e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pluim op een muts floche (fr.): flōēs (Roermond) pluim van een muts [floes] [N 25 (1964)] III-1-3
pluimenborstel, plumeau handborstel: henjdbeusjtel (Guttecoven), pluim: plum (Noorbeek, ... ), pluum (Heythuysen), pluimbezem: pluim bessem (Montfort), pluimborstel: plaambostel (Jeuk), voor stof  plāu̯mbo͂ͅsəl (Borgloon), pluimenborstel: plamebossel (Jeuk), ploemebjustel (Eigenbilzen), ploemmebuichtel (Sint-Martens-Voeren), plōməboͅrsəl (Eksel), pluimenborstel (Meeuwen, ... ), plumenborstel (Meeuwen), pluməboͅrstəl (Neeroeteren), plóumebòrstel (As), pløməboͅrsəl (Houthalen), plø͂ͅməbøsəl (Kwaadmechelen), plumage: plymāš (Lanklaar), plumeau: plemeau (Neeroeteren), plemoo (Weert), plumeau (Boekend, ... ), plumo (Guttecoven, ... ), plumoo (Echt/Gebroek, ... ), pluumoo (Arcen, ... ), plŭŭmoo (Klimmen), plŭŭmòò (Tienray), plymō (Lanklaar), plym‧ō (Kinrooi), plûumoo (Leopoldsburg), poes: pū.z (Tungelroy), poezenbezem: poezebesem (Stramproy), poezenbesem (Helden / Everlo), pu.zəbēsəm (Nederweert, ... ), pu.zəbiəsəm (Altweert, ... ), (gemaakt van rietpluimen voor spinnenjager)  poezenbezem (Ospel), eigen spellingsysteem \'als hij van rietpluimen is gemaakt\'  poezebeesem (Ell), nb. de plumeau was die boerin nauwelijks bekend  poezenbeessem (Helden/Everlo), scherpe s  poezebeesem (Ell), Toegift: van rietstengels met pluimen (algemeen in gebruik geweest als ragebol): p؉.zenbee.sem gemaakt van rietpluimen met stengel gebundeld voor ragebol. (pluim = p؉:s)  pōē.zenbee.sem (Panningen), Veldeke \'= van rietpluimen\'  pōēzebēēsem (Boeket / Heisterstraat), WLD \'vroeger ± 50 j. geleden; bestond uit een bundel rietpluimen\'  pōēzembeesem (Panningen), spinnenjager: spinnejaeger (Blerick), spinnejeger (Tungelroy), stofborstel: stof˂boͅrstəl (Neeroeteren), stoffer: sjtoffer (Reuver) bezem (met lange steel); inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)] || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || ragebol van rietpluimen || ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)] || Stoffer bestaande uit een steel waarvan het ene einde bezet is met veren (pluimenborstel, plumeau, poezenbezem) [N 79 (1979)] || vatenkwast, plumeau III-2-1
pluisbol van de paardebloem kaarsje: bloem van de paardebloem  kaarsjes (Herten (bij Roermond)), lampjes: pluizige bolletjes van o.a. de -  lempkes (Susteren) paardebloem, pluisbol van III-4-3
pluizen pluizen: plysǝ (Eupen) Ongewenste oneffenheden zoals knotjes en spiertjes stro uit weefsels verwijderen. [N 39, 146c] II-7
plukken afdoen: afdoen (Blitterswijck), plukken: plekə (Beverst, ... ), plukke (Afferden, ... ), plukken (Heijen), plukkə (Swalmen), plūkke (Swolgen), plŭkke (Eys, ... ), plykə (Meldert), plYkən (Overpelt), plökke (Asenray/Maalbroek, ... ), plökken (Posterholt, ... ), plökə (Hees), plø.ka (Tongeren), plø`ən (Kwaadmechelen), pløkkə (Beverlo, ... ), pløkə (Bilzen, ... ), pløkən (Kerkrade), pløͅkən (Houthalen), plùkke (Maasbracht, ... ), plùkken (Amby), pləkkə (Hoensbroek, ... ), pləkə (Berg, ... ), pləkən (Eksel), Van fruit, geld en pruimen.  plùkke (Kortessem) plukken [SGV (1914)], [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
plukken, van fruit afdoen: aafdoon (Tungelroy, ... ), aaf’dóon (Tegelen), af-doen (Blitterswijck), áfdoēn (Castenray, ... ), afplukken: aafplökke (Altweert, ... ), afschudden: door schudden fruit doen vallen  aaf’sjödde (Tegelen), kleuteren: na de pluk de nog retserende appelsmet een bonenstaak van de boom afstoten  kløͅjtərə (Hoepertingen), plukken: pluk-ke (Blitterswijck), plukke (Afferden, ... ), plukken (Oirlo), plukkə (Swalmen), plŭkke (Eys, ... ), plöckə (Eupen), plökke (Asenray/Maalbroek, ... ), plökken (Obbicht, ... ), plø.kə (Bocholtz, ... ), pløͅkə (Zonhoven), plùkke (Kortessem, ... ), plùkken (Amby), eemes plökke  plökke (Beegden), schokkelen: schudden aan bomen  sjoegele (Mheer), snoeien: fruit stelen  snø͂ͅjə (Gennep), zomeren: fruit plukken van bomen die niet veel dragen  zy(3)̄ə.mərə (s-Gravenvoeren), z‧ø̄mərə (Sint-Martens-Voeren, ... ) [SGV (1914)] [ZND m]afplukken || afschudden || kappen, plukken || oogsten v fruit, plukken || plukken [SGV (1914)] || plukken v gewassen || plukken v vruchten I-7
plukkorf fruitmandje: frø̜jtmɛntjǝ (Sittard), frø̜jtmɛ̄ntjǝ (Meijel), fruitplukmandje: frø̜jtpløkmɛntjǝ (Stramproy), kommel: komǝl (Gronsveld), plukkersmand: plø̜jkǝrsmāǝn (Diepenbeek), plukkorf: pløkkørǝf (Loksbergen), pløkkø̜̄rǝf (Maastricht), pløkkø̜rǝf (Neeritter), plø̜kkø̜.rf (Sittard  [(meervoud: plø̜kk ̇ø̜rf)]  ), plø̜kkø̜rf (Uikhoven), plø̜kkø̜rǝf (Sint-Truiden, ... ), plø̜kkǫrǝf (Helden), plukmand: pløkmanj (Neeritter), pløkmaŋ (Weert  [(van grauwe wissen: zonder hengsel)]  ), plukmandje: pløkmɛ̄ntjǝ (Meijel  [(voor augurken)]  ) Mand waarin geplukt fruit wordt verzameld. Zie ook afb. 290. Vgl. voor het woordtype kommel ook het Gronsvelds woordenboek s.v. kommel, ø̄plukkorfø̄. [N 40, 94; N 40, 95; N 40, 97; N 40 add.; monogr.] II-12
plunderen beroven: beraove (Klimmen), buitmaken: buitmake (Echt/Gebroek, ... ), inpalmen: inpalme (Maastricht), inscharren: insjarre (Klimmen), klauwen: klauwe (Doenrade, ... ), klauwen (Stein), klauwə (Schinnen), meenemen: mitnumme (Klimmen), organiseren (<fr.): (= duits na 2e W.O.).  organisere (Blerick), pikken: pikke (Klimmen), plunderen: gəplundərd (Loksbergen), plumere (Maastricht), plundere (Amby, ... ), plundere(n) (Velden), plunderen (Eksel, ... ), plunderre (Venray), plundərə (Epen, ... ), plundərən (Diepenbeek, ... ), plunjere (Doenrade, ... ), plunjeren (Born, ... ), plunjerə (Doenrade), plunjurn (Brunssum), plunjərə (Guttecoven, ... ), plunjərən (Urmond), plunnərə (Montfort), plénnere (As), plùndərə (Maastricht), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  plundere (Meerlo), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  plŭndərə (Nieuwenhagen), Opm. de rest van deze vragenlijst is blanco!  plundere (Bree), ps. invuller twijfelt over dit antwoord (er staat een vraagteken achter!).  plundere (Maastricht), ps. omgespeld volgens Frings!  pl"nərə (Houthalen), ps. omgespeld volgens RND!  plønərə (Meeuwen), ratsen: Van Dale: ratsen, (inform.) iets heimelijk en op behendige wijze wegkappen; gappen.  ratse(n) (Velden), roven: gerouft (Schimmert), raove (Vlodrop), rouve (Ell, ... ), ròwve (As), Van Dale (DN): räuben, roven, stelen.  ruibə (Reuver), rubern (du.): Van Dale (DN): räubern, jatten, roven.  räubere (Kerkrade), stropen: štr".pə (Eys) als buit meenemen [pluimen, plunderen] [N 90 (1982)] III-3-1
po kamerpot: kāmərpoͅt (Eupen) kamerpot III-2-1
po, nachtspiegel floymuzer: bargoens  floymuzer (Heerlen), kakpot: kakpót (Sint-Truiden), kamerpot: kaamerpot (Klimmen), kamə(r)poͅt (Brunssum), kamərpoͅt (Bleijerheide, ... ), nachtemmer: nachtimmer (As, ... ), voor gebruik tijdens de nacht  nachtimmer (As, ... ), nachtgeschier: nātjəšīr (Bleijerheide, ... ), nachttob: naachtop (Hoeselt), oeles: ook nachtspiegel  ōēles (Roermond), onderhoud: au̯ndərhau̯t (Eupen), ondertussen: oondertössje (Gronsveld), pispot: pespot (Ottersum), pespoͅt (Meeuwen, ... ), pespót (Sint-Truiden), peͅspot (Kinrooi), piespot (Oost-Maarland), pispot (Eksel, ... ), pispót (Zonhoven), binnen lichtbruin verglaasd, buiten onverglaasd; ca 2.5 liter  pespoͅt (Brunssum), Heb ik met de pispot gerámmeld: gezegde wanneer een buitenstaande/kind meent iets te moeten opmerken, zonder dat het gevraagd wordt In de pispot gewâsse en ien de schow gedruuëgd: gezegde voor gore was  pispot (Castenray, ... ), nachtpot mv.pisp\\t  pispoͅt (Borgloon), Verklw. pispötje  pispöt (Heerlen), pispotje: pispötsje (As, ... ), pot: pot (Hasselt), poͅt (Meeuwen, ... ), óbbe pót gòò.ën: in de nachtpot wateren  pót (Zonhoven), troon: òp de troeën zitte: gezegde voor kinderen die op een po zitten  troeën (Castenray, ... ) kameremmer || kamerpot [N 49 (1972)] || nachtemmer || Nachtgeschirr || nachtpot || nachtspiegel || pispot [N 49 (1972)], [N 49 (1972)] || po || po, nachtspiegel || po, pispot || pot van aardewerk met een of twee oren || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || waterpot III-2-1