurpin: pekø̄rpen (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]), pekø̜̄rpen (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden] [Winterslag, Waterschei]), pikørpen (Eisden  [(Eisden)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Eisden]), piqueurspits: pekø̄rspets (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), puntijzer: pentejzǝr (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Zwartberg, Waterschei]), pønjtjīzǝr (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Zwartberg, Waterschei]  [Maurits]  [Maurits]), pøntīzǝr (Heerlen  [(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Maurits]  [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), puntscheen: pøntšen (Geleen  [(Maurits)]   [Winterslag, Waterschei]), schraampin: šr ̇ø̜ǝmpē.n (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Winterslag, Waterschei]), spits: špets (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]), spitsijzer: špetsīzǝr (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Laura, Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale, Wilhelmina]  [Domaniale]) De pinvormige ijzeren steekbeitel van de luchthamer. [N 95A, 7; N 95, 760 add.; N 95, 736; monogr.; Vwo 68; Vwo 362; Vwo 604] II-5
pinband pinband: penbanjt (Herten), penbantj (Einighausen  [(meervoud: penbęntj)]  ), spiebalk: spi.jbalǝk (Weert) De balk achter de penbalk in het voorkeuvelens van de standerdmolen. Zie ook afb. 15. [N O, 45d] II-3
pinda aardnoot: Verklw. eëdnuëtje  eëdnoeët (Heerlen), apenoot: aapenoot (Sittard, ... ), apenoot (Roermond), Verklw. apenuëtje  apenoeët (Heerlen, ... ), apenootje: a.penee.tsjes (Hasselt), apenüetje (Heerlen), Apeneutjes mótte vers gebrandj zeen  apeneutje (Roermond), verkl. niêtsje Apeniêtsjes: apenootjes  apeniêtsje (As, ... ), olienootje: aolieneutje (Venlo), oëlienuütsje (Gronsveld), òllienutje (Castenray, ... ), ólinøͅtjə (Gennep, ... ), oligsnootje: oa’liegs’neus-jer (Bleijerheide, ... ), pinda: pienda (Heerlen), smoutnootje: smaa.tnee.tsjes (Hasselt) aardnoot || apennoot || apenoot || apenootje || olienootjes || pinda III-2-3
pineinde achteras: áxtǝras (Lummen), achtereinde: axtǝręjnt (Kaulille), peneinde: pęn`enj (Herten), pęn`entj (Weert), pin: pen (Gennep, ... ), pinbaan: penbān (Hamont), pineinde: pen`entj (Maxet), pen`eŋ (Neeritter, ... ), pen`ēnt (Merselo), pen`ęjnt (Laar), pen`ęnj (Ell), pen`ęnt (Leunen), pineinde (Beegden, ... ) Het achtereinde van de molenas in windmolens. Zie afb. 45, 46, 47 en 48. Zie ook het lemma ɛtapɛ. Het betreft daar het uiteinde van de molenboom in watermolens.' [N O, 10r; A 42A, 88] II-3