e-WLD begrippen 
e-WLD

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
perzikboom brugnon (fr.): [Amygdalus persica]  brïnjòl (Tongeren), pche (fr.): pees (Maastricht), pche-boom: peesjebaum (Stokkem), peezeboum (Maastricht, ... ), pezeboum (Maastricht), perzelenboom: prèssëlëboom (Hoeselt), pièsel "perzik" Tong.Wb.  pièsëlëbòum (Tongeren), perzenboom: pierzenboeëm (Blitterswijck, ... ), pieəzeboeəm (Beverlo) perzikboom I-7
perzikkruid aargras: hoǝrgrǭǝ.s (Brustem), abelskruid: aabelskruud (Gennep, ... ), dikkoppen: dekø̜p (Hamont), geitebaard: gē.tǝbǭ.t (Guigoven), jezusgras: Jezus-gras (Oirlo), knoepgras/knoop-: Spelling: "fonetisch", alles omgespeld  ?knuipgraas (Maastricht), krukken: krøkǝn (Heusden), lieveherekruid: livǝnīrǝkrāt (Aalst), omloop: emlau̯.p (Zutendaal), paddekruid: padǝkrū.t (Lanklaar), pardelle: pǝtɛl (Bilzen), perche-kruid: péze kroet (Schimmert), idiosyncr.  peezekroed (Thorn), WLD  peersekrüt (Beesel), perzikkruid: perzikkruid (Oirlo), pɛrzekkrut (Maasbree), -  perzikkroet (Maasbree), geen aparte naam  perzikkruid (Berg-en-Terblijt), zelfde, ook: wilj wiéjé  perzikkruid (Echt/Gebroek), platgras: plat˲grā.s (Wijshagen), reugel: reûgel (Altweert, ... ), rø̄gǝl (Weert), reuts: rets (Halen, ... ), reutse (Altweert, ... ), reutsj (Wijlre), rodse (Jeuk), ruds (Jeuk), ryǝts (Montfort), rø̄.tš (Neerharen), rø̄ts (Baexem, ... ), rø̄tš (Bingelrade, ... ), rø̜ts (Binderveld, ... ), rø̜tš (Boorsem, ... ), ręts (Donk), (Onderstreept bij de gesuggereerde woorden)  rets (Jeuk), (onderstreept bij de gesuggereerde woorden)  rits (Jeuk), -  reutsj (Posterholt), reüds (Kessel), ruets (Montfort), aanhangsel N92 voor Sittard  reutsj (Sittard), eigen spellingsysteem  rits (Maasbree), eigen spellinsysteem lastig onkruid / goed zangvogel voeder / zaad net boekweit in het klein  rits (Meijel), idiosyncr.  reutsj (Kerkrade, ... ), idiosyncr. perzikkruid  reutsj (Sittard, ... ), polygonum persicaria  räötsj (Sittard), røͅtš (Meeswijk), polygonumsoort. Opgegeven voor kaal knopkruid.  reutsj (Nuth/Aalbeek), ten ZO van Q 021  reutsj (Munstergeleen), WBD  rits (Sevenum), WBD/WLD  röötsj (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), WLD  reuts (Heythuysen), rits (Sevenum, ... ), räötsj (Doenrade), WLD algemeen onkruid op vochtige akkers WNT verwijst naar RETSE  rets (Meijel), WLD = perzikkruid  reutsj (Posterholt, ... ), WLD perzikkruid (polygonum persicario)  räötsj (Doenrade, ... ), reutse: rø̄tsǝ (Kinrooi, ... ), reutsel: re.tsǝl (Achel, ... ), retsǝl (Genk, ... ), riɛtsǝl (Hasselt), roodsel (Jeuk), røtsǝl (Helchteren, ... ), rø̄tsǝl (Beringen, ... ), rø̜̄tsǝl (Bocholt), rø̜.tsǝl (Diepenbeek), rø̜tsǝl (Godschei, ... ), rø̜tšǝl (Opgrimbie), rētsǝl (Kermt, ... ), rē̜tsǝl (As, ... ), ręi̯tsǝl (Schulen), rętsǝl (Alken, ... ), rīǝ.tsǝl (Berbroek, ... ), rətsəl (Diepenbeek), (onderstreept bij de gesuggereerde woorden)  rutsel (Jeuk), -  ɛrətsəl (Diepenbeek), Polygonum Persicaria L. etym. (e.d.), zie boek  reutsel (Zonhoven), Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings  ritsel (Eksel), WBD/WLD  réétsəl (As), WLD  reedsel (Montfort), ritsel (Schimmert), smert: smert (Jeuk), veldreutsel: vɛi̯.ltjrē̜tsǝl (Beek), vogelenvoet: vōgǝlǝvut (Stevensvennen), vogelvoet: vű̄ǝ.gǝlvōt (As), weerwortelen: wē̜rwǫ.tǝlǝ (Godschei), weiekruid: węi̯ǝkrō.t (Rosmeer, ... ), węi̯ǝkrű̄.t (Hees), wijdenkruid: wieje kroet (Vijlen), #NAME?  wèjjekroot (Rosmeer), wilde appel: weldǝn ǭpǝl (Wilderen), wilde boekweit: welǝ bugi (Wijchmaal), wilde wijde: ook: perzikkruid (zelfde)  wilj wiéjé (Echt/Gebroek), waai = wilg; [Polygonum persicaria]  wil waië (Tongeren), wul = wilde  wul weie (Eigenbilzen), wilde wilgen: wilde-wilgen (Jeuk), wilde wilgen  wilj wiêlə (Geistingen), wildeweie: weldǝwē̜ǝ (Jeuk), weljǝwei̯ (Broekom), weljǝwē̜i̯ (Voort), welǝwē̜ (Guigoven), welǝwē̜i̯ (Jesseren), welǝwɛi̯ (Romershoven), wi.ljtwēǝ (Mechelen-Bovelingen), wilǝwai̯ (Vliermaal), wilǝwē̜ǝ (Vorsen), wilǝwęi̯ (Hopmaal), wilweie: weljwē̜i̯ (Berlingen, ... ), weljwɛ̄i̯ (Borgloon), welwai̯ǝ (Martenslinde), welwei̯ (Uikhoven), welwiǝ (Kanne), welwē̜ (Brustem), welwē̜i̯ (Ordingen), welwęi̯ (Boekhout), welwęi̯ǝ (Gellik, ... ), welwɛi̯ (Vliermaalroot, ... ), welwɛi̯ǝ (Riemst, ... ), wiljwēi̯ (Wellen), wiljwē̜i̯ (Kerniel, ... ), wiljwē̜ǝ (Gelinden), wiljwęi̯ (Groot-Gelmen, ... ), wiljwīǝ (Echt, ... ), wilwęi̯ (Gors-Opleeuw, ... ), wilwɛi̯ǝ (Hoeselt, ... ), wilwɛ̄ (Rijkhoven) perzikkruid [DC 28 (1956)], [DC 60a (1985)], [Goossens 1b (1960)], [N 92 (1982)], [N 92 (1982)] || Perzikkruid (polygonum persicaria 20 tot 90 cm hoog. De stengels hebben een vliezig kokertje (tuitje) boven de knopen, de stengels zijn behaard en vaak roodachtig; de bladeren zijn lancetvormig en meestal met een zwarte vlek; de bloemen groeien in dicht [N 92 (1982)] || Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56] I-5, III-4-3
pesten (kaartspel) pesten: peste (As, ... ), pesten (Bree, ... ), peͅstə (Gennep, ... ), kinderkaartspel  peste (Meerlo) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
pesterij gejens: gejens (Beek), gejudas: gejudas (Caberg), gejūūdàs (Gennep), gəjoedas (Kapel-in-t-Zand), gekwel: gekweël (Waubach), gəkwéél (Urmond), gepest: gepest (Weert), geplaag: geplaag (Leopoldsburg), geplaog (As, ... ), geploag (Eigenbilzen, ... ), ət gəplaoch (Maastricht), getempteer: getempteer (Gulpen), getok: gətōēk (Maastricht), cf. WNT XVII-1, kol. 926 s.v. "tokken "12. In Limb. "toeken"kwellen, tergen  getoek (Caberg), judasserij: joedasserie (Geleen), jōē⁄dàssəriej (Brunssum), judasserijj (Maastricht), kwellerij: də kwééëlerĕĕj (Nieuwenhagen), pesterij: pèsterie (Urmond), plaag: de plaog (Oirlo, ... ), də plaog (Nieuwenhagen), plaag (Heythuysen), plaoch (Amby, ... ), plaog (Beesel, ... ), ploag (Meerlo), plōͅx (Meeuwen), plwoch (Hoeselt), plòəch (Heerlen), plôg (Hoensbroek), plagerij: ploageri-j (Bree), temptatie: tamptatie (Roermond, ... ), tamtaasie (Maastricht), tamtaatie (Maastricht), tamtatie (Herten (bij Roermond)), temptaasie (Maastricht), temptaasje (Lutterade, ... ), temptaasjə (Wijnandsrade), temptaatie (Roermond), temptasie (Maastricht, ... ), temptatie (Echt/Gebroek, ... ), temtaasie (Stokkem), temtaasje (Geleen, ... ), temtasie (Maastricht, ... ), temtasīē (Beesel), temtatie (Amby, ... ), temtatjə (Montfort), temtáátie (Oirsbeek), temtáátĭĕ (Venlo), temtäosie (Gronsveld), tèmptāsie (As), tèmptààsie (Susteren), tèmptáásie (Heel), tèmptáásjə (Schinnen), tèmtààsie (Maastricht), tèmtààsĭĕ (Amstenrade), témptasie (Stein), (de s is scherp).  tamptasie (Ell), znkerei (du.): de tsénkərei (Simpelveld) het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] || plaag; geplaag III-1-4
pet met brede klep bovenmuts: (boove)múts (Haelen), brede klep: brēͅ`kleͅp (Ophoven), grote klak: grutə klak (Beringen), hollandse klak: hoͅlantsə klak (Opheers), kips: WNT: kips (I), vrouwenhoed of mans- of jongenspet.  kieps (Oirlo, ... ), klak: klak (Beek, ... ), klak met een grote klep: klak mee een grote klip (Beverlo), klak met zonneklep: [Spelling, cfr. Van Dale zonneklep]  klak mē zonəklep (Beverlo), klepklak: klepklak (Velm), kleͅpklak (Lommel), klüpklak (Kermt), klepmuts: klèpmöts (Grathem, ... ), kleppats: kleppatsj (Oirsbeek), kleppenpats: klepəpatš (Mechelen-aan-de-Maas), kléppe-patsj (Klimmen), lange klep: laŋə kleͅp (Teuven), loerklak: loerklak (Kwaadmechelen, ... ), loorklak (Bree, ... ), louərklak (Lummen), lowərklak (Paal), lōrklak (Bocholt, ... ), lurklak (Eigenbilzen, ... ), luərklak (Diepenbeek), lūrklak (Vliermaal, ... ), Loerklak.  lūrklak (Leopoldsburg), loermuts: loermöts (Swalmen), loerpats: loerpatsj (Stevensweert), lōrpatš (Mechelen-aan-de-Maas), lonkklak: loͅnklak (Herk-de-Stad), lunklak (Zelem), pats: patsch (Valkenburg), patsj (Einighausen), pats met een grote klep: patsj mit ne grôôte klép (Klimmen), schippersklak: sxeͅpərsklak (Donk (bij Herk-de-Stad)), stropersklak: strøpərsklak (Vliermaal), studentenklak: studentenklak (Halen), studentenpats: sty(3)̄deͅntəpatš (Rotem), zeemansklak: zīəmansklak (Halen, ... ), zonneklak: zŭnəklak (Opheers), zonneklakje: zŭnəklɛkskə (Opheers) pet met brede klep [loerklak] [N 25 (1964)] III-1-3
pet met opstaand bovenstuk boerenkap: Moeilijk leesbaar.  boerekop (Bocholtz), boerenmuts: boeremöts (Herten (bij Roermond)), būwRəmøts (Hasselt), boerenpats: boerepats (Blerick), boerepatsch (Nuth/Aalbeek), bōērepatsj (Munstergeleen), boerenpetje: boerepetje (Meijel), dienstpats: deinspatsj (Einighausen), kap: kap (Waubach), keep: informant: met lange ee [NB: keep < kepie?]  keep (Roermond), kepie: kapéi (Rotem), keepi (Amstenrade, ... ), kepi (Millen, ... ), kepie (Eksel, ... ), keppie (Mal), kepíé (Rotem), kēpi (Rotem, ... ), kēͅpi (Zichen-Zussen-Bolder), keͅpi (Kermt, ... ), keͅpī (Borlo), kəpi (Achel, ... ), kəpi. (Zelem), kəpij (Ophoven), kəpī (Donk (bij Herk-de-Stad), ... ), kəpī(kə) (Bocholt), kəpì (Bree), kəpí (Kermt), betekenis: voor officiele ambten (post,...)  kəpij (Maaseik), Vroeger; nu niet meer.  kēpi (Grote-Spouwen), klak: klak (Hasselt, ... ), V.d. boeren.  klak (Beringen), klak bet klep: klak bə klep (Halen), klak met stijve klep: klaok meͅt stīfkleͅp (Opglabbeek), klepklak: klipklak (Spalbeek), klypklak (Lummen), klepmuts: klĕpmuts (Sint-Truiden), officierspats: oͅfəsērspatš (Rotem), patsje: pètsjke (Mechelen), pet: peͅt (Boekt/Heikant, ... ), pruisenpats: pruuse patsj (Puth), stijve klak: steif klak (Zolder), stieͅf klak (Kermt), uniformklak: uniformklak (Beverlo), zijden kap: zieje kap (Mechelen), zijden kapje: zīēje kèpke (Mechelen), zijden kips: zieë kips (Panningen), (baetere boere) WNT: kips (I), vrouwenhoed of mans- of jongenspet.  zieje kieps (Oirlo), WNT: kips (I), vrouwenhoed of mans- of jongenspet.  zieje kieps (Horst, ... ), zijden kipsje: zieje kipsje (Chèvremont), zijden klak: zaijə klak (Borgloon), zaiə klak (Paal), zai̯ə klak (Tongeren), zājə klak (Borgloon), zeeje klak (Weert), zeije klak (Bree), zeijə klak (Wintershoven), zeiə klak (Lommel), zē klak (Hasselt), zēͅjə klak (Diepenbeek, ... ), zeͅiə klak (Lommel, ... ), zeͅjə klak (Kwaadmechelen), zeͅjə kläk (Tessenderlo), zieje klak (Weert), zieje, hoeog klak (Neeritter), zije klak (Weert), zījə klak (Lanklaar), informant: ook wel met zijden biesje  zieje klak (Tungelroy), Zijden klak.  zēͅjə klak (Beverlo), zijden klakje: zeͅijəkleͅkskə (Brustem), zijden muts: zieje muts (Maasbracht, ... ), zieje mutsj (Chèvremont), zieje möts (Grathem, ... ), ziejemuts (Hout-Blerick), ziejemöts (Nunhem), zéje möts (Borgharen), betekenis: voor de boeren  zijə məts (Maaseik), informant: ook wel met zijden biesje  zieje möts (Tungelroy), zijden pats: zejə patš (Eisden), zieje patsj (Hoensbroek, ... ), ziejepatsj (Sittard), zieë patsj (Munstergeleen), ziĕj-je patsj (Klimmen), zijje patsch (Mesch), zijəpatš (Mechelen-aan-de-Maas), zijden patsje: zieje petsjke (Oirsbeek, ... ), zijden pet: zieje pet (Boekend, ... ), s Zondags.  zeͅjə peͅt (Boekt/Heikant), zijden petje: zeije petje (Meijel), zijden, een -: zeͅijə (Boorsem), zie-je (Schimmert) pet met opstaand cylindervormig bovenstuk in het algemeen {afb} [zeje pet] [N 25 (1964)] III-1-3
pet: algemeen bonnet (<fr.): bonnet (Borlo), casquette (fr.): Oudere generatie.  kasket (Gingelom), cipiersklakje: šipərskleͅkskə (Bree), flat: flet (Banholt, ... ), flèt (Mheer), floets: pet - flodderachtige pet  fluú.ts (Bree), floetsklak: fluutsklak = oud, versleten klak  fluutsklak (Meeuwen), kalot (<fr.): kalot (Mheer), kaloͅt (Teuven), klot (Sint-Geertruid), møts = voor kinderen kalot = muts met klep voor mannen (veel gebruikt)  kalot (Moelingen), kalotje (<fr.): muts  klutske (Amby), kap: ka.p (Montzen), kap (Bocholtz, ... ), kapp (Lontzen), kep (Afferden), als een bristolpot  kap (Bocholtz), b.v. E Belsj kepke.  kap (Kerkrade), de gewone pet vorm  kap (Vijlen), gewone pet  kap (Rimburg), gewone pet met klep  kap (Rimburg), klep aan de voorkant  kap (Waubach), møts = zonder klep  kap (Welkenraedt), møyts = over de oren  kap (Eynatten), ps. omgespeld volgens Frings.  kap (Eys), rond  kap (Eys), kiep: [Van Dale: kiep2, 2. strooien vrouwenhoed van eigenaardige vorm met opgeslagen en met katoen omboorde randen]  kiep (Vlodrop), kip (Vlodrop), kép (Gennep), kips: bolvormig met voor een klep er aan muts; meestal zijn het alpinomutsjes WNT: kips (I), (vrouwen)hoed of (mans- of jongens)pet.  kieps (America), gewone vorm met klep muts;pats(bedoeld is dan de zg alpinomuts) WNT: kips (I), (vrouwen)hoed of (mans- of jongens)pet.  kieps (Wellerlooi), plat met n klep WNT: kips (I), (vrouwen)hoed of (mans- of jongens)pet.  keps (Bergen), ronde hoofdbedekking, tot boven de oren, plat over t hoofs met klep WNT: kips (I), (vrouwen)hoed of (mans- of jongens)pet.  kieps (Venray), Vero. WNT: kips (I), (vrouwen)hoed of (mans- of jongens)pet.  kips (Roermond), WNT: kips (I), (vrouwen)hoed of (mans- of jongens)pet.  kieps (Gennep, ... ), kips (Panningen, ... ), képs (Gennep), WNT: kips (I), (vrouwen)hoed, of (mans- of jongens)pet.  kieps (Afferden, ... ), kieps(o) (Lottum), kips (Egchel, ... ), klak: kla.k (Borgloon, ... ), klak (Achel, ... ), klak(ə) (Bocholt), klaok (Opglabbeek), klāk (Leopoldsburg), klep (Ospel), klàk (Hechtel, ... ), klâ.k (Hechtel), klâk (Gronsveld), kläk (Sint-Truiden, ... ), &lt;Fr. clacque, o.a. klephoed.  klak (Gronsveld), [Oorspr. opg. lulak -&gt; (moeilijk leesbaar/1e letter misgelezen?) -&gt; klak, rk]  klak (Weert), fluutsklak = oud, versleten klak  klak (Meeuwen), Fr. chapeau-claque.  klak (Hasselt), klák (Zonhoven), Fr. clacque.  klak (Tungelroy), informant: is zeer oude uitdrukking  klak (Maasniel), kalpein = ronde muts zonder klep  klak (Kozen), klak = met klep  klak (Bilzen), klak = met klep moets = zonder klep  klak (Ulbeek), klak = met klep muets = zonder klep  klak (Wimmertingen), klak = voor mannen gewoonlijk met klep pots = jongelingen  klak (Beringen), Klak staat in verband met klakken (= klapperen een klak moet dus een speciaal soort pet geweest zijn die een klappend geluid veroorzaakt. Zie W. Roukens IA, p.195. Zie ook Schuermans I, p. 244, kol. b.: hij denkt ook aan het geluid dat een klak veroorzaakt, nl. door de klep(visière). Vgl. ook P.A.F. van Veen, Etymologisch Woordenboek. Van Dale Lexicografie, Utrecht, 1989: klak &lt; fr. (chapeau) claque van claque (= klap met de vlakke hand, klanknabootsing).  klak (Achel, ... ), klak voor mannen muts voor schooljongen  klak (Kerkom), loef = ouw klak  klak (Zutendaal), Met klep aan.  klak (Berg), Met klep.  klak (Houthalen), moets = alpenmuts  klak (s-Herenelderen), moets = zonder klep  klak (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), muts = zonder klep  klak (Kortessem, ... ), muts; müts  klak (Hushoven), møts = voor kinderen kalot = muts met klep voor mannen (veel genruikt)  klak (Moelingen), møts = zonder klep en voor jongenspet  klak (Kanne), Pet.  klak (Opglabbeek), poets = rond en zonder klep  klak (As), pooets = bérèt der kinderen  klak (Niel-bij-As), pots = alpenmuts klots = barret  klāk (Lanaken), pots = doosvormig mits = tootvormig  klak (Peer), potske = zonder klep  klak (Overpelt), puts = ronde muts met n randje - schoolkinderen  klak (Bocholt), pät = met klep  klak (Sint-Huibrechts-Lille), rond met klep aan muts; müts  klak (Weert), rond met stijve klep  klak (Weert), Zeldzaam.  klak (Wilderen), klakje: klekske (Neerpelt), kleͅkskə (Bocholt, ... ), klep: klaep (Ospel), klep (Boeket/Heisterstraat, ... ), kleͅp (Eupen), moets = elk hoofddeksel klip = hetzelfde als klak  klip (Halmaal), klepmuts: klepmuts (Hout-Blerick, ... ), klepmöts (Borgharen), kleppats: kleppatsj (Puth), kleppenmuts: klapemöts (Swalmen), kleppenpats: kleppepatsj (Amstenrade), kléppe-patsj (Klimmen), koets: kōēts (Ulestraten), Geh. Beeringen (VII, 68).  koets (Beringen), slechte jongensmuts  koetsch (Heerlen), loef: loef = ouw klak  loef (Zutendaal), matrozenpots: matrozenpots (Koersel), muts: (klèp) möts (Maastricht), meŭts (Ophoven), moets (Beverst, ... ), mouts (Diepenbeek), mōēts (Oost-Maarland), mōuts (Kuringen), mŏĕts (Martenslinde), must (Bree), muts (Arcen, ... ), mutsch (Sint-Odiliënberg), mutsj (Roermond), muəts (Sint-Truiden), mūts (Borgloon), mŭts (Tegelen), mŭtsch (Lontzen), myøtš (Raeren), mäts (Meerssen), möts (Asenray/Maalbroek, ... ), mötsj (Valkenburg), møts (Achel, ... ), møts, məts (Lozen), mùts (Maastricht), múts (Haelen), müts (Weert), məts (Boorsem), Cfr. ook par. 34: De Kleding, p. 442.  möts (Herten (bij Roermond)), gewone petvorm  möts (Borgharen), gewoonlijk rond met half stijve klep  muts (Venlo), In ss. wordt meestal [m@ts] gezegd. -&gt; twee benamingen voor muts: [mets] mits - [muts] moets.  muts (Grote-Spouwen), kalpein = ronde muts zonder klep  moets (Kozen), klak = met klep  moets (Bilzen), muts (Bilzen), klak = met klep moets = zonder klep  moets (Ulbeek), klak = met klep muets = zonder klep  muets (Wimmertingen), klak voor mannen muts voor schooljongen  muts (Kerkom), met klep  mots (Maasniel), moets = alpenmuts  moets (s-Herenelderen), moets = elk hoofddeksel klip = hetzelfde als klak  moets (Halmaal), moets = zonder klep  moets (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), muts = zonder klep  muts (Kortessem, ... ), muts; möts  möts (Maastricht), møts = voor kinderen kalot = muts met klep voor mannen (veel genruikt)  møts (Moelingen), møts = zonder klep  møtš (Welkenraedt), møts = zonder klep en voor jongenspet  møts (Kanne), møyts = over de oren  møytš (Eynatten), patsch = wordt schuin over het linkeroor getrokken  moets (Hoeselt), muts (Hoeselt), pet met klep  mùts (Maasbracht), pots = doosvormig mits = tootvormig  mits (Peer), puts = ronde muts met n randje - schoolkinderen  moets (Bocholt), pät = met klep  muts (Sint-Huibrechts-Lille), rond met een klep  möts (Maastricht), ronde platte muts  muts (Blerick), pats: padzj (Brunssum), patch (Geulle, ... ), pats (Blerick, ... ), patsch (Amby, ... ), patschj (Heerlerheide), patsen (Bingelrade), patsj (Beek, ... ), patsjch (Nuth/Aalbeek), patš (Boorsem, ... ), patšj (Urmond), patzj (Montfort), pàtsj (Stevensweert), pâtsch (Schimmert), de gewone bekende vorm met klep  patsj (Valkenburg), een halve bal met een klep muts; puntmüsch  patsch (Amstenrade), engels model  patsj (Houthem), gewone engelse modellen  patsj (Berg-aan-de-Maas), gewone petvorm met klep van voren  patsj (Stein), gewone sportpet  patsch (Valkenburg), gewone vorm met klem tegenwoordig draagt men de alpinomuts, deze wordt petsjke genoemd  patsj (Born), gewone vorm van pet  patsj (Dieteren), gewoon sportmodel  patš (Merkelbeek), met klep  patsj (Geleen, ... ), muts; möts  patsj (Pey, ... ), NB p. 481: pet, zie PATSJ.  patš (Meeswijk), normale vorm  patsj (Nieuwstadt), Opm. zo wordt het ook wel genoemd, op zondag. Opm. sisklank.  patsch (Stevensweert), patsch = wordt schuin over het linkeroor getrokken  patsch (Hoeselt), pet met klep  patsj (Pey), plat  patsch (Echt/Gebroek), platte pet met klep  patsch (Meerssen), platte vorm  patsj (Oirsbeek), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  patsch (Heer), patsj (Grevenbicht/Papenhoven), rond met een klep  patsj (Maastricht), rond met klep  patsch (Puth), patsj (Wijlre), ronde pet, zit met drukknop op klep vast zodat ze bij regen bv. diep in de ogen kunnen trekken, door de knipper los te maken  patsj (Koningsbosch), ronde vorm  pattsj (Sint-Odiliënberg), Schu. patsch: muts, pet, klak.  patsj (Maastricht), Zie ook afb. p. 188.  patsj (Heerlen), pats met klep: patsj mit klep (Sittard), patsje: peͅtškə (Rotem), pet: paet (Heythuysen, ... ), pet (Afferden, ... ), pĕt (Gennep), pâît (Echt/Gebroek), pét (Gennep), pêt (Klimmen), pɛt (Gennep, ... ), (later dan muts)  pet (Meijel), Met klep.  paet (Mook), pät = met klep  pät (Sint-Huibrechts-Lille), pèt (Sint-Huibrechts-Lille), rond met ovale klep en knoop in t midden  pet (Gennep), pots: pots (Heppen, ... ), poͅtz (Beverlo), puts (Bree, ... ), alpin = slappe hoofdbedekking  puts (Achel), klak = voor mannen gewoonlijk met klep pots = jongelingen  pots (Beringen), poets = rond en zonder klep  poets (As), pooets = bérèt der kinderen  pooets (Niel-bij-As), pots (Niel-bij-As), pots = alpenmuts klots = barret  pŏts (Lanaken), pots = doosvormig mits = tootvormig  pots (Peer), puts = ronde muts met n randje - schoolkinderen  puts (Bocholt), potsje: potske = zonder klep  potske (Overpelt), trekmuts: trekmuts (Koersel) **klak: pet || 1. claque; - 2. klak; - 3. pet || 1. pet; 2. muts || [patsj*]: pet (min of meer min.) || casquette: pet || claque: pet met stijve klep || Hoe noemt men de pet, die bij het werk gedragen wordt? Welken vorm heeft deze? Indien geen pet, maar een muts door de mannen wordt gedragen, hoe noemt men deze dan? Welken vorm heeft ze? [DC 09 (1940)] || klak (pet) || klak, jongensmuts, gewoonlijk met den zin van vreemdsoortige of aardige klak || Mannenmuts met klep aan de voorkant. [N 25 (1964)] || pet [N 23 (1964)], [SGV (1914)], [ZND m] || pet (hoofdbedekking voor mannen) - zijn er verschillende benamingen? [ZND 16 (1934)] || pet (hoofddeksel voor jongens) [ZND B1 (1940sq)] || pet met klep || pet, flodderachtige - [ZND m] || pet, hoofddeksel met een klep [kips, patsj, klak, koetsj, paaj, flet, kap, klep, muts, luif] [N 25 (1964)] || pet, kap || pet, muts met een klep || pet, muts, klak [RND] || pet, VD muts met klep || pet: klak, muts met klep || platte pet || vrouwenmuts III-1-3
petekind doopkind: doupkeind (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), doupkö’nt (Lanklaar), dōpkənt (Riksingen), duəpkeͅnd (Hamont), dəpkint (Tessenderlo), er staat een e, of i, of \\ na de letter k  doejpkejnt (Rekem), goden-tje: *gödeke  jø͂ͅkə (Eupen), paat: men paot (Eigenbilzen), pouwt (Jeuk), meisje  pa:t (Wellen), paoət (Aalst-bij-St.-Truiden), pōͅt (Sint-Truiden), petekind van de meter  paöt (Wellen), patedochter: patedochter (Waubach, ... ), patekind: patekindj (Lutterade), patekink (Bocholtz, ... ), pātəkēŋk (Montzen), pātəkeͅnk (Welkenraedt), pa’tekink (Bleijerheide, ... ), de meter spreekt van patekeend, ongeacht jongen of meisje  patekeend (Terlinden), patezoon: patezoeën (Waubach, ... ), peet: peet (Hoensbroek, ... ), pèèt (As), pɛt (Jeuk), peetdeerntje: paetdeurske (Meijel), peetdochter: paetdochter (Posterholt, ... ), paetdogter (Baarlo), peatdochter (Lutterade), peetdochter (Eigenbilzen, ... ), pīēëtdogter (Nieuwenhagen, ... ), péétdochter (Reuver), pééëtdogter (Nieuwenhagen, ... ), peetje: peteke (Heusden), peetjong: paetjông (Baarlo), peetkind: paetkint (Baarlo), peetmeidje: paetmaedje (Baarlo), peetzoon: paetzoon (Baarlo, ... ), paetzuun (Meijel), peatzoon (Lutterade), peetzoon (Eisden, ... ), peetzwun (Eigenbilzen), pīēëtzoon (Nieuwenhagen, ... ), pèètzöhn (Koningsbosch), péétzoon (Reuver), pééëtzoon (Nieuwenhagen, ... ), petedochter: peëtedochter (Gulpen), petejong: peëtejong (Gulpen), petekind: paetekeendj (Tungelroy), paetekendj (Geleen, ... ), paetekent (Lommel), paetekiendj (Roermond, ... ), paetekiengt (Sevenum), paetekind (Baarlo, ... ), paetekindj (Ell, ... ), paetekink (Maasbree, ... ), paetekèndj (Echt/Gebroek, ... ), paetekénjt (Sittard), paitekinj (Melick), pe.tekè.nd (Hasselt), peatekendj (Koningsbosch), peatekink (Waubach, ... ), peetekind (Eksel), peetekint (Meerssen, ... ), peeëtekink (Epen, ... ), peiteként (Sint-Truiden), petekeend (Maastricht, ... ), petekeind (Eisden, ... ), petekensj (Stokkem), petekind (Eigenbilzen, ... ), petekingk (Baarlo), petekinjd (Houthalen, ... ), petəkēͅnd (Hamont), petəke’nt (Sint-Lambrechts-Herk), petəkind (Amby), petəkɛi̯nt (Vechmaal), petəkɛnt (Sint-Truiden), peètekènjd (Schinnen), peëtekink (Voerendaal, ... ), pēitekeind (Heers), pētəként (Vliermaal), pietəkent (Vlijtingen), piètekindj (Schinnen, ... ), piëtekendj (Schinnen), piëtekiend (Oirlo), pīētəki͂nt (Rotem), pīēëtekink (Nieuwenhagen, ... ), pītəkent (Maaseik), pjèttekénd (Tongeren), pèitekindsj (Bocholt, ... ), pètekeend (Siebengewald), pètekeindsj (Bree), pètekiend (Tienray), pètekind (As, ... ), pètekindj (Neerbeek), pètekintj (Geistingen, ... ), pèètekeend (Neerpelt, ... ), pèètekie.nd (Gennep, ... ), pèètekind (Achel, ... ), péeejətəkint (Loksbergen), pétekeend (Maastricht), pétekindj (Reuver), pétëkènd (Hoeselt), pééëtekink (Nieuwenhagen, ... ), t paetekind (Klimmen, ... ), de peter spreekt van paetekeend, ongeacht jongen of meisje  paetekeend (Terlinden), weinig gebruikt  petəkɛnt (Hasselt), petekindje: pēͅtəkintjə (Meijel), péétekientje (Meijel), peter: zelfde woord als voor peter  peter (Gelinden), peteren: mene pjèttere (Eigenbilzen), pièttere (Tongeren), pɛtɛrɛ (Jeuk), jongen  petere (Heusden), petərə (Sint-Truiden), pətərə (Aalst-bij-St.-Truiden), pɛ̄tərə (Wellen), petekind van peter  pèttere (Wellen), peterkind: paeterkindj (Montfort), pe’eterkenk (Welkenraedt) een peetdochter [N 96D (1989)] || een peetzoon [N 96D (1989)] || een petekind [patekink] [N 96D (1989)] || peetkind || petekind [ZND 11 (1925)] || peterkind III-2-2
peterselie perselein: perselein (Vliermaal), persil (fr.): *p∂rŋ̄sIlj (Diepenbeek), persil (Hoeselt), pərsel* (Niel-bij-St.-Truiden), pərsil (Rutten), petersel: pai̯təršeͅl (Mettekoven), peitersil (Kortessem), pei̯tərsel (Alken, ... ), petərsel (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), petərsi.l (Godschei), pē.tərsel (Beverst, ... ), pēteͅrsil (Koninksem), pētərsel (Berbroek, ... ), pētərsēl (Zonhoven), pētərsil (Berg, ... ), pēətərsel (Montenaken), peͅitərsel (Alken, ... ), peͅitərsil (Ulbeek), peͅi̯tərse.l (Vechmaal, ... ), peͅi̯tərsel (Borgloon, ... ), peͅi̯tərsi.l (Bommershoven), peͅi̯tərsil (Broekom, ... ), peͅtərsel (Ulbeek), peͅtərsil (Bilzen, ... ), pitərse.l (Diepenbeek, ... ), pitərsel (Brustem, ... ), pitərsil (Riemst, ... ), piətərsel (Bevingen, ... ), pītərsel (Halmaal, ... ), pītərsil (Borlo, ... ), pīətərsel (Jeuk, ... ), pīətərsil (Donk (bij Herk-de-Stad), ... ), pétërsil (Hoeselt), S. peetersil  pietersi.l (Zonhoven), peterselder: peterselder (Kwaadmechelen), pieterselder (Hasselt), peterselderie: pētərseͅldəri (Zepperen), peterseler: pieterseler (Beringen), peterselie: p^t∂rsÌlij (Lommel), peejtərseeilĭĕ (Nederweert), peiterseilie (Meeswijk), peter selie (Eijsden, ... ), peter sillie (Kessel), petersele (Uikhoven), peterselie (Beesel, ... ), petersilie (Lanklaar), petersillie (Echt/Gebroek, ... ), petersillië (Simpelveld), petersèliej (Ell), petersélie (Venlo), petreselie (Beek), petərse.li (Stevoort), petərseli (Beverlo, ... ), petərselij* (Lommel), petərsē.li (As, ... ), petərsēli (Kerkhoven, ... ), petərsēli* (Hamont), petərsēəli (Meeswijk), petərsi.li (Leut), petərsili (Achel, ... ), peʔərseli (Kwaadmechelen, ... ), pē.tərsele (Bilzen), pētərse.li (Martenslinde), pētərseli (Tessenderlo), pētərsē.li (Bocholt, ... ), pētərsē.lə (Diets-Heur, ... ), pētərsēli (Beverst, ... ), pētərsēlə (Grote-Spouwen, ... ), pētərsēlən (Rijkhoven), pētərsi.li (Lanklaar), pētərsili (Hasselt, ... ), pētərsilə (Gingelom), pētərsīlə (Zichen-Zussen-Bolder), pēͅtərsēͅli (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), pēͅtərsilə (Schalkhoven), peͅitərsē.lə (Wimmertingen), peͅi̯tərse.li (Heks), peͅi̯tərsē.li (Vliermaal), peͅi̯tərsēli (Kortessem), peͅi̯tərsilə (Bommershoven), peͅtərsēli (Sint-Huibrechts-Lille), peͅtərtsēliə (Raeren), pieterselie (Dilsen), piterselie (Sevenum), pitersile (Heppen), pitersilie (Beverlo, ... ), pitter sellie (Venlo), pitter sillie (Baarlo, ... ), pitter silliej (Roermond), pitterseelie (Maastricht), pitterseelje (Maastricht), pitterseilie (Stokkem), pitterselie (Dilsen, ... ), pittersi-jli-j (Maaseik), pittersi:llie:j (Roermond), pittersielie (Venlo), pittersille (Leopoldsburg), pittersillie (Altweert, ... ), pittersillië (Kerkrade), pittersil’lieë (Bleijerheide, ... ), pittərseelĭē (Lanaken), pittərsillĭĕ (Meijel), pitərse.li (Kuringen), pitərsē.li (Achel, ... ), pitərsēli (Genk), pitərsili (Lanaken, ... ), pitərsilə (Mechelen-aan-de-Maas), pitərsīə.li (Genk, ... ), pitəsēli (Rekem), piərsili (Tessenderlo), piətərsēli (Boorsem, ... ), piətərsi.li (Meeswijk), pītərselī (Heusden, ... ), pītərsēli (Bree, ... ), pītərsili (Tongerlo), [Petroselinum sativum]  péttërsïllï (Tongeren), idiosyncr. Additie bij vraag 16 (ingevuld voor L 269)  pieterselie (Venlo), ook ZND 15 (1930), 017  peterselie (Lommel), petrosilium sativum  peeterseelie (Sittard), S. peetersil  pietersee.ële (Zonhoven), peterselig: peͅtərtsēleͅx (Raeren), peterselje: peterseelje (Limbricht), petersilje (Eygelshoven, ... ), petterselje (Eupen), petərsēljə (Maastricht), pētərsēljə (Hombourg), pētərsēlžə (Moelingen), pētərsildjə (Piringen), pētərsīljə (Hauset, ... ), peͅtərsēljə (Walhorn), peͅtərseͅljə (Eupen, ... ), pitersilje (Heerlen), pitter silje (Eygelshoven), pitterseelje (Klimmen, ... ), pittersilje (Waubach, ... ), pitərsēljə (Montzen), pitərsiljə (Amby, ... ), pitərsilsjə (Mheer), pitərziljə (Eupen), piətərseljə (Mechelen-aan-de-Maas), pītərsiljə (Ophoven), MLat. petroselinum  pitersilje (Heerlen), ouder dan peeterseelie  pittersilje (Sittard), petersellerie: pitərseləri (Zonhoven), S. peetersil  pietersi.llerie (Zonhoven), petersie: peitersie (Bilzen), petersin: pētərsin (Hasselt), selderie: selderie (Mechelen-aan-de-Maas), selderij (Ophoven), selderije (Hoensbroek), seͅldri (Mielen-boven-Aalst), sellerie: sellerie (Bree) [DC 69 (1994)] [Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)]Hoe noemt u: peterselie (petroselinum sativum - fam. umbelliferae) [N 71 (1975)] || peterselie [N 92 (1982)] I-7
petje kap: kap (Gulpen, ... ), kapje: kɛpkǝ (Gulpen), klak: klak (Houthalen), klakje: klakjǝ (Schinnen), klɛkskǝ (Diepenbeek, ... ), klepmuts: klɛpmø̜ts (Maasbree), muts: mø̜ts (Heel), mutsje: mø̜tskǝ (Herten), pats: patš (Gulpen  [(plat)]  , ... ), patsje: pɛtɛ̄kǝ (Klimmen, ... ), pet: pɛt (Maasbree, ... ), schilderspatsje: šeldǝrspɛtɛ̄kǝ (Buchten), verfpet: vɛ̄rǝfpɛt (Ottersum) [N 67, 100d] II-9